“Voor de
menselijke geest die gevangen is in een draaiend universum, in een verwarrende
stroom van gebeurtenissen, omstandigheden en innerlijke verwarring, is het
zoeken naar de waarheid altijd het zoeken naar het onveranderlijke, of dat nu
Ideeën worden genoemd, vormen, archetypen, getallen of goden.”
Robert
Lawlor
Archetypen of
disseminatieleer
Er
zijn over het ontstaan van talloze gelijkenissen in de religies en
mythologische verhalen van verschillende volkeren door de eeuwen heen twee
dominante theorieën in omloop die elk vanuit hun eigen specialisme
geloofwaardig zijn. De ene theorie is de leer van de archetypen (C.G.Jung)
die deel uitmaken van een Collectief Onbewuste, waarin alle ervaringen van het
menselijk ras opgeslagen zijn, waardoor ieder mens op aarde via het persoonlijk
onbewuste (dromen, visioenen, extase) toegang kan krijgen tot de gezamenlijke
ervaringen van de mensheid. De andere theorie is die van de disseminatie, die
stelt dat de verschillende goden en godsdienstige rituelen zich verspreid
hebben over de wereld met volksverhuizingen en via handelsroutes, zodat alle
overeenkomsten tussen verschillende religies terug te voeren zijn op een
gemeenschappelijke oorsprong. Naar mijn overtuiging zijn de innerlijke en uiterlijke
theorie even waar. De feitelijke en concrete verspreiding van de religieuze en
mythologische voorstellingen is zo soepel verlopen, omdat bij alle volkeren
reeds eenzelfde soort archetypische ondergrond in hun collectieve geest
aanwezig was om de daarbij passende goden van elders te verwelkomen.
Vruchtbaarheidscultus
en openbaringsgeloof
Vaak
waren de nieuwe goden van binnenvallende volkeren niet geheel nieuw, maar
hadden ze grote overeenkomst met de lokale goden die door de maatschappelijk
ondergeschikte positie van het overwonnen volk de nieuwe goden boven zich
kregen of werden ‘overgeschilderd’ met de naam en hoedanigheden van de goden
van overwinnaars. Zeker binnen de context van de vruchtbaarheidscultus uit de
oudheid was er meer gelijkenis dan verschil tussen de verschillende religies en
goden. Allemaal hadden ze hetzelfde doel van voorspoed te brengen bij de
landbouw, onheil van vertoornde goden af te wenden en de machtsverhoudingen
tussen mensen te reguleren via de projectie van een hemelse ordening der
dingen. Echt nieuw en revolutionair was het verschijnen van de mannelijke god
(Jahweh) die de concurrentie aanging met de vruchtbaarheidscultus en haar
talloze goden en godinnen die voornamelijk in paren optraden (of als
drie-eenheid met kind) en na verloop van eeuwen de overhand kreeg als monotheïstische
openbaringsreligie. Openbaringsgeloof kenmerkt zich vooral door het uit de
hemel afkomstig zijn van de boodschap, onafhankelijk van tijd en plaats of van
de cycli der natuur. De openbaringsreligie zoals we die nu kennen heeft nog wel
sporen van de oudere vruchtbaarheidscultus, maar heeft die zoveel mogelijk
geprobeerd uit te wissen. Het is een mannelijke religie die een op zichzelf
staande godheid kent (‘Ik ben die ik ben’) die geen relatie heeft met zijn volk
via de natuurverschijnselen, maar via sociaal-religieuze wetten die moeten
worden nagevolgd. Deze vorm van religie is vrij nieuw en behoorlijk in strijd
met hoe men het duizenden jaren gewend was.
