dinsdag 8 november 2016

De rammelende toegangspoort tot de jeugdhulp


Eén van de weinige voordelen van de Decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten is dat het problemen aan het licht brengt die al sinds jaar en dag praktijk zijn in deze sector, maar waar niemand iets aan wil doen. Zo bestond er bij Bureau Jeugdzorg het probleem van onvoldoende kennis bij gezinsvoogden en casemanagers op gebieden als psychologie, psychopathologie, pedagogiek en orthopedagogiek.

Dit leidde gekoppeld aan de jonge leeftijd van de jeugd-beschermers vaak tot twijfelachtige resultaten die nog eens werden verergerd door de alternatiefstelling van artikel 35 UvB-WJz,(1) waardoor een gedragswetenschapper niet zelf onderzoek hoefde te doen naar het kind, maar de mening van de gezinsvoogd leidend was. Deskundige hulp van universitair niveau kon binnen Bureau Jeugdzorg omzeild worden door de gezinsvoogd de ‘diagnostische signalen’ te laten overbrengen aan de gedragswetenschapper die na ‘multidisciplinair overleg’ enkel een krabbel hoefde te zetten onder het behandelplan.

Gebrek aan deskundigheid lag samen met een gebrek aan feitenonderzoek (naar beweringen gedaan door informanten -‘waarheidsvinding’) aan de wortel van de problemen in de jeugdzorg en het is precies dat gebrek aan deskundigheid dat we nu opnieuw terug zien bij de sociale wijkteams. Het wrange is dat mensen die langzamerhand beginnen te signaleren wat er bij de wijkteams mis gaat en daar oplossingen voor proberen aan te dragen, met dezelfde welwillende onzin aankomen die in het oude systeem nooit heeft gewerkt. Zo stelt Kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer, die terecht begaan is met de gebrekkige rechtspositie van gezinnen in contact met de gemeentelijke sociale wijkteams (2), een oplossing voor die niet alleen averechts zal werken, maar die ook nog eens als twee druppels water lijkt op het oude jeugdzorgsysteem. Haar idee om de wijkteams te laten scholen door psychologen of pedagogen, om ze in staat te stellen complexe problemen sneller te herkennen en beter te kunnen inschatten wanneer ze moeten doorverwijzen naar specialistische zorg, zal de bestaande problemen niet verhelpen.

Transitie was een blinde gok

Bureau Jeugdzorg, dat slecht functionerende systeem waar men vanaf wilde met een radicale omwenteling in het sociale domein, was bij uitstek een instantie die tot grote ontevredenheid van ouders ‘op de stoel van de specialist’ ging zitten. Waarom zou je de jeugdhulp dan vervolgens op exact dezelfde manier organiseren bij de gemeenten? Het antwoord is even simpel als bedroevend; omdat de wijkteams nooit op volledige capaciteit hebben gedraaid met de proeftuinen voorafgaand aan de Transitie in januari 2015 en ze nu bij de gemeenten tegen dezelfde problemen aanlopen als hiervoor Bureau Jeugdzorg. Dezelfde problemen worden zichtbaar, dus dezelfde oplossingen worden gesuggereerd. De resultaten van de proeftuinen -enkel met lichte opvoedhulp en adviesgesprekken- waren nog niet binnen toen er in de Tweede Kamer al mee werd ingestemd door parlementariërs die zich hadden laten verblinden door de participatie-ideologie en Eigen Kracht-utopie. Er werd gesuggereerd dat het jeugdbeschermen en het helpen van gezinnen volgens heel andere regels zou gaan verlopen, maar daar was geen enkel bewijs voor gezien de zeer gebrekkige informatie die beschikbaar was op het moment dat het politieke besluit werd genomen. Er is nooit aangetoond dat de wijkteams daadwerkelijk preventief zouden werken, dat de vraag naar j-ggz hulp echt naar beneden zou gaan, dat de wijkteams voldoende aandeel zouden hebben in het totaal van de hulpvragen, dat ze de centrale toegangspoort zouden zijn die aan ‘volumebeheersing’ kon doen en vooral dat ze het beter zouden doen dan Bureau Jeugdzorg. Wat we nu zien gebeuren is dat de wijkteams zoals voorspeld steeds meer gaan lijken op Bureau Jeugdzorg, met als bonus dat er via wijk- en schoolbemoeienis nog meer ongevraagd in het privéleven van mensen wordt ingegrepen dan hiervoor.  

