dinsdag 18 november 2014

Geloof en wetenschap


Religie in de westerse wereld bevindt zich in een gedoogzone waar zij mag bestaan als een cultuur, een persoonlijke overtuiging en een mensenrecht van waaruit zij ruimte krijgt om maatschappelijke instituties, scholen en politieke partijen op te richten die verbonden zijn met haar gedachtegoed. De samenleving als geheel is niet op geloof gegrondvest, maar op kennis en op wetenschap en een democratisch politiek systeem dat zorg draagt voor de universele rechten van ieder mens ongeacht de overtuiging waarmee ze in het leven staan. Religies zijn van nature niet universeel, maar exclusief door hun aanspraak op een goddelijke waarheid en ze zijn alleen in een samenleving te gedogen als ze het wereldlijk gezag aanvaarden en niet hun geloofswaarheden daar op zeker moment boven stellen. Dat mogen ze in ideële zin wel doen als persoonlijke- of groepsovertuiging, maar niet reëel in het maatschappelijk krachtenveld, want dat zou de stabiliteit van onze open samenleving in gevaar brengen. De staat garandeert de vrede en veiligheid voor mensen en groeperingen, maar dat kan zij alleen doen als iedereen in de samenleving dat centrale gezag met haar universele aansturing erkent als bepalende kracht. Een belangrijk instrument daarbij is het handhaven van de wet, want wie de universaliteit van onze open samenleving onder druk zet overtreedt meestal de wet. 

De discussie over de integratie van de islam in onze Nederlandse samenleving die zo af en toe oplaait wanneer er incidenten zijn -of zoals nu met een heuse uittocht van in ons land geboren allochtone jongeren die in den vreemde hun leven wagen voor een geloofsideaal- roept bij mij niet alleen vragen op over de islam, maar eigenlijk ook over de dubbelzinnige houding die er in onze samenleving bestaat tegenover religie in het algemeen. Ik heb mijzelf vaak de vraag gesteld in hoeverre het christendom eigenlijk echt geïntegreerd is in onze cultuur of het Jodendom. Strikt genomen zijn het eerder overblijfselen uit een tijd die voorbij is dan dat ze de makers zijn van een toekomst en bepalend voor onze manier van leven in die toekomst. Misschien is het naïef om te denken dat religie geen kwaad kan zolang er maar niemand radicaliseert, want militante groeperingen vormen niet het enige probleem.

Wetenschap  

De wetenschap leidt ons al eeuwen de weg naar een meer ontwikkelde en beschaafde samenleving. Niet alleen met haar megaconstructies van wolkenkrabbers, mammoettankers, snelwegen, bruggen, tunnels, ruimteschepen of een computertechnologie die het leven van iedere consument is gaan beheersen, maar ook op geestelijk gebied met haar baanbrekende onderzoeken in de psychiatrie, psychologie, sociologie, biochemie, farmacologie, enz. Er is bijna niets meer te verzinnen in onze samenleving dat niet door de wetenschap wordt gedomineerd of waar wetenschap vorm geeft aan de ontwikkeling ervan. We zijn al in het stadium aangekomen dat er gepoogd wordt op ‘wetenschappelijke’ basis huwelijken te arrangeren, omdat mensen hun eigen gevoel niet vanzelfsprekend als betrouwbaarder zien dan een uitgerekende match op basis van overeenkomsten in karakter die door de computer in kaart zijn gebracht.

