vrijdag 30 juni 2017

Decentralisatie van de jeugdzorg als historische vergissing



Decentralisatie van gezag heeft historisch gezien altijd twee oorzaken; het uiteenvallen van een wereldrijk of de opkomst van regionale machten die zich onafhankelijk willen maken van het centrale gezag van een wereldrijk (dat meestal al aan het verzwakken is). Het eerste zien we in het vroeg-middeleeuwse Europa na de val van Rome door invallen van barbaren uit het Noorden en pestepidemieën en het tweede aspect zien we bij de opkomst van de Noord-Italiaanse staten die zich losmaakten van het Duitse keizerlijke gezag of het zich losmaken van de Nederlanden van het onbestuurbaar geworden wereldrijk van de koning van Spanje. Decentralisatie vraagt om twee ingrediënten om te kunnen slagen; een zwak centraal gezag en een sterke lokale ontwikkeling van de economie met als gevolg de emancipatie van gecultiveerde en betrokken burgers. Bij de Decentralisatie van de jeugdzorg was er wel sprake van het één (zwakke overheidscontrole op de jeugdzorg in de verschillende provincies), maar zeker niet van het ander (een sterke regionale overheid met grote bereidwilligheid tot zelfbestuur in jeugdzorgzaken). En misschien nog wel het allerbelangrijkste, er was zeer weinig motivatie bij de gewone burgers voor de pas uitgevonden participatiesamenleving en de ‘pedagogische civil society’ die werd geprofeteerd vanuit de academische sociale faculteiten.(1)

Decentralisatie vaak onvrijwillig

Eén vorm van decentralisatie in de middeleeuwen zagen we in Frankrijk in de tijd dat de vazallen van de Frankische koningen zich in toenemende mate gingen onttrekken aan het gezag van hun heer en steeds meer als koninkjes gingen regeren in hun eigen domein. De komst van de stenen kastelen in de Hoge Middeleeuwen maakte het voor koningen vrijwel onmogelijk om hun opstandige en eigengereide vazallen tot de orde te roepen, want dat zou vele plaatselijke en zeer kostbare oorlogen vragen en dat hadden ze er niet voor over. De lokale heersers (kasteleins) ontwikkelden ieder hun eigen rechtssysteem voor het oplossen van plaatselijke geschillen en ze waren daarmee (met door henzelf aangestelde rechters) niet alleen beschermers van de plaatselijke bevolking, maar in feite absolute heersers. De koningen van Europa probeerden als gevolg van de herontdekking van het Romeinse recht tijdens de renaissance een juridische macht terug te krijgen over hun onderdanen (graven en hertogen) door hun gewoonterecht te omzeilen en politieke tegenstanders te laten veroordelen door hun eigen ‘Romeinse rechtbanken’. De Decentralisatie van een rijk was vanuit het centrale gezag gezien vaak onvrijwillig en leidde tot allerlei soorten van onrecht en willekeur in de regio’s, terwijl de koningen en keizers zelf weer met meedogenloze manieren probeerden om hun overkoepelende gezag te herstellen, door heroveringsoorlogen en inquisities.

Kunnen gemeenten wel sturen?

Met de Decentralisatie van de jeugdzorg in 2015 zagen we het merkwaardige fenomeen van de opsplitsing van sociaal beleid (ouderenbeleid/ jeugdzorg) over talloze gemeenten, terwijl een centraal juridisch systeem gehandhaafd bleef (de Nederlandse wetgeving). Aangezien jeugdzorgzaken via de Raad voor de Kinderbescherming met dit nationale rechtssysteem verbonden zijn kan de invloed van de gemeenten niet verder reiken dan hun vermogen om het juridische gedrag van jeugdbeschermers te beïnvloeden. Al vóór de Transitie stelde Jeugdzorg Nederland dat gemeenten zich niet mochten bemoeien met zaken die onder de rechter waren. Met andere woorden, de gemeenten zouden zich uitsluitend mogen bemoeien met preventieve vormen van hulpverlening, maar bij ‘gevaar voor het kind’ was het een zaak tussen jeugdzorg/RvdK en de rechter. Het probleem daarmee was dat jeugdbeschermers en rechters om diverse redenen (geen tijd, geen geld, geen toetsingsmogelijkheden) al jaren een één-tweetje hebben met elkaar en dat ouders in dergelijke jeugdrechtzaken vaak het onderspit delven. Hoe zouden gemeenten hierop moeten sturen, als ze verantwoordelijk werden voor de bekostiging van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen? Het idee van de Decentralisatie was dat er een Participatiesamenleving zou ontstaan, maar niemand kon eigenlijk aangeven waarom. Binnen familiesystemen zou men elkaar gaan helpen en daardoor kon de bemoeienis van jeugdzorgprofessionals worden teruggedrongen of zelfs voorkomen. De Sociale Wijkteams zouden ze een stap vóór zijn en met gezinnen rond de tafel gaan, een gezinsplan maken en de gang naar de rechter was dan helemaal niet meer nodig. Tot zover de theorie…