'Sociaal doe het zelven'

Voor de start van de Transitie werd in Amsterdam beloofd dat de Ouder en Kindadviseurs die zijn verbonden met de wijkteams over een basiskennis psychiatrie zouden beschikken.(3) Dit zou ze in staat stellen om opererend vanuit de scholen, goed in te schatten wanneer specialistische hulp ‘ingevlogen’ diende te worden, maar toen de Decentralisatie al meer dan een jaar een feit was bleek er van deze basiskennis nog geen sprake. Een duidelijk voorbeeld van hoe onvoorbereid men was in de hoofdstad. En Amsterdam werd in veel opzichten als voorbeeld gezien voor andere gemeenten, want de toenmalige bestuursvoorzitter van Jeugdbescherming Amsterdam Erik Gerritsen was één van de pleitbezorgers van de overheveling en hij trok voortdurend aan de bel dat er meer haast gemaakt moest worden door andere gemeenten om het te laten slagen. Vooral die haast was kenmerkend voor de hele operatie, wat onder meer bleek uit het feit dat de Partij van de Arbeid in Amsterdam één jaar voor de overheveling van de jeugdzorg en j-ggz naar de gemeenten nog geen flauw idee had wat de participatiegedachte precies inhield, want hun eigen wethouder Pieter Hilhorst van onderwijs en jeugdzaken werd ervan beschuldigd dat hij met zijn ‘sociaal-doe-het-zelven’ tegen de traditionele PvdA-opvatting inging dat de overheid een grote rol moet spelen. Ze hadden niet in de gaten dat Hilhorst met zijn plannen om de ‘vrijwilligheid te stimuleren en het eigen initiërend vermogen van burgers aan te moedigen’ juist bezig was om het kabinetsbeleid van PvdA en VVD uit te voeren.(4)

Sympathieke leugens
 
Ik heb dit voorbeeld al vaker aangedragen, maar het blijft illustratief voor de slechte voorbereiding van de gemeenten die geen idee hadden waar ze door het kabinet mee werden opgezadeld, met medewerking van Kamerleden die net zo min begrepen waar ze mee instemden. De Decentralisatie was vooral een mooi verhaal met een aantrekkelijk kostenplaatje, begeleid door een niet nader gespecificeerde ‘eigen regie’ voor gezinnen, zonder dat iemand zich bekommerde om de rechtspositie van die gezinnen bij de gemeenten die met een ‘drang’-benadering de rechter konden omzeilen om hulp op te dringen. Hulp die met zekerheid van een laag niveau zou zijn, omdat in het sociale domein zoveel mogelijk problemen opgelost moesten worden om voor de gemeenten de duurdere j-ggz hulp uit te sparen. Een aanvullende leugen die heel sympathiek overkwam, was dat zodoende veel kinderen van hun stigmatiserende labeltje verlost zouden worden (een diagnose ADHD of autisme) waardoor ze zich ook sociaal beter geaccepteerd zouden voelen. Los van het feit dat het probleem van maatschappelijke acceptatie vooral een probleem is van die maatschappij zelf en veel minder van het labeltje was ook de vooronderstelling dat een groot deel van de zogenaamd kindeigen problematiek in werkelijkheid van sociaal-pedagogische aard zou zijn niet juist. De aanvraag van j-ggz hulp werd na de Transitie niet minder, maar er was wel zuinig ingekocht door de gemeenten op basis van veel te rooskleurige preventiedoelstellingen dus er ontstonden wachtlijsten met alle gevolgen vandien voor de acute en ernstige ggz-gevallen.

'Psycholoog-light'

Met het voorstel van Margritte Kalverboer om van wijkteammedewerkers een soort ‘psycholoog-light’ te maken zijn we weer terug bij af. Ze staat niet alleen in deze benadering, want ook de oud-wethouder jeugdzaken Pieter Hilhorst heeft als Transitie-observator al eens voorgesteld om meer kennis naar de voorkant te halen en niet pas diagnostische kennis toe te passen als eerdere (en niet toepasselijke trajecten) zijn mislukt. Helaas wil niemand doorpakken op dit gebied, want de uiterste consequentie van die redenering zou zijn dat je op zeker moment psychologen en psychiaters in de toegangspoort van de jeugdhulp zet, die dan in de wijkteams gestationeerd zijn. Maar dat wil de politiek niet, omdat ze haar sociale heilsideeën niet wil loslaten die stellen dat veel kindeigen problematiek kan worden opgeheven met een gezinsgerichte aanpak, om zodoende te ‘ontlabelen, demedicaliseren en te normaliseren’. Kort samengevat wil de overheid een soort Bureau Jeugdzorg (nu wijkteams) onder gemeentelijke regie met meer laagdrempeligheid, maar met dezelfde juridische bevoegdheid en zelfs een sneller grijpen naar drangmaatregelen dan onder het oude Bureau Jeugdzorg, wat een volkomen tegenstrijdige en onhaalbare doelstelling is. Daarbij zijn de wijkteams even ondeskundig als het oude Bureau Jeugdzorg en een stuk minder ervaren, zodat veel van de mankementen uit het oude systeem nu komen bovendrijven bij de wijkteams; handelingsverlegenheid, machtsmisbruik, te laat doorverwijzen, slecht regie kunnen voeren, etc.  

