woensdag 30 september 2015

Wetenschap als bevrijding van religie


Dit artikel is geschreven als reactie op Alexander van Gouwen  (Geband van Joop)


Beste Alexander,

Ik had een iets andere aanval op mijn stelling verwacht dan een betoog in lijn met de ideeën van een Franse katholieke filosoof, Rene Girard. Zijn late bekering tot het katholicisme is een typisch romantische kwaal, waar meer Franse intellectuelen en ook veel Duits Idealisten aan leden. Een onbewust streven naar de ‘objectiviteit’ van de katholieke leer vanwege haar Romeinse structuur en strakke scholastieke karakter (Griekse filosofie) als tegenwicht voor hun eigen subjectieve literaire, mythologische (en vaak biologisch) gefundeerde ideeën. Bij Girard is er echter  een bewuste overgang van het één naar het ander, omdat hij zelf al spreekt van ‘de romantische leugen en de romaneske waarheid’.

Christendom is een ongerijmde constructie

De fout die Girard maakt is dat het offer van Christus door hem als uniek wordt gezien, maar het heeft geen enkel element wat niet in andere religies terug te vinden is. De christelijke verlossingsmythe is een slecht gekopieerd verzinsel van Paulus dat in het christendom de rol van het vrouwelijk goddelijke heeft geëlimineerd, wat deze religie ook nog eens vrouwonvriendelijk heeft gemaakt. Waar bij de dood van de god Osiris zijn vrouw Isis zorgt voor zijn wederopstanding en waar Tammuz door zijn vrouw Ishtar uit de onderwereld wordt gehaald, Shiva tot leven wordt gewekt door Kali/Durga (via seksuele vereniging – net als bij Isis/Osiris) wordt in het christendom Jezus niet door de vrouwelijke godheid gecomplementeerd, maar wekt hij zichzelf tot leven en is daarbij op een vreemde manier tegelijk God (gelijk aan zijn Vader) en mens wat mythologisch gezien complete onzin is. Het christendom is een ongerijmde constructie die bestaat bij de gratie van de ‘wijsheid der dwazen’.

De rebellerende Jezus-figuur

De kruisiging was overigens een heel normale straf in het Romeinse rijk en niet specifiek een geweldige vernedering of extra godslasterlijk. Het godslasterlijke aspect is meer gelegen in de menswording van God, omdat voor de meeste mensen in die tijd er wel goden of halfgoden naar de aarde konden afdalen, maar nooit het opperwezen zelf (dat als fundamenteel onkenbaar werd gezien). In die zin is het christendom wel een brutaliteit, vooral ten opzichte van het jodendom. De Grieken vonden het gewoon een raar idee. Ik zie hier niets revolutionairs in en ken het zeker geen meerwaarde toe ten opzichte van andere religies. Feitelijk zoekt Girard voor zichzelf een excuus om katholiek te kunnen zijn. Het hele verhaal over het ware christendom is een interne aangelegenheid van deze religie (zoals in elke andere religie) en draagt eveneens geen objectieve waarheid in zich die de latere moderne samenleving kan verklaren. Het idee van Jezus als anti-institutioneel spiritueel leider is ook een algemeen verschijnsel, want iedere grote filosoof of mysticus komt automatisch in strijd met de gevestigde orde en is in die zin ‘anti-religieus’(eerder anti-dogmatisch). Nietzsche die zocht naar de anarchistische Jezus die niet een zwakke God was aan het kruis, maar een overwinnaar in de vrije moraal, overschreeuwde uiteindelijk zijn eigen onzekerheden. De übermensch is wat Nietzsche had willen zijn, maar niet kon zijn. (Lees Henk van Gelre hierover, een ex-katholiek en ex-Nietzsche aanhanger in ‘Mijn herwaardering van waarden’)

Griekse filosofie als grondslag

Ik denk dat je in je artikel onterecht twee dingen tegenover elkaar stelt: de parallel tussen wetenschap en religie (zoeken beiden de universele zijnsgrond, eenheid achter de verschijnselen) en de christelijke religie als ‘individuele moraal en gewetensvrijheid’ die in jouw visie heeft gezorgd voor de voorwaarden voor wetenschappelijk onderzoek (omdat we hiermee los kwamen van het Aristotelische denken als middeleeuws dogma). Ik kan daar niet in meegaan, omdat ten eerste de individuele christelijke moraal een laat verschijnsel is in de kerk dat pas begon met het protestantisme (de dominante katholieke kerk was permanent een collectief gebeuren van bovenaf gestuurd) en het protestantisme zelf een product is van de renaissance (de reformatoren zijn allen kinderen van de ‘wedergeboorte’ waarbij de mens centraal kwam te staan), wat weer de Griekse filosofie als grondslag heeft en niet het christelijk geloof als zodanig. Het was specifiek de ondergang van het Byzantijnse rijk dat geleerden deed vluchten naar Europa en zo de Griekse filosofie hier opnieuw een impuls gaf (na de neoplatonische invloed in eerste eeuwen en later de invloed van de filosofie vanuit het Arabisch Spanje). Het individualisme dat zorgde voor onafhankelijke filosofie en wetenschap kwam vanuit de rijke burgers (Italiaanse bankiers) die het zich konden veroorloven om onafhankelijk van Rome er hun eigen ideeën op na te houden en geleerden op hun kosten onderzoekingen te laten doen die niet van kerkelijke goedkeuring afhankelijk waren.

De wetenschap bevrijdde zichzelf

De onafhankelijke filosofie en wetenschap bestonden reeds voor het christendom (600 v Chr. Pythagoras) en zij had dus geen christelijke voorwaarde nodig om zich te ontwikkelen. In tegendeel, de christelijke religie (en de islam) hebben haar gebruikt, maar ook tegengehouden en gefrustreerd. Het is dankzij de wetenschappelijke methode zelf (intrinsiek) dat geloofswaarheden onder druk kwamen te staan en uiteindelijk voor een aanzienlijk deel kwamen te vervallen. De katholieke kerk reed eeuwenlang op een paard (filosofie/ wetenschap) dat uiteindelijk vleugels kreeg en de berijder (de gelovige) van zich afwierp. Wat Luther deed was in zijn ogen een hervorming van de christelijke leer, maar de voorwaarde voor zijn emancipatie van de gewone gelovigen was het nieuwe mensbeeld dat stoelde op het herontdekte Griekse denken en het was slechts een kwestie van tijd voordat mensen niet alleen zelf de bijbel zouden gaan lezen en anders interpreteren, maar haar teksten ook kritisch zouden gaan lezen, betwijfelen en tenslotte verwerpen. Openbaringsgeloof verliest het op termijn altijd van empirische wetenschap, omdat geloof dat is vastgelegd (het boek) zich niet kan ontwikkelen op progressieve wijze. Het kan enkel zo nu en dan worden herzien in lezing en contextbepaling, maar het boek zelf kan niet meer gewijzigd worden. (Wel uiteengetrokken tot afzonderlijke boeken van verschillende auteurs, allen met hun eigen motivaties voor bewerking van oudere teksten en mythologische verhalen.)