Religie bedient zich tegenwoordig van de inzichten van de psychologie bij haar pastorale werk en bij ernstige geestelijke nood wordt er een arts of psychiater ingeschakeld. De tijd van 'duiveluitdrijving' ligt gevoelsmatig ver achter ons, al zijn er nog genoeg ontwikkelingslanden waar het regelmatig voorkomt. Religie blijft bij ons in een gemoderniseerde vorm bestaan met gebruikmaking van alle voordelen van de materialistische verovering van de wereld, omdat ze van mening is dat ondanks al deze verworvenheden het meest essentiële aan het leven er niet door kan worden vervangen; de religieuze of spirituele beleving. En daar ben ik het van harte mee eens. Het probleem is ondertussen echter wel dat het erg moeilijk wordt om te bepalen wat nog tot het exclusieve gebied van de religieuze waarheid en beleving gerekend kan worden dat niet al op allerlei andere manieren in kaart gebracht is buiten de geloofsovertuiging om, binnen de psychologie of zelfs de neurologie.

Als we het bij geloof houden dan kunnen we de vraag stellen waarom een christen bijvoorbeeld baat heeft bij Zen, terwijl dit op heel andere principes is gebaseerd dan de christelijke leer. Ook al leidt die Zen-beleving uiteindelijk bij sommigen tot een grotere waardering voor hun eigen geloofstraditie –omdat ze er met minder religieuze kramp (dogma’s) en met meer persoonlijke beleving naar durven kijken-  het blijft een apart gegeven dat een systeem dat op een andere geloofsinhoud is gebaseerd het verlossende principe biedt voor de geestelijke ervaring. Religies claimen een direct contact met de hogere werkelijkheid uitgaande van een geloofsinhoud die betrouwbaar wordt geacht op grond van de heiligheid en integriteit van de boodschapper, de profeet, apostel of zoon van god die ze heeft verkondigd. Wie daarbinnen zijn heil niet vindt kan vanuit de positie van een buitenstaander misschien objectiever kijken en beter begrijpen wat de heilsboodschap werkelijk inhoudt, maar daarvoor is er wel eerst die verwijderende beweging nodig geweest.

Religie is geen filosofie

Leentjebuur spelen bij een andere religie wordt bij het ene geloof met meer argwaan bekeken dan het andere en daarbij speelt ook het tijdsbeeld een rol. Voor een kerk die al een groot deel van haar oorspronkelijke aanhang kwijt was na de ontzuiling waren de stutten van externe geloofswaarheden of geestelijke oefeningen uit andere tradities een manier om te overleven en om het vaak verdorde geloof nieuw leven in te blazen. Ook werd vaak de dialoog gezocht met andere religies om proactief een soort gelegitimeerd syncretisme op gang te brengen, door de onderliggende stelling dat de verschillende geloven uiteindelijk in de kern ‘allemaal op hetzelfde neerkomen’. Ook hier mijn hulde voor de bevrijding uit de bekrompenheid, maar het gevaar van het verwateren van de eigen geloofsinhoud en het relativeren van de kern van het eigen geloof (bijvoorbeeld het unieke karakter van Jezus als zoon van god) loert meteen om de hoek. Want religies zijn in wezen niet tolerant en gebouwd op dialoog, maar eerder op polemiek met andersdenkenden, omdat de obsessie met het heil in het hiernamaals en met de juiste leefwijze volgens goddelijk voorschrift hier op aarde meestal geen goede voorwaarden zijn voor een ontspannen gesprek over de aard van de werkelijkheid. Religie is nu eenmaal geen filosofie. In het filosofisch debat kan er nooit een kracht hoger dan het eigen intellect worden ingebracht om het pleit te beslechten (of om gedrag te legitimeren). Religie als openbaringsgeloof kent een a priori 'gelijk' door een claim op het bovenmenselijke en bovennatuurlijke.

