Een
opmerkelijke vervorming van onze kijk op de westerse intellectuele geschiedenis komt
naar voren iedere keer wanneer er iemand de moed heeft om religie en rede
tegenover elkaar te stellen, zonder de historische vermenging van beiden als een
‘dialectisch feit’ te zien. Vanuit het populistische inzicht dat verstand en
gevoel niet zonder elkaar kunnen, omdat men met één vleugel nu eenmaal niet
kan vliegen, wordt valselijk de indruk gewekt dat de Rede op één of andere
manier het geloof nodig zou hebben gehad bij haar eigen ontwikkeling. Pleitbezorger
van de ‘radicale Verlichting’, de historicus Jonathan Israel, brengt deze
denkfout van veel cultuurrelativisten onwillekeurig aan het licht.
Het
is niet zozeer het denken van Israel zelf dat ik hier wil toelichten, want zijn
onderscheid tussen de radicale verlichting en de gematigde verlichtingsdenkers
is behalve boeiend en verrassend vooral een waterscheiding tussen de huidige
intellectuelen die wel of niet bereid zijn om hun moderne vrijheid van denken toe te schrijven aan degenen die daar werkelijk de weg voor hebben
geplaveid. Bij zijn critici is het vaak water bij de geschiedeniswijn doen, door degenen die
het proces van rationalisering hebben vertraagd het valse krediet te geven van een ‘evenwichtige
benadering’. Wie het eerlijk beschouwt kan niet stellen dat de rede op welk
moment dan ook in de Europese geschiedenis door geloof vooruit is geholpen of
dat ze baat heeft gehad bij dogma’s en het schuwen van objectief
wetenschappelijk onderzoek vanwege eventuele bedreiging van geloofswaarheden.
Maar wat willen mensen toch graag niemand tekort doen. Bevangen door ongeloof
over zoveel religieuze weerstand door de eeuwen heen, proberen ze met alle
geweld de ‘waarde’ van geloof te ontdekken voor de gang naar moderniteit, ook als die er niet is.
Het antwoord is 'nee'!
Blijkbaar
kunnen velen niet het onderscheid maken tussen de rationele -of religieuze
methode en de levenswijze die ermee samenhangt. Want niemand met enig
historisch besef zal ontkennen dat de grote theologen van de middeleeuwen over
rationele kennis beschikten, maar de vraag is niet of ze er deel aan hadden, het
doorgeven van de rede vanuit de Oudheid, maar wat uiteindelijk voor het
maatschappelijk bestel het leidende principe was. Mochten mensen twijfelen aan
het geloof op grond van de rede, ja of nee? Het antwoord is ‘nee!’ De rede is
altijd een hulpstuk geweest van de godgeleerden en als ze al heimelijk het idee
hadden dat ze van de filosofie meer lering trokken dan van de bijbel, dan
hielden ze dat wijselijk voor zich. Al vanaf Augustinus is de invloed van de
Griekse filosofie op het christelijk geloof van vitaal belang en dat zou de
hele geschiedenis door, tot in de moderne tijd zo blijven. Zelfs in de
twintigste eeuw proberen theologen nog een houvast te vinden in de filosofie,
bijvoorbeeld door het denken van Alfred North Whitehead dat het instortende
geloof in een persoonlijke en schepende God zou kunnen verbinden met een
ontologische realiteit die meer modern en wetenschappelijk aandoet.
Bij
een bespreking van de ideeën van Jonathan Israel in het Historisch Nieuwsblad
van september 2010 trof ik een welwillende onzinopmerking van Rob Hartmans, die
stelt dat ‘..de ontwikkeling van het
westerse denken heel lang in godsdienstige termen werd gedefinieerd, en dat dit
christelijke denken dus blijkbaar relevant is geweest…’ Een misvatting die
te vergelijken valt met de bewering dat omdat er bij de overgang van
zeilschepen naar stoomschepen, er een tussenperiode is geweest van schepen die
waren uitgerust met stoomaandrijving én met zeilen, de zeilen zouden hebben
bijgedragen aan de ontwikkeling van de stoomboot! Het is zelfs niet bij
benadering waar. De rede heeft zich in de loop van tweeduizend jaar langzaam
weten los te maken van het juk van blind geloof en de reden dat dit zo lang
heeft geduurd kan worden uitgesplitst in een politieke en in een spirituele
factor. Voor een deel heeft de kerkelijke hiërarchie nooit haar rijkdom en
macht willen opgeven en het beste middel daartoe was het gewone volk dom te houden
en de geleerden te censureren en een meer sympathieke reden was dat de kerk
toch steeds -vooral vanwege de rijke kloostertradities- een werkelijke
spiritualiteit heeft weten te behouden die mensen tot het geloof aantrok. Mensen
hebben het geloof vaak tegen elke rede in gesteund, omdat ze het spirituele
kind niet met het kerkelijk-hiërarchisch badwater wilden weggooien.