Een archetypische waarheid

Waar openbaringsgeloof zich onbewust aan vasthoudt is de archetypische waarheid als spirituele potentie in de mens, maar die komt in de moderne tijd steeds meer in strijd met de natuurwetenschap, omdat de spirituele inhouden van de menselijke geest (gesymboliseerd door de Bijbelverhalen) niet als autonoom worden gezien, maar afhankelijk van de letterlijke waarheid van een boek vol ‘moralistische vertelsels ter lering van een simpel volk’ (Spinoza). Ik ben ervan overtuigd dat mensen in de beleving van hun openbaringsgeloof (jodendom, christendom, islam) iets ervaren van spiritualiteit of bovennatuurlijkheid, maar de geloofswaarheden die ze gebruiken om hun ervaringen te verklaren werken eerder remmend dan bevrijdend in dit proces. Jung zei dat alle religies ‘therapeutische symboolsystemen’ zijn en hij bedoelde daarmee niet geloof te devalueren, maar eerder om het therapeutische proces van de individuele mens hoger te schatten en de menselijke mogelijkheden op het geestelijke vlak juist meer te waarderen, maar niet langer onder de vlag van overleefde en vaak al ontmythologiseerde geloofswaarheden.

Er is ook wel betoogd door verschillende denkers dat de christelijke heilsverwachting zou hebben geleid tot het verlichtingsdenken en de Franse revolutie, maar bij nadere beschouwing is dat niet waar het om gaat. Iedere tijd en cultuur heeft op de één of andere wijze een heilsverwachting gehad (het duizendjarig rijk van Zarathoestra), de Messias van de joden, de twaalfde Imam, de wederkomst van Christus, maar de verwachting zelf leidt tot niets. Het is de manier waarop aan die verwachtingen invulling wordt gegeven die bepaalt waar een cultuur naartoe gaat. In het geval van de moderne Europese beschaving is niet de wortel van belang, maar de vrucht. Wat begon als een 16e eeuwse christelijke mystieke heilsverwachting in het Duitse Swabenland leidde uiteindelijk tot Hegeliaans Idealisme en wat daar allemaal uit voortkwam, maar de vraag is hier: waarom werd het christelijke element losgelaten? Niet omdat het christendom zich ging verinnerlijken, maar omdat de verinnerlijking van de mens hem deed beseffen dat hij geen uiterlijk heil (God, kerk, Jezus) meer nodig had voor zijn levensgeluk. Een verinnerlijking die weer afhankelijk was van een uiterlijke losmaking van het instituut kerk, maar ook van allerlei onzekerheden in de levensomstandigheden van de mens, want door de wetenschap werden steeds meer aspecten van het leven onder de menselijke controle gebracht en was een goede oogst niet langer van gebed afhankelijk.

Erasmus boven Luther

De zogenaamde emancipatie door het protestantse christendom met haar van kerkelijke machtsstructuren losgemaakte moraal, was door en door fatalistisch (erfzonde, determinatieleer, ‘uitverkoren’ zijn van een zeer beperkte groep) en had nooit kunnen leiden tot zelfstandig nadenken en het moderne levensgeluk. Als we twee belangrijke laat-rennaissance-figuren tegenover elkaar zetten, Luther en Erasmus, dan zien we dat de eerste de Rede ‘de hoer van de duivel’ noemde en de tweede plagend sprak over de ‘Goddelijke Socrates’ als patroonheilige van de filosofie en de zelfstandige rede. Erasmus liet er ondanks zijn christelijk-mystieke overtuiging geen twijfel over bestaan waar we in de moderne tijd het heil van moesten verwachten. Niet van de bijbel, maar van de Griekse filosofen. Het is daarom ook in onze tijd een duidelijk teken dat de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb voor de integratie van de islam in het westen sprak van de toevoeging van een beetje Erasmus aan de islamitische geloofsinhoud om haar te humaniseren en te helpen verlichten/emanciperen en niet de toevoeging van Luther.

Sven Snijer

donderdag 17 september 2015

De Goden tussen hemel en aarde - deel I


“Voor de menselijke geest die gevangen is in een draaiend universum, in een verwarrende stroom van gebeurtenissen, omstandigheden en innerlijke verwarring, is het zoeken naar de waarheid altijd het zoeken naar het onveranderlijke, of dat nu Ideeën worden genoemd, vormen, archetypen, getallen of goden.” 
                                                                                                                                                Robert Lawlor

Archetypen of disseminatieleer

Er zijn over het ontstaan van talloze gelijkenissen in de religies en mythologische verhalen van verschillende volkeren door de eeuwen heen twee dominante theorieën in omloop die elk vanuit hun eigen specialisme geloofwaardig zijn. De ene theorie is de leer van de archetypen (C.G.Jung) die deel uitmaken van een Collectief Onbewuste, waarin alle ervaringen van het menselijk ras opgeslagen zijn, waardoor ieder mens op aarde via het persoonlijk onbewuste (dromen, visioenen, extase) toegang kan krijgen tot de gezamenlijke ervaringen van de mensheid. De andere theorie is die van de disseminatie, die stelt dat de verschillende goden en godsdienstige rituelen zich verspreid hebben over de wereld met volksverhuizingen en via handelsroutes, zodat alle overeenkomsten tussen verschillende religies terug te voeren zijn op een gemeenschappelijke oorsprong. Naar mijn overtuiging zijn de innerlijke en uiterlijke theorie even waar. De feitelijke en concrete verspreiding van de religieuze en mythologische voorstellingen is zo soepel verlopen, omdat bij alle volkeren reeds eenzelfde soort archetypische ondergrond in hun collectieve geest aanwezig was om de daarbij passende goden van elders te verwelkomen.