Persoonlijke ontwikkeling

De kerk met haar dogmatische waarheden dreigde in te storten door de opmars van het atheïsme, die het gevolg was van de welvaartsmaatschappij. De wetenschap bracht voor de gemiddelde burger het goede leven, het vermogen om te genieten en het recht op geluk (waaronder seksuele vrijheid). De vraag naar een goed hiernamaals als troost voor het 'aardse tranendal' nam sterk af en de kerk kwam de gelovigen daarom tegemoet door toestemming te geven voor meer persoonlijke beleving van het geloof, desnoods met gebruikmaking van vreemde tradities. Naast de combinatie van katholicisme en Zen was er vanaf de jaren negentig de stevige opmars van het Enneagram binnen het pastoraat van de katholieke kerk, een typologisch model waarvan de oorsprong in nevelen is gehuld, maar die ergens in het Midden Oosten bij de soefi’s gelokaliseerd moet worden. Toch was de nieuwe spiritualiteit binnen de kerk niet voldoende voor haar voortbestaan, want de ontkerkelijking ging gewoon door. Het geloof wordt door veel mensen in de huidige tijd als prettiger en persoonlijker ervaren dan in het verleden, waar het vooral gehoorzamen was wat de klok sloeg, maar een goed antwoord op de vraag wat er met de dogmatiek moest gebeuren is er nooit gekomen.

De vorige paus Ratzinger probeerde de kerk zelfs terug te sturen in de richting van de dogmatiek en afstand te nemen van alle nieuwlichterij van de laatste tijd. Hij heeft zijn baan niet lang volgehouden, waarbij het gissen blijft of dat kwam door zijn gebrekkige gezondheid of zijn onmogelijke plan van het herstel van de kerk in de oude orde. Hij is in ieder geval de enige paus die tijdens zijn leven zijn ambt heeft neergelegd. De huidige paus maakt zich weer bijzonder populair bij veel mensen door het menselijke gezicht van de kerk te laten zien en corruptie aan te pakken. Een fijne man die veel goodwill kweekt, maar ook hij kan niet voorzien in een antwoord van het probleem van de exclusiviteit van het christelijk geloof en de speciale status van Jezus, in een wereld die daar eigenlijk niet meer op zit te wachten. De kerk als 'sociaal werker' zal ook niet eeuwig door kunnen gaan zonder in religieuze zin haar geloofwaardigheid te verliezen. 

Het grote gevaar voor georganiseerd geloof in de moderne tijd blijft toch de wetenschap en de geseculariseerde wereld, want als daar geen goede verhouding mee tot stand komt is religie gedoemd om de werkelijkheid mythologisch op te blazen (Eindtijds-verwachtingen in Pinkstergemeenten) of een slap aftreksel te worden van wat het ooit was, waarbij ze alleen maar inlevert en verwordt tot een soort humanisme met een religieus sausje. Vluchten in geëxalteerde geloofsbelevingen zonder gezond psychologisch kader om ervaringen te duiden (wondergeloof - 'succesgeloof') of een steeds verdere relativering van het eigen geloof uit angst om niet modern genoeg te zijn, zal uiteindelijk hetzelfde resultaat hebben. Het geloof wordt ongeloofwaardig.

De openbaringsreligies

Wie de manieren bekijkt waarop de kerk zich heeft getracht staande te houden in een tijd van leegloop ziet als gemene deler de persoonlijke beleving en veel minder de accentuering van de leer van de kerk. In protestants evangelische kringen is dit verworden tot een simplistisch ‘Ken jij Jezus al?’, alsof je de hele leer van de kerk niet nodig hebt zolang je maar vrienden bent met de Verlosser in een persoonlijke relatie. De afstand met de kerkvaders uit een ver verleden, die hun theologie deels geïnspireerd door platonische ideeën zorgvuldig opbouwden is enorm en laat zien dat religie meer een 'lifestyle' aan het worden is dan een doordachte bezigheid. De grondleggers van het protestants geloof waren geschoolde denkers die goed bekend waren met de traditie. De kracht van de katholiek kerk is altijd geweest dat haar leringen doordrenkt zijn geweest van de filosofie uit de oudheid, want een concept als de scheiding van lichaam en geest die voor de christelijke verlossingsleer zo essentieel is, werd van de Grieken overgenomen. Het katholieke geloof was een systeem dat bestond uit geloofswaarheden (openbaringen van de oudtestamentische profeten en van Jezus en zijn discipelen) en uit de systematisch opgebouwde leerstellingen van Plato en Aristoteles. Het geloof was redelijk in haar structuur en emotioneel in haar uitingen, met processietochten, bedevaartsoorden, heiligenverering, enz. Met alle tekortkomingen die haar eigen waren was het toch een evenwichtig systeem door de aanwezigheid van kennis en liefde. En ook door haar invloed op het openbare leven en op de persoonlijke beleving van de gelovigen in de teruggetrokkenheid van de kloosters die vaak in nauwe relatie stonden met de burgermaatschappij.