Speculatief
geloof
In
het westen is het patriarchale openbaringsgeloof de heersende religie geworden
(christendom), die een analogie heeft gekregen in het ‘overwinnen’ van de
natuur door de westerse wetenschap vanaf de vijftiende eeuw. De heerschappij
van het mannelijke principe in onze cultuur is zover doorgevoerd dat het de
religie heeft ontworteld, zodanig dat ze niet meer kan bestaan buiten haar
zuiver speculatieve karakter van ‘geloof’ in de zin van onbewijsbare zekerheid
van het hart, die in weerwil van het gezonde verstand toch ‘ergens’ en
metafysische verblijfplaats heeft in hemelse regionen die niet astronomisch
kunnen worden gelokaliseerd. De uiterste consequentie van het afschaffen van de
goden ten behoeve van die ene onzichtbare god, leidt zover van de aarde af dat
de aanknopingspunten voor de mens minimaal zijn en blind geloof de laatste
toevlucht is. De mens zelf is niet langer de tempel van de ziel, maar slechts
een drager van bewustzijn, met de ziel als enig element van waarde dat straks
overblijft na de aardse reis, al blijft er een halfhartige waardering bestaan
voor ‘Gods schepping’ die volledig vaderlijk wordt voorgesteld, in plaats van baarmoederlijk.
Die gespletenheid blijkt het sterkst bij protestantse christenen die wel zeggen
dat ze deugdzaam willen leven, maar dat hun persoonlijk heil daar geheel los
van staat, omdat die wordt gegarandeerd door het offer van de Zoon van God die
voor hun zonden is gestorven (zonden die weer alles met vrouwelijke verleiding en
aardse binding te maken hebben).
Goden en
heiligen
In
de katholieke kerk zijn de goden zichtbaarder blijven bestaan al heten ze daar
geen goden, maar heiligen. Ze vervullen precies dezelfde rol als de goden bij
de Romeinen, Grieken en Germanen in het verleden, maar omdat het in de meeste
gevallen mensen waren die op aarde geleefd hebben kunnen ze niet zo genoemd
worden. Het zijn mensen, maar door hun speciale graad van heiligheid (levend nabij
het goddelijk wezen) zijn ze de dragers van de goddelijke of archetypische krachten.
Ze worden verondersteld wonderen te verrichten en gebeden te verhoren, net
zoals de goden van weleer. In veel gevallen hebben ze dezelfde uiterlijkheden,
attributen en zelfs feestdagen als de oude goden. Maar ook niet-gelovige mensen
ervaren goden of archetypen, zowel in de droomwereld als in het leven van
alledag. Superhelden uit Amerikaanse films van het type Thor, Hulk, Spiderman,
enz, zijn of heel letterlijk goden of ze hebben gelijkenis met de goden uit
vroeger tijden vanwege hun speciale krachten. Weliswaar geloven mensen niet in hun
bestaan zoals in de oudheid, maar ze hebben zo’n grote rol in de verbeelding
van mensen op collectief niveau, dat het lijkt alsof ze bestaan. De vraag kan
gesteld worden waarom mensen toch zo’n grote behoefte hebben om stripfiguren of
filmhelden uit onze tijd te verheffen tot bovenmenselijke status. Er lijkt iets
immanent transcendentaals in ons brein aanwezig te zijn, waardoor we alles wat
goed of sterk is willen extrapoleren tot voorbij het menselijke.
Archetypische
ondergrond
Wie
het praktisch beschouwt ziet dat de menselijke psyche een enorme vatbaarheid
heeft voor archetypische beelden. Niet alleen willen veel jonge meisjes
ongeacht hun culturele conditionering later een ‘prinses’ worden en jongens een
‘stoere held’, maar ook in de sprookjes die mensen aan hun kinderen voorlezen
zijn het met name de stereotype beelden die enorm aanspreken. En hoe
voorspelbaarder het sprookje, hoe prettiger, want het lijkt meer te gaan om een
eeuwig natuurprincipe (ook in de psyche van de mens) dat wordt uitgebeeld door
het verhaal, dan om de concrete afloop. Van veel sprookjes bestaan dan ook
meerdere versies met verschillende afloop, wat nog eens benadrukt dat vooral
het thema van het verhaal telt als existentieel gegeven voor de mens en niet de
zogenaamde moraal van het verhaal. Het idee hierachter is dat archetypen
aangeboren zijn en niet worden ‘verzonnen’ door een verhalenverteller of
schrijver. Wat aan de verbeelding ontspringt is niet vanuit het niets
tevoorschijn gekomen, maar is geënt op een archetypische ondergrond die ieder
mens in zich draagt. Alles in de natuur bestaat in paren van tegenstellingen en
in onze psyche werkt het net zo. De meest fundamentele tegenstelling in de
natuur en de menselijke geest is die van het mannelijke en het vrouwelijke, de
eerste God en Godin in ons bewustzijn die zich manifesteren vanuit de vitale
levenskracht.