Vruchtbaarheidscultus en openbaringsgeloof

Vaak waren de nieuwe goden van binnenvallende volkeren niet geheel nieuw, maar hadden ze grote overeenkomst met de lokale goden die door de maatschappelijk ondergeschikte positie van het overwonnen volk de nieuwe goden boven zich kregen of werden ‘overgeschilderd’ met de naam en hoedanigheden van de goden van overwinnaars. Zeker binnen de context van de vruchtbaarheidscultus uit de oudheid was er meer gelijkenis dan verschil tussen de verschillende religies en goden. Allemaal hadden ze hetzelfde doel van voorspoed te brengen bij de landbouw, onheil van vertoornde goden af te wenden en de machtsverhoudingen tussen mensen te reguleren via de projectie van een hemelse ordening der dingen. Echt nieuw en revolutionair was het verschijnen van de mannelijke god (Jahweh) die de concurrentie aanging met de vruchtbaarheidscultus en haar talloze goden en godinnen die voornamelijk in paren optraden (of als drie-eenheid met kind) en na verloop van eeuwen de overhand kreeg als monotheïstische openbaringsreligie. Openbaringsgeloof kenmerkt zich vooral door het uit de hemel afkomstig zijn van de boodschap, onafhankelijk van tijd en plaats of van de cycli der natuur. De openbaringsreligie zoals we die nu kennen heeft nog wel sporen van de oudere vruchtbaarheidscultus, maar heeft die zoveel mogelijk geprobeerd uit te wissen. Het is een mannelijke religie die een op zichzelf staande godheid kent (‘Ik ben die ik ben’) die geen relatie heeft met zijn volk via de natuurverschijnselen, maar via sociaal-religieuze wetten die moeten worden nagevolgd. Deze vorm van religie is vrij nieuw en behoorlijk in strijd met hoe men het duizenden jaren gewend was.

Speculatief geloof

In het westen is het patriarchale openbaringsgeloof de heersende religie geworden (christendom), die een analogie heeft gekregen in het ‘overwinnen’ van de natuur door de westerse wetenschap vanaf de vijftiende eeuw. De heerschappij van het mannelijke principe in onze cultuur is zover doorgevoerd dat het de religie heeft ontworteld, zodanig dat ze niet meer kan bestaan buiten haar zuiver speculatieve karakter van ‘geloof’ in de zin van onbewijsbare zekerheid van het hart, die in weerwil van het gezonde verstand toch ‘ergens’ en metafysische verblijfplaats heeft in hemelse regionen die niet astronomisch kunnen worden gelokaliseerd. De uiterste consequentie van het afschaffen van de goden ten behoeve van die ene onzichtbare god, leidt zover van de aarde af dat de aanknopingspunten voor de mens minimaal zijn en blind geloof de laatste toevlucht is. De mens zelf is niet langer de tempel van de ziel, maar slechts een drager van bewustzijn, met de ziel als enig element van waarde dat straks overblijft na de aardse reis, al blijft er een halfhartige waardering bestaan voor ‘Gods schepping’ die volledig vaderlijk wordt voorgesteld, in plaats van baarmoederlijk. Die gespletenheid blijkt het sterkst bij protestantse christenen die wel zeggen dat ze deugdzaam willen leven, maar dat hun persoonlijk heil daar geheel los van staat, omdat die wordt gegarandeerd door het offer van de Zoon van God die voor hun zonden is gestorven (zonden die weer alles met vrouwelijke verleiding en aardse binding te maken hebben).

Goden en heiligen

In de katholieke kerk zijn de goden zichtbaarder blijven bestaan al heten ze daar geen goden, maar heiligen. Ze vervullen precies dezelfde rol als de goden bij de Romeinen, Grieken en Germanen in het verleden, maar omdat het in de meeste gevallen mensen waren die op aarde geleefd hebben kunnen ze niet zo genoemd worden. Het zijn mensen, maar door hun speciale graad van heiligheid (levend nabij het goddelijk wezen) zijn ze de dragers van de goddelijke of archetypische krachten. Ze worden verondersteld wonderen te verrichten en gebeden te verhoren, net zoals de goden van weleer. In veel gevallen hebben ze dezelfde uiterlijkheden, attributen en zelfs feestdagen als de oude goden. Maar ook niet-gelovige mensen ervaren goden of archetypen, zowel in de droomwereld als in het leven van alledag. Superhelden uit Amerikaanse films van het type Thor, Hulk, Spiderman, enz, zijn of heel letterlijk goden of ze hebben gelijkenis met de goden uit vroeger tijden vanwege hun speciale krachten. Weliswaar geloven mensen niet in hun bestaan zoals in de oudheid, maar ze hebben zo’n grote rol in de verbeelding van mensen op collectief niveau, dat het lijkt alsof ze bestaan. De vraag kan gesteld worden waarom mensen toch zo’n grote behoefte hebben om stripfiguren of filmhelden uit onze tijd te verheffen tot bovenmenselijke status. Er lijkt iets immanent transcendentaals in ons brein aanwezig te zijn, waardoor we alles wat goed of sterk is willen extrapoleren tot voorbij het menselijke.

Archetypische ondergrond

Wie het praktisch beschouwt ziet dat de menselijke psyche een enorme vatbaarheid heeft voor archetypische beelden. Niet alleen willen veel jonge meisjes ongeacht hun culturele conditionering later een ‘prinses’ worden en jongens een ‘stoere held’, maar ook in de sprookjes die mensen aan hun kinderen voorlezen zijn het met name de stereotype beelden die enorm aanspreken. En hoe voorspelbaarder het sprookje, hoe prettiger, want het lijkt meer te gaan om een eeuwig natuurprincipe (ook in de psyche van de mens) dat wordt uitgebeeld door het verhaal, dan om de concrete afloop. Van veel sprookjes bestaan dan ook meerdere versies met verschillende afloop, wat nog eens benadrukt dat vooral het thema van het verhaal telt als existentieel gegeven voor de mens en niet de zogenaamde moraal van het verhaal. Het idee hierachter is dat archetypen aangeboren zijn en niet worden ‘verzonnen’ door een verhalenverteller of schrijver. Wat aan de verbeelding ontspringt is niet vanuit het niets tevoorschijn gekomen, maar is geënt op een archetypische ondergrond die ieder mens in zich draagt. Alles in de natuur bestaat in paren van tegenstellingen en in onze psyche werkt het net zo. De meest fundamentele tegenstelling in de natuur en de menselijke geest is die van het mannelijke en het vrouwelijke, de eerste God en Godin in ons bewustzijn die zich manifesteren vanuit de vitale levenskracht.