Eigen Kracht als Haarlemmerolie

In werkelijkheid is er onder de bevolking nooit enig draagvlak geweest voor een participatiesamenleving, want we zijn een hoog ontwikkelde geïndividualiseerde cultuur met op elk maatschappelijk gebied landelijke regelingen. De overheid heeft een vaag concept van Eigen Kracht, dat alleen heel specifiek van toepassing was op probleemgezinnen bij het afbouwen van kinderbeschermingsmaatregelen, gebruikt als een generaal concept dat op elk gezin van toepassing kon zijn met wat voor hulpvraag dan ook.(2) Dit had niet alleen tot gevolg dat ieder gezin met een autistisch- of Lyme kind impliciet verdacht werd van pedagogische onbekwaamheid (met dreiging van juridische strijd over ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing), maar ook dat er lekker gekort kon worden op specialistische (j-ggz) hulp aan kinderen, want elk medisch probleem werd overgeschilderd tot sociaal probleem (3). Anders dan het zelfbewust opeisen van meer regionaal gezag door de steden bij het jeugdzorgbeleid, kregen de meeste plaatselijke bestuurders de Transitie gewoon in de maag gesplitst en was er onder de gewone bevolking geen enkel draagvlak voor dit zeer risicovolle plan van een sociale omwenteling. Het was een ‘wedergeboorte’ die als een doodgeboren kind ter wereld kwam, dat tweeëneenhalf jaar later nog aan de slangetjes ligt, met de belofte dat er nog zo’n vijf jaar(!) nodig zijn voordat ze met zekerheid iets kunnen zeggen over het wel of niet slagen van de Decentralisatie.(4) Een geweldige stap voorwaarts voor onze beschaving.

Méér centraal gezag

Wat er in feite nodig was bij het falende jeugdzorgbeleid van de afgelopen twintig of dertig jaar, was niet minder maar juist méér centraal bestuur en betere controle op de uitvoering van zowel vrijwillige als gedwongen hulptrajecten. Daar heeft het jarenlang aan ontbroken en er is ook nooit gehandhaafd (bij omgangssabotage na echtscheiding of het uitblijven van behandeling na uithuisplaatsing), zodat de jeugdsector altijd wegkwam met mooie beloften om aan zelfverbetering te zullen doen. De Nederlandse overheid en haar verhouding tot de jeugdzorg had immer het karakter van de machteloze Duitse keizer die geen enkele greep had op de talloze hertogdommen, graafschappen en ridderschappen die zijn uitgestrekte rijk tot een politiek-sociale lappendeken maakte, waardoor hij voortdurend tot compromissen gedwongen werd met de in theorie aan hem ondergeschikte edelen. Zo staat de Nederlandse overheid in verhouding tot de landelijke jeugdzorglobby en organisaties die hun brood verdienen met de meldingshysterie (5). Vraag een gemiddeld raadslid van een kleine of grote stad hoe ze de kwaliteit van de jeugdzorg moeten controleren en machtsmisbruik door jeugdbeschermers moeten tegengaan en ze weten het niet. Ze vragen in sommige gevallen aan ouderorganisaties om advies en hoewel dat een gunstig neveneffect is van de Transitie (het jarenlange falen van jeugdzorg komt nu aan het licht) laat het wel zien hoe slecht de landelijke overheid de Transitie heeft begeleid. Ze heeft eigenlijk helemaal niets begeleid, behalve dat ze een instrumentele overdracht heeft gerealiseerd waarbij alle praktische en ideologische problemen van het oude Bureau Jeugdzorg als wanproduct op de grens van sociaal en juridisch domein, terug te vinden zijn bij de sociale wijkteams en de beschermtafels.