Archetypische
verschijningen
Uit
de God en de Godin splitsen zich vervolgens allerlei manifestaties af die
deelfuncties vervullen in onze psyche, waarbij de verbinding met het
basis-archetype nooit verdwijnt, maar juist een verdere differentiatie krijgt.
De ‘Moeder’ is een beeld van de godin in een archaïsche vorm (de Aarde, de Zee,
een donker bos, de ‘Moeder Gods’) helemaal aan het begin van de schepping, soms
zelfs samenvallend met de Tijd en de tijd-ruimtelijke wereld, terwijl de
archetypische verschijningen die van haar afgeleid zijn meer specifieke functies
hebben als godin van de jacht, godin van de liefde, godin van de landbouw, beschermster
van het gezin, godin van de Lotsbeschikking, van de kennis (van het onbewuste)
of van de kunsten. De mannelijke god die in zijn oervorm het bewustzijn zelf
vertegenwoordigt (nog voorafgaand aan de scheppingsdaad) en de volstrekte
onafhankelijkheid van de materiële wereld die in haar existentie vrouwelijk is,
krijgt bij manifestatie binnen de schepping allerlei fallische symbolen zoals
de wereld-as, Fallusbeelden, de totempaal, de Toren, de knots, het zwaard, de
speer, de donder en bliksem, de Wet, de wetenschap en kennis om de natuur te
beheersen of te overwinnen. Hij verschijnt als held, koning, Wijze, genezer,
Vader tijd, enz. Een belangrijk onderscheid dat gemaakt moet worden bij de
archetypen en hun manifestaties is de archetypen ‘an sich’ die eeuwig onkenbaar
zijn en de archetypische verschijningen. Mensen zullen slechts manifestaties
zien van de processen in het (collectief) onbewuste, maar nooit de diepte van
het onbewuste zelf, omdat de oorsprong daarvan onherleidbaar is voor het
bewuste verstand.
Bestaan de
goden?
Wie
zich met de wereld van goden en archetypen bezighoudt kan zich afvragen of de
goden/archetypen werkelijk bestaan of niet. Zijn ze te objectiveren krachten
die reëel een onderdeel uitmaken van de natuur of onze menselijke natuur (die
in verbinding staat met een dieper en groter bewustzijnsveld dat in essentie
goddelijk is - De ‘Animus Mundi’) of zijn het louter projecties vanuit ons
onderbewuste als reactie op de wereld waar we in leven en de dingen die we
meemaken? Vanuit die laatste visie kwam de moderne mens nog niet zo lang
geleden tot het idee dat alle goden door de mens geschapen worden en dat de
mens niet is geschapen naar Gods’ beeld zoals traditioneel geloof leert. Maar
het zou ook een combinatie van beiden kunnen zijn, de mens die god schept naar
zijn eigen voorstellingen en verwachtingen (en vrees) gebaseerd op een
innerlijke ‘hardware’ waarin de belangrijkste contouren van die voorstellingen
al zijn vastgelegd. In de astrologie, die ooit een geaccepteerd onderdeel van
het christelijk geloof was (Luthers’ rechterhand Melanchthon onderwees
astrologie) bestond er een verband tussen de dierenriemtekens en de verschillende
lichaamsdelen, of beter gezegd tussen de invloed van de planeten en de werking van
onze organen. Deze verbanden tussen de microkosmos en de macrokosmos zijn
binnen het christendom nooit grootschalig verspreid geweest, omdat de
kerkelijke waardering van de astrologie erg wisselend was en spiritualiteit
binnen de christelijke leer per definitie weinig fysieke basis had, maar in
andere levensbeschouwelijke systemen was ze duidelijker omschreven.