Archetypische verschijningen

Uit de God en de Godin splitsen zich vervolgens allerlei manifestaties af die deelfuncties vervullen in onze psyche, waarbij de verbinding met het basis-archetype nooit verdwijnt, maar juist een verdere differentiatie krijgt. De ‘Moeder’ is een beeld van de godin in een archaïsche vorm (de Aarde, de Zee, een donker bos, de ‘Moeder Gods’) helemaal aan het begin van de schepping, soms zelfs samenvallend met de Tijd en de tijd-ruimtelijke wereld, terwijl de archetypische verschijningen die van haar afgeleid zijn meer specifieke functies hebben als godin van de jacht, godin van de liefde, godin van de landbouw, beschermster van het gezin, godin van de Lotsbeschikking, van de kennis (van het onbewuste) of van de kunsten. De mannelijke god die in zijn oervorm het bewustzijn zelf vertegenwoordigt (nog voorafgaand aan de scheppingsdaad) en de volstrekte onafhankelijkheid van de materiële wereld die in haar existentie vrouwelijk is, krijgt bij manifestatie binnen de schepping allerlei fallische symbolen zoals de wereld-as, Fallusbeelden, de totempaal, de Toren, de knots, het zwaard, de speer, de donder en bliksem, de Wet, de wetenschap en kennis om de natuur te beheersen of te overwinnen. Hij verschijnt als held, koning, Wijze, genezer, Vader tijd, enz. Een belangrijk onderscheid dat gemaakt moet worden bij de archetypen en hun manifestaties is de archetypen ‘an sich’ die eeuwig onkenbaar zijn en de archetypische verschijningen. Mensen zullen slechts manifestaties zien van de processen in het (collectief) onbewuste, maar nooit de diepte van het onbewuste zelf, omdat de oorsprong daarvan onherleidbaar is voor het bewuste verstand.

Bestaan de goden?

Wie zich met de wereld van goden en archetypen bezighoudt kan zich afvragen of de goden/archetypen werkelijk bestaan of niet. Zijn ze te objectiveren krachten die reëel een onderdeel uitmaken van de natuur of onze menselijke natuur (die in verbinding staat met een dieper en groter bewustzijnsveld dat in essentie goddelijk is - De ‘Animus Mundi’) of zijn het louter projecties vanuit ons onderbewuste als reactie op de wereld waar we in leven en de dingen die we meemaken? Vanuit die laatste visie kwam de moderne mens nog niet zo lang geleden tot het idee dat alle goden door de mens geschapen worden en dat de mens niet is geschapen naar Gods’ beeld zoals traditioneel geloof leert. Maar het zou ook een combinatie van beiden kunnen zijn, de mens die god schept naar zijn eigen voorstellingen en verwachtingen (en vrees) gebaseerd op een innerlijke ‘hardware’ waarin de belangrijkste contouren van die voorstellingen al zijn vastgelegd. In de astrologie, die ooit een geaccepteerd onderdeel van het christelijk geloof was (Luthers’ rechterhand Melanchthon onderwees astrologie) bestond er een verband tussen de dierenriemtekens en de verschillende lichaamsdelen, of beter gezegd tussen de invloed van de planeten en de werking van onze organen. Deze verbanden tussen de microkosmos en de macrokosmos zijn binnen het christendom nooit grootschalig verspreid geweest, omdat de kerkelijke waardering van de astrologie erg wisselend was en spiritualiteit binnen de christelijke leer per definitie weinig fysieke basis had, maar in andere levensbeschouwelijke systemen was ze duidelijker omschreven.

Schijn en wezen

In het hindoeïsme zijn de innerlijke wereld en de uiterlijke wereld nauwelijks van elkaar te onderscheiden en het gevolg daarvan is wederom onduidelijkheid of de goden een objectief bestaan hebben in een eigen hemelse verblijfplaats of dat ze in laatste instantie projecties zijn van het menselijk bewustzijn. Een belangrijk onderdeel van die kwestie is de vraag wat het menselijk bewustzijn in essentie is, want om te bepalen of de goden (archetypen) reëel zijn moet eerst vastgesteld worden hoe reëel het menselijk bewustzijn is of welk deel van het bewustzijn als reëel en onveranderlijk kan gelden. Men kent de hindoeïstische en boeddhistische ‘verdachtmaking’ van de fysieke zintuigen en de begoocheling waartoe ze leiden als de mens er niet in slaagt met zijn rationele verstand onderscheid te maken tussen wat hij denkt te zien en wat de dingen naar hun innerlijke aard werkelijk zijn. Het bekende voorbeeld hierbij is het touw dat in het donker gelijkenis heeft met een slang. Er wordt een irrationele angst gevoeld, wat duidelijk wordt zodra er met een licht op wordt geschenen (van spiritueel bewustzijn), maar de symboliek heeft ook nog een andere betekenis. De slang is tevens een symbool van de Kundalini-energie (heilig slangenvuur) die opstijgt langs de ruggengraat bij geoefende yogi’s om het menselijk bewustzijn te verlichten en het te verbinden met het universele bewustzijn.  