En
voor velen -met name de meer romantische zielen- had dat machtige ideologische
bouwwerk dat zich zo bruut materieel durfde te manifesteren met haar
voorgewende onfeilbaarheid, inderdaad iets van een vaderlijke bescherming of
zelfs een moederlijke koestering. Veel spirituele vrijdenkers hebben in een
latere fase van hun geestelijk leven hun individualiteit vrijwillig opgegeven
om een thuis te vinden in de geloofstraditie. Maar dit was juist geen bewijs
van de redelijkheid van de kerk, het stoelde op archaïsche emoties van individuele
mensen die zich met moeite op hun eigen filosofische benen staande konden houden.
Het is een algemeen menselijk verlangen om zich ergens thuis te voelen en
verbonden te zijn met zijn tijdgenoten. Weinigen rebelleren heel hun leven,
want de prijs daarvoor is hoog. In dit verband is het opmerkelijk dat juist een
gematigde verlichtingsdenker als Voltaire op zijn sterfbed de sacramenten
weigerde en zonder terugkeer naar de katholieke kerk stierf in zijn eigen
gemoedsrust.
Spinoza, Aristoteles, Plato en Plotinus
Het
gaat er niet zozeer om een scheidslijn te trekken tussen de gematigde
verlichtingsdenkers en de radicalen zoals Israel doet, maar om een onderscheid tussen de rede en religie als methoden, omdat
de praktijk van het filosofische leven zich meestal niet laat beperken tot een
intellectuele stellingname. Wie het belangrijkste principe van radicale
verlichtingsdenker Spinoza tot zich laat doordringen ‘Amor Dei Intellectualis’
(Intellectuele liefde tot God) kan daar moeilijk uit opmaken dat hij een harde
rationalist was, terwijl zijn denken toch een strikt logische redeneertrend had
en hij de bijbel neerbuigend een boek noemde van ‘moralistische vertellingen
ter lering van een simpel volk’. Het is dus niet zo eenvoudig om de denkers te
scheiden als ultra-rationeel of als gematigd en (nog steeds) door geloof
besmet. Het is van belang hoe mensen tot hun overtuigingen komen, door eigen
ervaring en waarneming in combinatie met logisch denken of op gezag van een
heilig verklaard schrift en kerkelijke autoriteiten die in het verleden ook
veel wereldlijke macht hadden.
Voor mij is de verlichting daar begonnen waar er
krachten ontstonden in de maatschappij die zich onafhankelijk van de kerkelijke
autoriteiten durfden op te stellen en op basis van de rede hun levensprincipes
formuleerden, waarbij overigens niet uitgesloten is dat ze in een hogere macht
geloofden(1). Dat deden filosofen als Aristoteles, Plato en Plotinus tenslotte
ook, want het onderscheid moet gemaakt worden naar de methode en niet naar de
inhoud. Wordt er op gezag van anderen iets aangenomen of op het gezag van de
redelijkheid van een denkbeeld. De waarschijnlijkheid van hetgeen men zich kan
voorstellen of de vrees van zijn vrijheid of zijn leven te worden beroofd wanneer
niet wordt ingestemd met wat algemeen is aanvaard en waar zelfs in het
hiernamaals de prijs voor moet worden betaald.