Diagnostische zwaargewichten

Het idee om de wijkteams met een basiskennis psychologie en pedagogiek uit te rusten is dus niet nieuw, maar had al gerealiseerd moeten zijn voor 1 januari 2015 omdat zonder deze kennis geen onderscheid gemaakt kan worden in de aard en de zwaarte van de hulpvragen. Echter, bij Bureau Jeugdzorg was het ook de gezinsvoogd of casemanager die bepaalde in welke mate iets als ‘psychiatrisch’ aangeduid moest worden (‘ouders hebben geen inzicht in hun eigen problematiek/ kind is ‘stil’ dus vermoedelijk misbruikt of mishandeld’) en ook daar was onderzoek door de universitair geschoolde gedragswetenschapper optioneel en niet een vereiste. Dit is de oude situatie waar we naar terugkeren als we gaan proberen om van wijkteamleden amateurpsychologen te maken. Iets wat logischerwijze al gerealiseerd had moeten zijn, maar wat vanwege slechte resultaten in het verleden zeer waarschijnlijk ook nu niet zal werken. 

Is er nog een weg uit deze ellende? Ja die is er, want op deze en andere sites wordt in navolging van Professor Rutger Jan van der Gaag al jaren gepleit voor diagnostische zwaargewichten in de toegangspoort van de jeugdzorg, (5) iets wat volgens voormalig staatssecretaris van V&J Fred Teeven (VVD) en Martin van Rijn in de ‘Nadere memorie van antwoord’(6) als sinds de jaren zeventig niet mogelijk is gebleken, zodat het de overheid beter leek om het hele systeem dan maar om te gooien (te decentraliseren) en op gemeentelijk niveau hetzelfde amateurisme te creëren als bij het disfunctionele Bureau Jeugdzorg op provinciaal niveau. Leidraad daarbij was vooral een blind geloof in niet nader onderzochte heilsmiddelen als ‘eigen regie’, Eigen Kracht, participatie, zorg dichtbij, eigen netwerk, ontlabelen, Passend Onderwijs en de Civil Society. De meeste uitvoerende politici en jeugdwerkers weten nog steeds niet wat dit allemaal betekent, maar ze staan voor het voldongen feit dat ze het nu op gemeentelijk niveau moeten waarmaken met een handvol lege begrippen en de langzame in het daglicht tredende verschijning van de oude jeugdzorgstructuren in een maatschappelijk domein dat niet wezenlijk is veranderd, omdat men niet werkelijk heeft willen investeren in meer kwaliteit en een betere rechtspositie voor gezinnen.

Sven Snijer






(5) Het advies van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, prof.dr.Rutger Jan van der Gaag, die al in september 2003 pleitte voor kinder en- jeugdpsychiaters, als ‘diagnostische zwaargewichten’ aan de poort die bij de triage helpen om lange, frustrerende, mislukte hulpverleningsprocessen te voorkomen. Hij was toen al van mening dat het goed zou zijn, als de psychiater (die ook arts is) in het multidisciplinaire overleg een coördinerende taak krijgt en eindverantwoordelijke is!

(Vergelijk dit met de pogingen van de overheid om artsen en specialisten juist te muilkorven door de regie in handen te geven van een budgetregisseur van de gemeente en de sociaal werkers van het wijkteam)


“Ook is het partijen niet gelukt de jeugd-ggz meer naar de voorkant van het traject te brengen en geïntegreerde diagnostiek in bureau jeugdzorg op te zetten. Hierdoor treedt verkokering van zorg op en wordt te laat effectief ingegrepen. Uit de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg (2009) én het rapport van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg (2010) is de conclusie: De gewenste integratie van jeugdzorg en jeugd-ggz is niet van de grond gekomen. Integrale hulp is nodig omdat gedragsproblemen en psychische problemen vaak samengaan. Maar uit de evaluatie bleek dat cliënten jeugdzorg en jeugd-ggz als gescheiden werelden ervaren. En meer dan de helft van Bureaus Jeugdzorg beoordeelde de samenwerking met de jeugd-ggz als redelijk tot slecht.”