‘Atman is Brahman’

Het menselijk bewustzijn is in zijn laagste vorm verstrikt in de begoocheling van de natuur, misleid door de beperking van de zintuigen, maar zijn hogere denkvermogen kan hem helpen te onderscheiden tussen de eeuwige en tijdelijke dingen. Op die manier nadert hij door onderscheidingsvermogen en onthechting (want verlangens en lustgevoelens zijn ook zintuiglijk) tot de wereld van de goden. Maar de godenwereld is niet het hoogste bewustzijnsniveau en daarom gelden de goden wel als hulpmiddelen op het spirituele pad, maar zijn ze geen doel op zich (1). Boven de godenwereld is de wereld van Brahman, God in zijn eeuwige en onveranderlijke vorm, een realiteit voorbij zelfs de subtielste geestelijke gebieden van het rijk der Natuur. Voorbij de hoogste verblijfplaats van de goden en zonder afhankelijkheid van enig steunpunt in de aardse realiteit, de pure wereld van de Ziel. De Veda’s geven herhaaldelijk aan: ‘Atman is Brahman’, wat wil zeggen dat de ziel van de mens in zijn meest oorspronkelijke vorm gelijk is aan het goddelijk wezen. Bij het hoogste niveau van mystieke eenwording is er geen verschil tussen god en de mens, met als enige obstakel het fysieke omhulsel, want zolang de mens leeft in een fysiek  lichaam kan hij niet geheel opgaan in de hoogste realiteit, maar zal zijn bewustzijn uit grote geestelijke extases steeds terugkeren naar het waakbewustzijn. Daarom heet de dood van een gerealiseerde yogi de Maha-Samadhi (de grote dood) omdat hij dan tijdens zijn laatste geestelijke extase (vrijwillig) afstand doet van zijn fysiek lichaam.

Chakra-psychologie

Je zou kunnen zeggen dat de goden bestaan, zolang de mens een lichamelijk bestaan heeft. Zolang als er bewustzijn is van de wereld, zal er een uitvloeien zijn van de geestelijke vermogens van de mens, gesymboliseerd door goden/archetypen, die met de verschillende aspecten van het leven verbonden zijn. Op lichamelijk niveau wordt dit in het hindoeïsme beschreven in de leer van de chakra’s, de energieknopen in ons energetisch lichaam die de verbinding vormen tussen het fysieke lichaam en het bewustzijn, de verbinding tussen hemel en aarde. Traditioneel worden de goden gelokaliseerd in de verschillende chakra’s, verder gedifferentieerd naar linker -of rechterzijde, overeenkomend met de mannelijke of vrouwelijke energiestroom. Een godheid kan een geheel chakra domineren of slechts een gedeelte ervan en de eigenschappen waar de godheid voor staat zijn de eigenschappen die psychologisch van betekenis zijn voor de mens en zijn bewustwordingsproces. Een godheid die overeenkomt met wilskracht en zelfdiscipline zal gelokaliseerd zijn in de maag (derde chakra) en een godheid die hoort bij onderscheidingsvermogen en onthechting heeft zijn zetel in het hoofd (zesde chakra) die verbonden is met de pijnappelklier (epifyse). Op die manier houden de psychologische processen verband met de hormoonhuishouding in ons lichaam en onze gezondheid. Hierop zijn talloze vormen van natuurgeneeskunde gebaseerd in Oost en West. Tot op zekere hoogte kan een mens zichzelf ziek maken met zijn eigen gedachten (en daaruit voortvloeiende gedragingen) maar ook zijn herstel bevorderen bij ziekte, met name door zich te concentreren op een perspectiefbiedend toekomstbeeld (iets hebben om voor te leven).

Religie als fysiek proces

In het hindoeïsme is er een sterke verbinding met de fysieke aspecten van ons bewustwordingsproces. De goden wonen niet alleen in hun hemelse verblijfplaats (loka) in de hogere astrale werelden, maar zijn ook gevestigd in ons lichaam, in de chakra’s die als energiecentra communiceren tussen de geestelijke en materiële wereld. Vandaar dat in India de yogaleer zo’n sterke fysieke cultivering heeft gekregen, die voornamelijk geldt als voorbereiding op de geestelijke yoga (eenheidsbewustzijn). Het idee is dat de mens eerst zijn prana’s moet verzamelen, zijn versnipperde lichamelijke en geestelijke energieën en deze moet bundelen tot een eenheid, voordat hij de mentale processen in zijn brein kan aansturen en beheersen. In het westen doen we dit voornamelijk door te gaan sporten naast ons werk om ‘een gezonde geest, in een gezond lichaam’ te creëren. Instinctief begrijpen mensen dat het niet voldoende is om diep na te denken of veel emoties op te wekken om in balans te komen jezelf. Lichaam en geest vragen om een evenwichtige verdeling van energie, zodat gedachteprocessen niet vastlopen door te weinig tegenwicht van binnenuit. Depressies zijn vaak het gevolg van te weinig lichaamsbinding of te weinig lichaamswaardering (zelfstraffen, ascese) en een overwaardering van de verstandelijke vermogens. De westerse mens ontwikkelde een waarheidsbegrip dat los stond van zijn manier van in de wereld zijn, met religie als uiterste vorm daarvan (‘Dit geloof ik nu eenmaal’) en ook het extreme tegendeel, het postmodernistische ontwaarden van alle waarden door niets als vaststaand of intrinsiek waardevast te durven beschouwen. Relativeren tot alles kapot is en niets nog ‘zin’ heeft.

Therapeutische toepassingen

De leer van de goden als weg tot zelfkennis is echter niet perse iets Oosters, want ook in onze eigen cultuur komen we ze tegen. In allerlei vormen van therapeutische behandeling komen ze te voorschijn, soms heel bewust (‘De Godin in iedere vrouw’), maar vaker in indirecte vorm. In veel typologieën die in het westen populair zijn worden de archetypische beelden ingezet als onderdeel van een persoonlijk bewustwordingsproces, waarbij ze niet als reële goden worden gezien, maar wel als spirituele krachten die ons iets te zeggen hebben over onszelf. Vaak staat de praktische werking ervan boven de achterliggende theorie of herkomst van het systeem. Veel mensen gaan wel eens naar een astroloog of numeroloog, doen een enneagram cursus, laten zich Tarotkaarten leggen, volgen Jungiaanse therapie, ontdekken de god of godin in zichzelf, willen weten welk indiaans totemdier bij ze past, ect. Maar ook binnen de meer reguliere hulpverlening wordt gewerkt met archetypen of ‘menstypen’, die in wezen ook een archetypische uitvergroting zijn.