Een plaats aan de zijkant

Maar die werkelijkheid bestaat niet meer. De kerk staat niet langer midden in de maatschappij, maar speelt een rol aan de zijkant en de kloosters zijn voor het grootste deel verdwenen, zodat de spirituele voeding van de samenleving door bijzonder geïnspireerde individuen verdween. Ervoor in de plaats kwam bij de Evangelischen een emotioneel geloof gepaard aan dogmatisme van de ergste soort en bij de vrijzinnigen een relativering van de Bijbel als 'inspirerend boek', niet beter dan Homerus, Goethe of Blake. De systematiek verdween uit het geloof. Een van de laatste grote denkers in de katholieke kerk was Teilhard de Chardin, die zowel priester als wetenschapper was. Hij ontwikkelde een filosofie die het christelijke en het wetenschappelijke denken trachtte te verenigen, maar ondanks de hoop die dit velen gaf wordt zijn denken vandaag de dag niet meer als relevant gezien. Hij was uiteindelijk meer een mysticus dan een theoloog, want aanknopen bij de wetenschap kan nooit een onderbouwing geven aan het geloof. Simpelweg omdat religie zich iets anders tot doel stelt dan de wetenschap. De eerste wil aannemelijk maken dat god werkelijkheid is en dat gelovigen zich tot die goddelijke realiteit kunnen verhouden -zelfs tot het niveau van een intieme persoonlijke relatie- en de wetenschap is geïnteresseerd in de materiële wereld en de praktische toepassingen van haar ontdekkingen, die de mens zijn levensgeluk verhogen door het verbeteren van zijn bestaansvoorwaarden.

Ze hebben niets met elkaars doelstelling te maken en de nieuwste wetenschappelijke inzichten aanvoeren als het bewijs voor het geloof, omdat er door associatie een verband lijkt te zijn tussen geloofsdoctrines en wetenschappelijke wetmatigheden gaat meteen onderuit op het moment dat de wetenschap een fase verder schakelt en zijn eigen theorieën weer moet herzien door voortschrijdend inzicht. Zo was er ten onrechte een euforie onder veel spirituele mensen door het boek over bijna-dood ervaringen van Pim van Lommel, omdat daarmee het bewijs leek te zijn geleverd voor een geestelijk bestaan los van de aardse werkelijkheid. Maar het duurde niet lang of er kwamen al tegengeluiden dat de bijna-doodervaringen waarschijnlijk toch niet geheel zonder hersenactiviteit waren, maar gewoon nog niet te meten door de bijzonder lage sterkte ervan. Op die manier zouden die bijzondere ervaringen van de onderzoekssubjecten toch nog plaats hebben gehad binnen de fysieke hersenen, wat een enorme opluchting betekende voor atheïsten! Hoe ze dan verklaren waarom sommige mensen tijdens dit soort ervaringen in de operatiekamer bovenop een kast kunnen kijken en zien welke voorwerpen daar liggen, is mij nog niet duidelijk.