Over- en onderdiagnosticering

Al voor de Transitie in werking trad spraken diverse groepen van het ‘over de schutting gooien’ van de jeugdzorgproblemen bij de gemeenten. En zo pakt het ook uit, want niet alleen is er ondanks de waarschuwing van jeugdzorgkenner Rene Clarijs een incomplete Transitie uitgevoerd (doorverwijzing naar j-ggz via huisarts bleef gehandhaafd - En terecht!) zodat de dreigende beleidsklucht die hij voorspelde nu een feit is geworden (6), maar de wijkteams zelf blijken ook zeer incompetent en geen hond loopt er naar binnen. Zeker niet de multiprobleemgezinnen die de overheid hoopt te vinden voordat een heel familiecluster van dertig personen of meer criminaliseert en alle broertjes, zusjes, neefjes en nichtjes met zich meetrekt. Dat kostenplaatje zal niet verminderen en het beroep op j-ggz (door autochtonen) is niet zoals beloofd naar beneden gegaan en de onderdiagnosticering van allochtone kinderen is dus eveneens niet verbeterd richting méér diagnostisering, waardoor in theorie een deel van de criminaliteit onder bijvoorbeeld Marokkaanse jongeren zou kunnen worden verminderd (LVB, ASS, ADHD, etc). Er wordt op bescheiden schaal wel gewerkt in deze richting, maar dat gaat weer buiten de wijkteams om en is vaak verbonden met de Top-600. (7) De wijkteambeloftes komen niet uit en van een bezuiniging door meer efficiëntie in het jeugdbeleid is geen sprake. Vandaar dat er nu overal geld bij moet en Martin van Rijn als een idioot op zoek moest gaan naar hulp voor suïcidale kinderen op wachtlijsten. Maar dat zijn niet de enige kinderen die hulp nodig hebben en de gemeenten zullen uiteindelijk pijnlijke financiële keuzes moeten maken, want het geld was niet geoormerkt.(8) Dan maar een bibliotheek of zwembad sluiten, of de subsidie voor de muziekvereniging stopzetten. Fijn hoor, dat ze het nu zelf mogen doen.

Een volledige 'knip'

Het antwoord op het jeugdzorgprobleem van de afgelopen twintig jaar lag uiteraard maar voor een deel in het sociale domein (en zelfs dat pakken ze verkeerd aan), maar voor een belangrijker deel op het juridische terrein. Hoe kan de gemeente nu bepalen of gedwongen maatregelen voor een kind nodig zijn of dat iets beter in het vrijwillige kader kan worden opgelost? De spraakverwarring ontstaat al vanuit het oude concept van Bureau Jeugdzorg dat ging over beide domeinen van hulpverlening (VWS) en Justitie (via de Raad voor de Kinderbescherming). Door 'hulp' en 'gevaar' altijd in één zin te noemen en door de term ‘doorzettingsmacht’ voor wijkteams op te nemen in het Amsterdamse Transitiehandboek ‘Om het kind’ blijft dit tot in lengte van dagen een 'grijs gebied' en daar spint vooral jeugdzorg garen bij. Doorzettingsmacht betekent in de Nederlandse traditie van jeugdbeleid een zeer nauwe verstrengeling van ‘helpen’ en ‘dreigen’ bij het begeleiden van gezinnen. Er wordt geen principieel onderscheid gemaakt tussen ouders die hun kind mishandelen of doden en ouders die een opvoedprobleem hebben (pedagogisch of kindeigen problematiek). Allemaal treft hen dezelfde verdenking; het kind moet beschermd worden door de staat (vertegenwoordigd door jeugdzorg die nauwelijks wordt gecontroleerd) tegen de ouders die een potentieel gevaar zijn voor het kind. Dit is altijd het uitgangspunt bij jeugdhulp via jeugdzorg/wijkteam en daarom is dit traject ook levensgevaarlijk voor welwillende goede ouders. Deze funeste denkwijze is nog steeds niet doorbroken en daarom pleit advocaat Huib Struycken (evenals Peter Prinsen van het Nederlands Advocaten Comité) voor een volledige knip tussen hulpverlening en juridische maatregelen. (9)

Zonder bewezen gevaar, gewoon hulpverlenen

Alleen door de echte kindermishandeling als een strafbaar feit aan te merken (en de ouders te veroordelen) en de vermeende mishandeling te toetsen aan de hand van een draaiboek naar het voorbeeld van het strafrecht, om de rechtmatigheid van een dreigende uithuisplaatsing te beoordelen onafhankelijk van de beweringen en speculaties van jeugdbeschermers (als zelfbenoemde experts), kan de jeugdhulpverlening uit haar juridisch dwangbuis worden gehaald. Op die manier kunnen ouders weer vertrouwen ontwikkelen in de jeugdhulpverlening via CJG of Wijkteam, als die tenminste voldoende expertise in huis hebben om op tijd door te verwijzen naar specialistische hulp wanneer dat nodig is. Een eerlijkere rechtsgang bij dreiging van gedwongen maatregelen is daarbij een goede stok achter de deur, want als er geen ernstige gevaren zijn voor het kind hebben de sociaal werkers van jeugdzorg en dergelijke geen mogelijkheid om een hulpverleningsrelatie onnodig juridisch te laten escaleren en moeten zij wel met een betere kwaliteit van zorg komen. Alleen dan krijgen de gemeenten een beetje grip op het proces, want zoals in het verleden de zeldzame kritische jeugdrechter wel eens te horen kreeg van de jeugdbeschermers dat hij/zij ‘niets begreep’ van hun complexe werkzaamheden, zijn nu de gemeenten de passieve toeschouwers die maar moeten hopen dat de risicotaxaties van de jeugdbeschermers valide zijn en dat ze niet voor niets de prijs betalen van de door jeugdzorg en de Raad gestuurde gerechtelijke uitspraken.