Dr. Phil presenteerde in zijn eerste boek een lijst van persoonlijkheidstypen die hij zelf had opgesteld vanuit zijn jarenlange praktijkervaring als relatietherapeut. Hij deed daarmee hetzelfde als Carl Gustav Jung met zijn Psychologische Typen (die een iets stevigere klinische basis hadden) en vele andere psychologen met hun eigen systemen voor de indeling van menstypen. De behoefte om de mens in typen in te delen is heel sterk en kan verbonden worden met de chakra-niveau’s en de godenpantheons uit de oudheid. De mens is in het bezit van een aangeboren set van Ideeën, goden of archetypen (getallen in de leer van Pythagoras) die zelfs een onderdeel uitmaken van zijn fysieke bestaan. We scheppen ze onbewust of half bewust als archetypische verschijningen en toch zijn ze al latent aanwezig nog voordat wij onze creativiteit hebben aangewend. Ze zijn de potentiële bronnen van ons bewustzijn die als onderdelen van een grotere levenskracht vragen om exploratie in de fysieke en in de geestelijke realiteit. Wat we willen scheppen moeten we ons eerst verbeelden, maar wat we ons verbeelden moet concreet betekenis krijgen in het fysieke leven dat we leiden, in de wereld die we samen met anderen delen, anders blazen de ideeën zichzelf op en verliezen de samenhang met de rest van het bewustzijn.

Collectieve bewustwording

Religies zijn uitbeeldingen van collectieve bewustwordingsprocessen van de mensheid en als zodanig symbolen van de menselijke geschiedenis. De vergissing van religieuze mensen in onze tijd is dat ze de symbolen nog te vaak voor letterlijke waarheid nemen en niet zien als onderdeel van de groei van het wereldbewustzijn van de mensheid. Ze veronderstellen dat er een eeuwig volmaakte god gediend is met het navolgen van de juiste regels, terwijl ieder theologisch of spiritueel stelsel dat ooit werd uitgedacht uitsluitend bedoeld was voor het vervullen van een deel van de menselijke evolutie of zelf maar voor een ontwikkelingsfase van één bepaald volk. Religie heeft geen eeuwigheidswaarde afgezien van het doorgaande doel van collectieve bewustwording van alle lagen en aspecten van het bewustzijn. ‘Goed’ is goed in een bepaalde tijd en cultuur, waar de noodzaak bestaat om datgene te cultiveren wat op collectief niveau wordt ondergewaardeerd. Maar na een aantal eeuwen van beoefening raken rituelen en doctrines versleten, omdat nieuwe ontwikkelingen in de cultuur vragen om een nieuw evenwicht. Daarom zijn er steeds hervormers binnen de grote religies en afsplitsingen van het oorspronkelijke geloof, die op hun beurt weer tot een nieuwe religie kunnen leiden. Daarom krijgen rationele denksystemen altijd tegenwicht van kunstzinnige stromingen en charismatische bewegingen en krijgen sofisten en waarderelativisten na verloop van tijd weer tegengas van Socratische en Platonische denkers. Geen enkel proces staat ooit stil en geen enkele religie of filosofie is zichzelf tot doel. Het doel is de mens en de mensheid, en religie, goden of archetypen zijn uitbeeldingen van het groeiproces dat zich voltrekt.  


(1)Tenzij de hoogste Realiteit als ‘persoonlijk’ wordt omschreven, zoals in de Shaktibeweging of bij de Hare Krishna’s van Swami Prabhupada.


De mythe van de joods-christelijke beschaving



Wat het internationale islamdebat scheef trekt en wat islamcritici soms het imago geeft ‘islamofoob’ te zijn, is hun selectieve waardering van openbaringsgeloof in de westerse of niet-westerse context. Het wezen van religie zelf wordt door islamcritici verkeerd begrepen, wat leidt tot een valse overwaardering van het christendom enkel omdat dit geloof cultureel-historisch beter past in onze moderne samenleving. 

De fout die Wilders en anderen maken door de islam als een ‘ideologie’ te omschrijven en haar daarmee af te zonderen van andere religies komt net zo goed voort uit een politieke agenda als de politieke islam zelf. Cultureel gezien is de misvatting over de ‘islam als ideologie’ te verklaren vanuit het gegeven dat de islam geen verlichtingsperiode heeft doorgemaakt zoals het christendom en het jodendom vanaf de tijd van de Franse revolutie, maar het is een verkeerde strategie om deze twee religies te beoordelen naar een cultureel-wetenschappelijke modificatie die ze hebben ondergaan (ontmythologisering) en te doen alsof ze tolerant, humaan en vrijheidslievend zijn van zichzelf. Dit is noch bij het jodendom, noch bij het christendom het geval.

De kerk als sociaal werker

Wat Wilders prettig vindt aan het christendom is dat niet haar geloofswaarheden op de voorgrond staan, maar haar participatie in de samenleving als geheel, haar overeenstemming met moderne waarden en mensenrechten en haar aansluiting bij waarden die ook gevonden worden bij stromingen met niet-christelijke achtergrond, zoals het socialisme (solidariteit), waar de christelijke naastenliefde mooi bij lijkt te passen. De kerk kan zich in deze tijd vooral profileren door de sociaal werker uit te hangen wanneer er een vluchtelingenstroom richting Europa komt, maar ze stelt zich bescheiden en redelijk op in het debat over belangrijke maatschappelijke kwesties. Dat komt omdat het christelijk geloof de ene nederlaag na de andere heeft geleden rond de waarheidsvraag, niet in de laatste plaats waar het de waarheid en de geloofwaardigheid van de bijbel zelf betrof. Moderne Bijbelwetenschap heeft laten zien dat de synoptische evangeliën volledig geconstrueerd zijn en dat de Jezus die daarin naar voren komt nooit bestaan heeft. 

Bron Q

Alleen de teksten die voortkomen uit de geheimzinnige Bron Q zouden van een echte Jezus afkomstig kunnen zijn (met een andere naam), maar de rest van de verhalen is hoogstwaarschijnlijk zorgvuldig volgens eeuwenoude mythologische concepten in elkaar gezet om zowel een voortzetting van de traditie te bewerkstelligen als een vernieuwing ervan. Het valt echter zeer te betwijfelen of Jezus zelf zou hebben ingestemd met de manier waarop zijn spirituele boodschap uiteindelijk vorm heeft gekregen en zeker wat betreft de centrale doctrine in het christendom dat Jezus ‘voor de zonden van de wereld is gestorven’ en dat hij als persoonlijke Verlosser kan worden aangeroepen. De historische Jezus, voor zover die te achterhalen is, heeft hier nooit op geanticipeerd.