Schijn en wezen
In
het hindoeïsme zijn de innerlijke wereld en de uiterlijke wereld nauwelijks van
elkaar te onderscheiden en het gevolg daarvan is wederom onduidelijkheid of de
goden een objectief bestaan hebben in een eigen hemelse verblijfplaats of dat
ze in laatste instantie projecties zijn van het menselijk bewustzijn. Een
belangrijk onderdeel van die kwestie is de vraag wat het menselijk bewustzijn
in essentie is, want om te bepalen of de goden (archetypen) reëel zijn moet
eerst vastgesteld worden hoe reëel het menselijk bewustzijn is of welk deel van
het bewustzijn als reëel en onveranderlijk kan gelden. Men kent de
hindoeïstische en boeddhistische ‘verdachtmaking’ van de fysieke zintuigen en
de begoocheling waartoe ze leiden als de mens er niet in slaagt met zijn
rationele verstand onderscheid te maken tussen wat hij denkt te zien en wat de
dingen naar hun innerlijke aard werkelijk zijn. Het bekende voorbeeld hierbij
is het touw dat in het donker gelijkenis heeft met een slang. Er wordt een
irrationele angst gevoeld, wat duidelijk wordt zodra er met een licht op wordt geschenen
(van spiritueel bewustzijn), maar de symboliek heeft ook nog een andere
betekenis. De slang is tevens een symbool van de Kundalini-energie (heilig slangenvuur)
die opstijgt langs de ruggengraat bij geoefende yogi’s om het menselijk
bewustzijn te verlichten en het te verbinden met het universele bewustzijn.
‘Atman is
Brahman’
Het
menselijk bewustzijn is in zijn laagste vorm verstrikt in de begoocheling van
de natuur, misleid door de beperking van de zintuigen, maar zijn hogere
denkvermogen kan hem helpen te onderscheiden tussen de eeuwige en tijdelijke
dingen. Op die manier nadert hij door onderscheidingsvermogen en onthechting
(want verlangens en lustgevoelens zijn ook zintuiglijk) tot de wereld van de
goden. Maar de godenwereld is niet het hoogste bewustzijnsniveau en daarom
gelden de goden wel als hulpmiddelen op het spirituele pad, maar zijn ze geen doel
op zich (1). Boven de godenwereld is de wereld van Brahman, God in zijn eeuwige
en onveranderlijke vorm, een realiteit voorbij zelfs de subtielste geestelijke gebieden
van het rijk der Natuur. Voorbij de hoogste verblijfplaats van de goden en
zonder afhankelijkheid van enig steunpunt in de aardse realiteit, de pure
wereld van de Ziel. De Veda’s geven herhaaldelijk aan: ‘Atman is Brahman’, wat
wil zeggen dat de ziel van de mens in zijn meest oorspronkelijke vorm gelijk is
aan het goddelijk wezen. Bij het hoogste niveau van mystieke eenwording is er
geen verschil tussen god en de mens, met als enige obstakel het fysieke
omhulsel, want zolang de mens leeft in een fysiek lichaam kan hij niet geheel opgaan in de
hoogste realiteit, maar zal zijn bewustzijn uit grote geestelijke extases
steeds terugkeren naar het waakbewustzijn. Daarom heet de dood van een gerealiseerde
yogi de Maha-Samadhi (de grote dood) omdat hij dan tijdens zijn laatste
geestelijke extase (vrijwillig) afstand doet van zijn fysiek lichaam.
Chakra-psychologie
Je
zou kunnen zeggen dat de goden bestaan, zolang de mens een lichamelijk bestaan
heeft. Zolang als er bewustzijn is van de wereld, zal er een uitvloeien zijn
van de geestelijke vermogens van de mens, gesymboliseerd door goden/archetypen,
die met de verschillende aspecten van het leven verbonden zijn. Op lichamelijk
niveau wordt dit in het hindoeïsme beschreven in de leer van de chakra’s, de
energieknopen in ons energetisch lichaam die de verbinding vormen tussen het
fysieke lichaam en het bewustzijn, de verbinding tussen hemel en aarde.