Niet meetbaar

Religie of spiritualiteit hoeven zich niet aan de wetenschap vast te klampen om steun te zoeken voor een onaardse werkelijkheid. Je kunt hersengolven meten in een laboratorium en aantonen dat meditatie goed voor je is (delta-golven), maar daarmee bewijs je nog niet dat het Nirvana van Boeddha echt bestaat of leven na de dood. Als er door de religie een verbinding wordt gezocht met de wetenschap, moet dat eerder betrekking hebben op de methode dan op de resultaten ervan. En dat is voor openbaringsreligies als het Jodendom, het christendom en de islam een probleem, want een geloofsinhoud als geopenbaarde waarheid kun je niet meten. De wetenschappelijke methode voor ontplooiing van een geestelijk leven past veel beter bij denksystemen als het boeddhisme en de hindoefilosofie(1). Binnen de openbaringsreligies zijn ook methoden ontwikkeld om de spirituele groei van individuen te meten door het in kaart brengen van extatische ervaringen en de soorten van waarnemingen in de opeenvolgende geestelijke gebieden, maar dat gebeurde vaak in het geheim in besloten spirituele tradities en maakte geen deel uit van de orthodoxe leer. Openbaringsreligies hebben een collectief karakter en schrijven de geestelijke wet voor aan een heel volk, waarbij de ontwikkeling van individuele personen die een bijzondere band met de goddelijke werkelijkheid schenen te hebben vaak met argusogen werd bekeken.

Omdat het geloof in Europa en het Midden Oosten nooit een wetenschap is geweest (ervaringswetenschap van geestelijke stadia) is de opkomst van de wetenschap van de uiterlijke werkelijkheid ook zo desastreus geweest voor het innerlijk leven. De persoonlijke beleving van religieuze mensen in onze cultuur werd steeds vaker weggezet als ‘slechts geloof’, tegenover de zekerheid van wetenschap. Het christendom ontwikkelde een problematische relatie met die wetenschap, die ze aan de ene kant vreesde en later probeerde te gebruiken in haar eigen voordeel (de evolutie is door god gewild en aangestuurd) waarbij het steeds minder duidelijk werd wat de toegevoegde waarde van het geloof eigenlijk was. Een in geestelijke stadia verdeelde spirituele ontwikkelingsweg, zoals in het esoterisch boeddhisme, de yogaleer of in de beschrijvingen van soefimeesters als Ansari van Herat en Farrid uddin Attar loopt geen enkel gevaar bij de ontwikkeling van de wetenschap, omdat ze niet een geloof als mening presenteert, maar spiritualiteit als concrete ontwikkeling van geestelijke vermogens die meetbaar zijn in hun manifestaties. De traditie van het Neoplatonisme die het christelijk denken zozeer heeft beïnvloed in de eerst eeuwen van haar bestaan, kende een duidelijke indeling in geestelijke niveau's op de filosofische ontwikkelingsweg waarlangs de mens kon terugkeren tot de spirituele Eenheid (2). Ook een christelijk mysticus als Jan van Ruusbroec stelde een ‘Mystieke zonneloop van de ziel’ op waar de geestelijke ontwikkelingsweg in duidelijke fasen werd verdeeld, die aangaven hoe ver een geestelijk aspirant was gevorderd op het pad.

Persoonlijke ontwikkeling

De spirituele waarheid kan veel beter uitgedrukt worden in termen van persoonlijke ontwikkeling en ervaring, dan in een dogmatische doctrine die de weerslag is van de ervaring van anderen, vaak uit een ver verleden (profeten) die ten onrechte als voor eeuwig geldend voor de hele massa wordt beschouwd. Die persoonlijke ervaring is niet per definitie een ‘eigen mening’ of ‘slechts’ een subjectieve beleving, want de subjectieve beleving kan een zo diepgaand karakter kan krijgen dat ze leidt tot de ervaring van het universele. De universele waarheid is niet een zelfopgelegde tolerantie richting andersdenkenden, zoals de moderne mens het zou kunnen opvatten. In spirituele zin is het een daadwerkelijke beleving van de ontzagwekkende betekenis van de goddelijke realiteit en de alomtegenwoordigheid ervan door de ervaring dat ieder individueel bewustzijn deel uit maakt van een kosmisch bewustzijn. 