Geconstrueerde heilsgeschiedenis

Ook de christelijke heilsgeschiedenis beginnend bij Adam, via Abraham, Mozes, David en Salomo tot in de tijd waarin Jezus leefde is geheel en al geconstrueerd en geschreven met de oude teksten in de hand. Jezus is nooit het antwoord geweest op de oudere Bijbelteksten die vooruitwezen naar een komende profeet of Messias, maar het verhaal van het leven van Jezus is gericht vormgegeven naar de aanwijzingen van die oudere teksten, om het te laten lijken alsof oude profetieën werden vervuld. En zelfs vóór Jezus zijn er in de joodse Thora al diverse bewerkingen geweest van oudere teksten, zijn er dingen bij verzonnen, verhalen herverteld (in meerdere versies in de Bijbel aanwezig) en moest er een duidelijk religieus en politiek-sociaal doel gediend worden met de literaire bewerking. 

Symbolische stamvaders

Volkeren moesten bijeengebracht worden of bijeengehouden en daarom werden er symbolische stamvaders aangewezen, eerst Jacob, later Abraham, om een eenheid te smeden in de identiteit. In vroeger tijden bestond er geen historische geschiedschrijving omwille van de historische juistheid, maar moest er een verhaal verteld worden dat mensen een houvast gaf en een identiteit. Het hoefde niet letterlijk waar te zijn, maar moest enkel tot de verbeelding spreken. Op die manier hebben vele teksten in de bijbel vorm gekregen, die naderhand helaas volkomen letterlijk werden genomen en die mensen eeuwenlang door de strot zijn geduwd met dreiging van hel en doemenis bij twijfel aan de heilige waarheid. Een verwarrend element hierbij is geweest dat ieder mens van nature begiftigd is met spirituele vermogens en dat in iedere denkbare religieuze of spirituele traditie die vermogens tot uiting kunnen komen, ongeacht de juistheid of onjuistheid van de denkbeelden die worden aangehangen. Het joodse en het christelijke geloof zijn dan ook rijke tradities die een ingewikkelde vermenging voorstellen van het meest bizarre bijgeloof en culturele achterlijkheid, en de meest verheven spirituele ervaringen en diepe inzichten in de menselijke natuur.

Katharen uitmoorden

Grote namen in de christelijke geschiedenis, zoals die van Bernardus van Clairveaux staan symbool voor zowel grote inspiratie en leiderschap, als voor fanatisme en zelfkwelling, waarbij de liefde voor Christus en de mensheid werden afgewisseld met intolerantie en een dwingende houding richting andersdenkenden. Zo konden de eerste generatie cisterciënzer monniken, die vaak van adellijke families afkomstig waren, nog even een pauze inlassen in hun vrome werkzaamheden om persoonlijk de katharen in Zuid-Frankrijk af te slachten omdat die de katholieke leer verwierpen en er gnostische ideeën op na hielden. Zolang als de religie de dominante factor was in de Europese cultuur bleven goed en kwaad met elkaar vermengd in de geloofspraktijk en de emancipatie van de hedendaagse mens is dan ook geen gevolg van de joods-christelijke traditie, maar het product van filosofie, alchemie, vrijdenken en wetenschap. 

Niet minder gevaarlijk

Wie dit uit het oog verliest, omdat het christendom er minder gevaarlijk uitziet dan de fundamentalistische islam die ons wereldwijd tegemoet komt, begaat een grote fout, want openbaringsreligies zijn intrinsiek intolerant en het christendom verschilt daarin niets van de islam. Het christendom en het jodendom proberen te betrekken bij de strijd tegen de islam en ze bestempelen als ‘goede’ (want ongevaarlijke) religies is net zo naïef als het verlangen naar een hedendaags kalifaat. Het christendom, zeker in Amerika, laat steeds opnieuw zien ontzettend fundamentalistisch te zijn en intolerant (ze wensen soms zelfs hun eigen soldaten de dood toe als boetedoening voor verloren christelijke waarden), maar ze worden in toom gehouden door de scheiding van kerk en staat, anders zouden zich daar ook de meest walgelijke taferelen kunnen afspelen uit naam van het geloof. De marginale positie in de samenleving waarin het christelijk geloof is terecht gekomen als gevolg van de verloren strijd met de wetenschap, moet niet verward worden met bescheidenheid of welwillendheid. De kerk heeft in de recente geschiedenis meerdere malen laten zien dat ze de vooruitgang van de wetenschap en het inzicht in de geschiedkundige totstandkoming van de bijbel alleen maar heeft tegengewerkt.(1)  

Sadiq Jalal al Azm

In 1969 publiceerde de in Damascus geboren Syrische denker Sadiq Jalal al Azm een boek met daarin een hoofdstuk getiteld ‘De valsheid van het westerse christelijke denken van deze tijd’, waarmee hij de houding van de kerk ten opzichte van de moderniteit fileerde, een houding die feitelijk niet veel veranderd is sindsdien. In zijn boek legde vooral de nadruk op de schijnheiligheid waarmee de kerk zich probeerde te verzoenen met de moderniteit, een verzoening waar ze door de noodzaak der  omstandigheden toe was gedwongen, die ze voor zichzelf probeerde uit te leggen als een ‘bevrijding’ in plaats van een maatschappelijke en kentheoretische nederlaag. Sadiq stelde dat ‘zij (de gelovigen) diep in hun hart liever gewild hadden dat deze seculiere krachten niet de overwinning hadden behaald en dat de kerk niet op deze manier ‘bevrijd’ was, een bevrijding die feitelijk heeft plaats gevonden ondanks de kerk en tegen haar wil en niettegenstaande haar felle verzet tegen dezelfde bewegingen, waarvan zij nu zeggen dat deze hebben geleid tot de bevrijding van de christelijke godsdienst!’ 

Want Sadiq geloofde helemaal niets van die valse blijheid over de bevrijde positie van de moderne kerk. De flinterdunne redenering van sommige geestelijken die hun achterban wilden laten geloven dat het altijd al zo de bedoeling was geweest van de christelijke leer, om ‘de keizer te geven wat van de keizer was’ en als kerk enkel een geestelijk domein te claimen. Dat is geheel in tegenspraak met de christelijke geschiedenis die zich kenmerkt door voortdurende machtsuitoefening in wereldse zin en overvloedige rijkdom, pracht en praal en daarom kon het geen enkele geloofwaardigheid genieten. Het was bovendien een mes in de rug van iedereen die zich sterk had gemaakt voor de positie van de kerk ten tijde van de opkomende wetenschap en secularisatie. Maar het was een onmogelijk dilemma voor de kerk die in de moderne tijd wilde overleven, deze noodzaak om zich voor een substantieel deel van haar eigen verleden los te maken en haar tradities in veel opzichten te verklaren als ‘niet wezenlijk’ voor de christelijke leer, omdat de traditionele geloofswaarheden niet langer vol te houden waren en de macht van de kerk simpelweg was uitgespeeld.