Traditioneel worden de goden gelokaliseerd in de verschillende chakra’s, verder
gedifferentieerd naar linker -of rechterzijde, overeenkomend met de mannelijke
of vrouwelijke energiestroom. Een godheid kan een geheel chakra domineren of slechts
een gedeelte ervan en de eigenschappen waar de godheid voor staat zijn de
eigenschappen die psychologisch van betekenis zijn voor de mens en zijn
bewustwordingsproces. Een godheid die overeenkomt met wilskracht en
zelfdiscipline zal gelokaliseerd zijn in de maag (derde chakra) en een godheid
die hoort bij onderscheidingsvermogen en onthechting heeft zijn zetel in het
hoofd (zesde chakra) die verbonden is met de pijnappelklier (epifyse). Op die
manier houden de psychologische processen verband met de hormoonhuishouding in
ons lichaam en onze gezondheid. Hierop zijn talloze vormen van
natuurgeneeskunde gebaseerd in Oost en West. Tot op zekere hoogte kan een mens
zichzelf ziek maken met zijn eigen gedachten (en daaruit voortvloeiende
gedragingen) maar ook zijn herstel bevorderen bij ziekte, met name door zich te
concentreren op een perspectiefbiedend toekomstbeeld (iets hebben om voor te
leven).
Religie als
fysiek proces
In
het hindoeïsme is er een sterke verbinding met de fysieke aspecten van ons
bewustwordingsproces. De goden wonen niet alleen in hun hemelse verblijfplaats
(loka) in de hogere astrale werelden, maar zijn ook gevestigd in ons lichaam,
in de chakra’s die als energiecentra communiceren tussen de geestelijke en
materiële wereld. Vandaar dat in India de yogaleer zo’n sterke fysieke
cultivering heeft gekregen, die voornamelijk geldt als voorbereiding op de
geestelijke yoga (eenheidsbewustzijn). Het idee is dat de mens eerst zijn
prana’s moet verzamelen, zijn versnipperde lichamelijke en geestelijke energieën
en deze moet bundelen tot een eenheid, voordat hij de mentale processen in zijn
brein kan aansturen en beheersen. In het westen doen we dit voornamelijk door
te gaan sporten naast ons werk om ‘een gezonde geest, in een gezond lichaam’ te
creëren. Instinctief begrijpen mensen dat het niet voldoende is om diep na te
denken of veel emoties op te wekken om in balans te komen jezelf. Lichaam en
geest vragen om een evenwichtige verdeling van energie, zodat gedachteprocessen
niet vastlopen door te weinig tegenwicht van binnenuit. Depressies zijn vaak
het gevolg van te weinig lichaamsbinding of te weinig lichaamswaardering (zelfstraffen,
ascese) en een overwaardering van de verstandelijke vermogens. De westerse mens
ontwikkelde een waarheidsbegrip dat los stond van zijn manier van in de wereld
zijn, met religie als uiterste vorm daarvan (‘Dit geloof ik nu eenmaal’) en ook
het extreme tegendeel, het postmodernistische ontwaarden van alle waarden door
niets als vaststaand of intrinsiek waardevast te durven beschouwen. Relativeren
tot alles kapot is en niets nog ‘zin’ heeft.
Therapeutische
toepassingen
De
leer van de goden als weg tot zelfkennis is echter niet perse iets Oosters,
want ook in onze eigen cultuur komen we ze tegen. In allerlei vormen van
therapeutische behandeling komen ze te voorschijn, soms heel bewust (‘De Godin
in iedere vrouw’), maar vaker in indirecte vorm. In veel typologieën die in het
westen populair zijn worden de archetypische beelden ingezet als onderdeel van
een persoonlijk bewustwordingsproces, waarbij ze niet als reële goden worden
gezien, maar wel als spirituele krachten die ons iets te zeggen hebben over
onszelf. Vaak staat de praktische werking ervan boven de achterliggende theorie
of herkomst van het systeem. Veel mensen gaan wel eens naar een astroloog of
numeroloog, doen een enneagram cursus, laten zich Tarotkaarten leggen, volgen
Jungiaanse therapie, ontdekken de god of godin in zichzelf, willen weten welk
indiaans totemdier bij ze past, ect. Maar ook binnen de meer reguliere
hulpverlening wordt gewerkt met archetypen of ‘menstypen’, die in wezen ook een
archetypische uitvergroting zijn.