Duits idealisme
De
geschiedkundige verwarring die ontstaat is dat een tijdperk als de Romantiek
lijkt te suggereren dat er een evenwicht bestaat tussen Rede en (geloofs)mystiek,
omdat veel van de grote geesten uit het Duits Idealisme van twee walletjes
aten. Ze wilden zowel de meest redelijke personen zijn van de samenleving, als ook
de meest geïnspireerde zielen, wegbereiders van een gouden tijdperk. Het
heilsdenken van die tijd was een verwachting die in meerdere opzichten
christelijke mystieke wortels had en ook een visionaire inhoud vanwege de vele
Duitse intellectuelen die korte of langere tijd onder de invloed van Swedenborg
hadden gestaan. Zelfs tot in het latere denken van de materialistische filosoof
Karl Marx zou die heilsverwachting doorklinken en ook het negatieve heilsdenken
van het fascisme, het streven naar de ideale en superieure mens zou een
uitvloeisel ervan zijn. Maar wie deze twee stromingen, van extreem linkse en
extreem rechtse signatuur beter beschouwd, begrijpt dat het argument van
linkse-cultuurrelativisten om de rede te wantrouwen vanwege de historische
gevolgen (Auschwitsch) juist volkomen misplaatst is. De gevolgen van het
denken van Hegel en zijn tijdgenoten zijn juist bij uitstek te danken aan het
niet-rationele element van dat tijdperk dat zich wortelde in geloofswaarheden
en een Bijbelse eindtijdsverwachting. (2)
Hoe
merkwaardig is het niet dat velen veronderstellen dat het christelijke denken
de filosofie heeft ‘helpen ontwikkelen’, terwijl de mythologisch-religieuze
waan van de op handen zijnde heilstaat -waar mensen eeuwen lang in geloofden op
grond van Bijbelse teksten- door hen wordt toegeschreven aan de rede! Alsof ze
de kat willen laten blaffen en de hond miauwen. Geloof is op zijn best een
geruststellende institutionele orde die uitdraagt dat het leven een hogere
bedoeling heeft, maar dat op grond van tegenvallende resultaten in het verleden
aangaande de werkelijkheidsbeschrijving er niet al te zeer op de
geloofswaarheden kan worden gehamerd. In alle bescheidenheid gelooft men het
nog wel, maar op grond van vergelijkende godsdienstwetenschap is natuurlijk al
lang duidelijk dat mensen van verschillende religieuze achtergronden op soortgelijke
geestelijke ervaringen uitkomen, waardoor niet zozeer de geloofswaarheid moet
worden gekoesterd als wel de ‘mogelijkheid tot transcendentie’(3). Blind geloof is
alleen nog mogelijk voor mensen die driehonderd jaar onder een steen hebben
geleefd.
Religie 'respecteren'
Ik
verdenk niet-gelovige mensen die religie zeggen te ‘respecteren’ ervan dat ze
in hun nuchtere wetenschappelijke wereld graag een achterdeur willen openhouden
om indien nodig aan de uiterste consequenties van dit wereldbeeld te kunnen
ontsnappen. Zelf zullen ze nooit een kerk betreden, maar het is een prettig
idee voor ze dat er anderen zijn die de bereidheid hebben in mythologische
voorstellingen te geloven als letterlijke waarheden, zodat er voor hun eigen
ziel (indien ze die blijken te hebben) nog een vluchtroute blijft bestaan
wanneer het leven te hard en te betekenisloos wordt. Net als de plotselinge
verliefdheid, waarvan zelfs psychologen en wetenschappers die weten dat ze op
een projectie berust, er zich toch aan kunnen overgeven. Maar het is volkomen
misplaatst om die onverantwoordelijkheid die vervolgens het huwelijk onder
spanning zet te excuseren als een niet tegen te houden ‘wet van de natuur’,
want biologie moet niet met psychologie worden vermengd als dat zo in de kraam
te pas komt. Op dezelfde manier moet een redelijke onderbouwing van
geloofswaarheden ook niet beschouwd worden als winst voor de rede, want ze wordt
ergens voor gebruikt dat buiten haar eigen doelstelling en intrinsieke waarde
ligt. De Rede bestond al zeven honderd jaar voordat het christendom ten tonele
verscheen en ze zal blijven bestaan als de geloofsconstructies al lang zijn
verdwenen.
Sven Snijer
(1)In
de renaissance konden rijke burgers hun bestaan steeds meer naar seculiere
waarden inrichten en filosofie de religie laten verdringen of herinterpreteren.
(2)
De religieuze wortels van het communisme http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2015/05/de-religieuze-wortels-van-het-communisme.html
(3)De hedendaagse islamitische filosoof Hanafi heeft in dit verband voorgesteld om het woord 'God' te vervangen voor 'Transcendentie'.