Marginaal of fundamentalistisch geloof

Het is jammer dat veel seculiere denkers in onze tijd proberen van de kerk een soort humanistisch instituut te maken van ‘waardevolle rituelen en tradities’ dat ook een beetje mee mag doen, zo lang maar niet teveel gehamerd wordt op antieke geloofswaarheden. Het zou veel consequenter zijn om een strikte scheiding te maken tussen de transcendente vermogens van de menselijke geest en de religieuze en spirituele tradities als meer of minder intelligente gevolgen van die menselijke conditie. Gebeurt dat niet, dan blijft de absurditeit bestaan van een religieus-mythologisch paradigma, waarin de mens iets aan God verschuldigd is (en aan de naar goddelijke orde geschapen wereld) in plaats van aan zichzelf en zijn bestemming als een met rede begiftigd wezen. Wat is de waarde van een kerk die in haar eigen absolute waarheden weinig geloof heeft of juist een opblazen emotioneel geloof dat enkel kan bestaan door ontkenning van de ondermijning van haar geloofsbronnen die al lang een feit is. Waarbij het persoonlijke contact met God of Jezus of een engel als bewijsvoering wordt gezien van een eeuwenoud geconstrueerd boek, dat geheel los staat van de geestelijke capaciteiten die de mens aangeboren zijn en die enkel op verschillende wijzen en in verouderde culturele context zijn genoteerd als ervaringen van anderen in het verleden. Jezus is niet nu ‘aanwezig’ zoals sommige gelovigen denken. De werkelijkheid van de levenskracht is overweldigend aanwezig voor wie zich daar spiritueel voor openstelt. En zolang daar de verste reikwijdte niet van gevonden is hoeft er geen christelijk, joods, islamitisch of boeddhistisch stempel op geplakt te worden. Het zijn maar namen waarmee mensen iets in kaart proberen te brengen van de vermogens van het menselijk bewustzijn voorbij de grens van zijn zintuiglijkheid.

De mythologische waanzin

Religie is het gevolg van het potentieel in de mens, in zichzelf is ze niets. Het is een verzameling van verslagen van mensen hun spirituele ervaringen met daar omheen een mythologisch kader om het een kosmische dimensie van betekenisgeving te verschaffen, voornamelijk omdat mensen in vroeger tijden door de afwezigheid van de psychologie niets bij zichzelf konden houden, maar alles projecteerden op de samenleving om zich heen. Met name in dat opzicht is religie anti-modern, vanwege het collectieve karakter van veel geloofsvoorstellingen, dat de individuele waarde van mensen zowel kan neerhalen (wel of niet ‘uitverkoren’ zijn, hemel of hel, ‘in de gaten gehouden worden’) alsook een inflatie kan laten ondergaan door teveel zaken uit het persoonlijk leven in een kosmische schaal te leggen en in allerlei soorten van voorvallen in de wereld continu ‘tekenen’ te zien van een op handen zijnde tijd die het heilig schrift al heeft aangekondigd. Openbaringsreligie is mythologische waanzin, omdat niet begrepen wordt dat het om mythologie gaat. Een mythologisch verhaal dat als zodanig gelezen wordt kan symbolische betekenissen aandragen van levensprocessen en het bewustzijn verruimen, maar dat speelt zich af op psychologisch-spiritueel niveau. Bij religie is de mythologie de waarheid zelf en ze wordt dus nergens op betrokken in symbolische zin, maar onderwerpt de gelovigen rechtstreeks aan haar inhoud. De mens moet knielen voor het geloof in plaats van zijn eigen bewustzijn te verrijken met de archetypische symbolen die zijn persoonlijke ontwikkelingsproces uitbeelden. Modern geloof bestaat daarom niet en evenmin gematigd geloof. Geopenbaard geloof kan niet gematigd zijn, maar wel gedomesticeerd, ondergeschikt gemaakt aan de macht van de rede en de wetenschap, de echt dominante maatschappelijke krachten.

Christendom en jodendom geen bondgenoot

Het christendom en het jodendom kunnen nooit een bondgenoot zijn in het bestrijden van een politieke en fundamentalistische islam, omdat ze in hun eigen aard daarvan weinig verschillend zijn. Ze zijn anders in manifestatie door de maatschappelijke nederlaag van het geloof in de westerse samenleving, maar de geloofsvoorstellingen zelf zijn even bijgelovig als die van een willekeurige IS-stijder. Het verschil zit vooral in de afwezigheid van gewelddadigheid, door de afgenomen pretentie rond de waarheidsvraag. De islam is in haar hele geschiedenis nooit aan serieuze geloofskritiek onderhevig geweest en daarom leven veel moslims (ook de gematigden) nog in een geloofsparadigma met een wetenschappelijk-culturele invulling en niet in een wetenschappelijk paradigma met religie als een van spirituele inhoud beroofd overblijfsel uit vroeger tijden. Daarom wordt heden ten dage in grote delen van de islamitische wereld de terugkeer naar de ware islam nog steeds gezien als de oplossing van de politieke, sociale en economische problemen waar ze mee kampen en zien ze een ideale samenleving als een islamitische samenleving. Heel treurig, maar vanwege bepaalde historische ontwikkelingen de laatste driehonderd jaar eigenlijk onvermijdelijk.

Sven Snijer      



(1)In het jaar 1907 kondigt de paus af dat Mozes de ‘ware auteur’ is van de Pentateuch (waarin ook de dood van Mozes beschreven staat!)

Op 21 april 1964 verkondigt de paus via een Pauselijke Bijbelcommissie dat de evangeliën ‘historische waarheid’ zijn.

(2)Protestanten in de Verenigde staten van de American Bible League keren zich in 1912 in twaalf pamfletten (‘fundamentals’) tegen de bevindingen van de Bijbelwetenschap.