Dr.
Phil presenteerde in zijn eerste boek een lijst van persoonlijkheidstypen die
hij zelf had opgesteld vanuit zijn jarenlange praktijkervaring als
relatietherapeut. Hij deed daarmee hetzelfde als Carl Gustav Jung met zijn
Psychologische Typen (die een iets stevigere klinische basis hadden) en vele
andere psychologen met hun eigen systemen voor de indeling van menstypen. De
behoefte om de mens in typen in te delen is heel sterk en kan verbonden worden met
de chakra-niveau’s en de godenpantheons uit de oudheid. De mens is in het bezit
van een aangeboren set van Ideeën, goden of archetypen (getallen in de leer van
Pythagoras) die zelfs een onderdeel uitmaken van zijn fysieke bestaan. We
scheppen ze onbewust of half bewust als archetypische verschijningen en toch
zijn ze al latent aanwezig nog voordat wij onze creativiteit hebben aangewend.
Ze zijn de potentiële bronnen van ons bewustzijn die als onderdelen van een
grotere levenskracht vragen om exploratie in de fysieke en in de geestelijke
realiteit. Wat we willen scheppen moeten we ons eerst verbeelden, maar wat we
ons verbeelden moet concreet betekenis krijgen in het fysieke leven dat we
leiden, in de wereld die we samen met anderen delen, anders blazen de ideeën
zichzelf op en verliezen de samenhang met de rest van het bewustzijn.
Collectieve
bewustwording
Religies
zijn uitbeeldingen van collectieve bewustwordingsprocessen van de mensheid en
als zodanig symbolen van de menselijke geschiedenis. De vergissing van
religieuze mensen in onze tijd is dat ze de symbolen nog te vaak voor
letterlijke waarheid nemen en niet zien als onderdeel van de groei van het
wereldbewustzijn van de mensheid. Ze veronderstellen dat er een eeuwig volmaakte
god gediend is met het navolgen van de juiste regels, terwijl ieder theologisch
of spiritueel stelsel dat ooit werd uitgedacht uitsluitend bedoeld was voor het
vervullen van een deel van de menselijke evolutie of zelf maar voor een
ontwikkelingsfase van één bepaald volk. Religie heeft geen eeuwigheidswaarde afgezien
van het doorgaande doel van collectieve bewustwording van alle lagen en
aspecten van het bewustzijn. ‘Goed’ is goed in een bepaalde tijd en cultuur,
waar de noodzaak bestaat om datgene te cultiveren wat op collectief niveau wordt
ondergewaardeerd. Maar na een aantal eeuwen van beoefening raken rituelen en
doctrines versleten, omdat nieuwe ontwikkelingen in de cultuur vragen om een nieuw
evenwicht. Daarom zijn er steeds hervormers binnen de grote religies en
afsplitsingen van het oorspronkelijke geloof, die op hun beurt weer tot een
nieuwe religie kunnen leiden. Daarom krijgen rationele denksystemen altijd
tegenwicht van kunstzinnige stromingen en charismatische bewegingen en krijgen
sofisten en waarderelativisten na verloop van tijd weer tegengas van
Socratische en Platonische denkers. Geen enkel proces staat ooit stil en geen
enkele religie of filosofie is zichzelf tot doel. Het doel is de mens en de
mensheid, en religie, goden of archetypen zijn uitbeeldingen van het
groeiproces dat zich voltrekt.
(1)Tenzij
de hoogste Realiteit als ‘persoonlijk’ wordt omschreven, zoals in de
Shaktibeweging of bij de Hare Krishna’s van Swami Prabhupada.