Op het huidige punt van de menselijke evolutie kan de ‘hoogste waarheid’ als spirituele beleving niet langer tot dogma worden gemaakt dat anderen wordt opgedrongen. De maatschappij is veranderd en de religieuze ervaring hoeft niet langer mank te gaan aan de suggestie dat iedereen moet weten en geloven wat de individuele mens in transcendente toestand meent te hebben ervaren vanuit reeds in de jeugd ingeprente geloofstradities. De wereld hoeft niet langer aangestuurd te worden door religieuze richters of profeten, maar spirituele mensen mogen van hun ervaringen verslag doen om anderen te inspireren en het besef bij te brengen dat er meer is dan onze ogen kunnen zien. Helaas komen we het 'verlossersgedrag' nog vaak tegen juist omdat de maatschappij als geheel geen normale inbedding kent van het spirituele leven. Het resultaat is dan pseudo-goeroes die bij de eerste de beste spirituele ervaring meteen hun vrienden opbellen met de mededeling dat ze nu 'echt' verlicht zijn. Wanneer er geen geestelijke ontwikkelingsstadia zijn aangegeven waar men zijn ervaringen aan kan meten, kan de geestelijke scholingsweg misleidend zijn en leiden tot het verlies van gezond verstand in plaats van een verdieping van deze belevingen.

Hout hakken en water halen

Strikt genomen hoeft een mens nergens in te geloven om zich geestelijk te ontwikkelen. Ik zou het eerder omdraaien; de ontwikkeling van talenten van allerlei aard, intellectueel, kunstzinnig, sportief, muzikaal, pedagogisch, politiek, enz, is een spirituele ontwikkeling op zich, omdat het opbrengen van discipline, concentratie, verbeeldingskracht, volharding en alles wat er voor nodig is om iets te realiseren in het leven dat van waarde is, altijd een verheffing van het individu betekent dat op termijn zal leiden tot een diepzinniger beleving van het leven. Spiritualiteit heeft een duiding nodig en een speciale plaats te midden van andere bezigheden, maar niet noodzakelijk in religieus verband. De grote populariteit van Zen in onze westerse cultuur heeft vooral te maken met de ‘magie van het alledaagse’. Het besef dat er niets aan de wereld veranderd hoeft te worden, maar dat de blik van de mens op die wereld kan veranderen om haar werkelijke betekenis te zien. De zenmeester begint zijn spirituele weg met ‘hout hakken en water halen’. Als hij zijn spirituele zoektocht na jaren heeft voltooid en van de wereld en het maatschappelijk leven is onthecht om zo de verlichting deelachtig te worden, keert hij terug naar de samenleving en doet weer hetzelfde als waar hij ooit mee begon, ‘houthakken en water halen’. 

Sven Snijer


(1)Teksten als de Yoga-Soetras laten een spirituele ontwikkelingsweg zien langs verschillende stadia, die is bevestigd door de ervaringen van grote yogi's in de eeuwen daarna. Een moderne uitwerking van die weg, die gebaseerd is op zijn eigen ervaringen maar die ook refereert aan klassieke spirituele teksten uit de Oepanishads, is het boek Wetenschap van de Ziel, van Yogeshwarananda Sarasvati Maharaj Ji. Maar er zijn talloze boeken in dit genre die de geleidelijke weg beschrijven naar een spiritueel ontwaken.

 (2)De geestelijke ervaringen van filosofen als Plotinus, zouden we vandaag de dag eerder omschrijven als spirituele of religieuze ervaringen, dan als filosofische speculaties. Hun verwantschap met het boeddhisme of met de hindoe-mystiek is veel  groter dan die met de hedendaagse filosofie, waar het denken niet alleen als instrument wordt gebruikt, maar ook als grens wordt beschouwd van ons vermogen om de werkelijkheid te kennen.