Sven Snijer











zaterdag 24 juni 2017

Waar blijft de nacht-jeugdzorg?

Al jaren proberen jeugdbeschermers kinderen op het spoor te komen die mishandeld of verwaarloosd worden via kanalen die bijzonder weinig slagingskans hebben. Buiten de 85% van de meldingen die via de politie binnenkomen wil de armzalige 15% die jeugdzorg zelf opspoort (waarvan een aanzienlijk deel escalatie betreft van een vrijwillig begonnen traject) maar niet groeien, ondanks aanhoudende campagnes jarenlang om meer kindermishandeling op te sporen. Vooral de preventieve aanpak faalt keer op keer, of het nu over Centra voor Jeugd & Gezin gaat, Sociale Wijkteams of de Meldcode kindermishandeling die in scholen, ziekenhuizen en woningbouwverenigingen wordt ingevoerd. (1) Het is allemaal water naar de zee dragen, want talloze pogingen van de overheid om achter de voordeur te komen van probleemgezinnen (Ouder en Kindadviseur/ GGD-vragenlijsten voor scholieren) zijn tot nu toe vruchteloos gebleken. En dat terwijl het probleem letterlijk op straat ligt.

Waar wachten we op?

De verwaarloosde kinderen die de grootste kans maken om met criminaliteit en justitie in aanraking te komen vindt men dagelijks zonder ouderlijke begeleiding op straat, vaak in groepjes van (jonge) kinderen die rottigheid uithalen die soms enkel vervelend en soms ronduit intimiderend is. Niet alleen overdag is dit waar te nemen in grote steden, maar ook ’s nachts op doordeweekse dagen. Nergens zijn ouders te bekennen en dat zal toch niet alleen buurtbewoners opvallen, maar ook overheidsinstanties. De vraag is waarom er met die waarnemingen niets gedaan wordt door jeugdbeschermers die rustig op meldingen zitten te wachten die binnenkomen bij Veilig Thuis of die hopen dat gezinnen met potentiële probleemjongeren vanzelf bij het Sociale Wijkteam of het Ouder-Kindcentrum zullen binnenlopen. De kans op dat laatste is namelijk nihil en de meldingen bij Veilig Thuis betreffen vaak helemaal geen ernstige gevallen, wat resulteert in het maandenlang lastig vallen van doorsnee gezinnen met een informantenonderzoek en andere interventies (Eigen Kracht) die daar standaard op worden losgelaten. Veel simpeler zou het zijn als jeugdzorg ’s nachts zelf op pad zou gaan en veel te jonge kinderen zou aanspreken met de vraag wat ze zo laat nog op straat doen en waarom hun ouders het kennelijk weinig interesseert waar hun kroost uithangt. (2) Zoals een wijkagent het een aantal jaar terug verwoordde ‘We brengen soms kinderen van een jaar of zeven om drie uur ’s nachts bij hun ouders thuis die niet eens in de gaten hadden dat het kind weg was.’

Kantoortijden

Het is natuurlijk niet zomaar iets wat ik vraag van jeugdbeschermers; dat ze zich buiten kantoortijden moeten inspannen om jeugdigen te helpen die het echt nodig hebben (tegenover het lastig vallen van gezinnen op reguliere werktijden die het vaak heel goed zelf kunnen), maar het zou wel een revolutie betekenen om het probleem eens bij de kern aan te pakken. Geen anonieme meldingen van buren meer, geen overbelasting van scholen die toch al aan de drukkende regelgeving ten onder gaan en nu ook nog experts kindermishandeling moeten worden, geen duimen draaien bij de CJG’s en de Wijkteams die ondanks hun ‘outreachende’ ideaal nog weinig effectief bereik hebben, maar direct aanbellen bij het gezin van het verwaarloosde, op straat zwervende, overlast veroorzakende en vernielingen aanrichtende kind. (3) Dat lost ook meteen het probleem met privacyschending op voor gemeenten die nu via de Sociale Wijkteams over de hele linie gezinnen moeten lastig vallen met sociale verantwoording (‘Is het een j-ggz probleem of kunt u niet opvoeden?’), terwijl men in wezen op zoek is naar die gezinnen waarvan met enige zekerheid kan worden voorspeld dat hun kinderen spoedig in de problemen zullen raken als er niet snel ingegrepen wordt. Als de politie moet ingrijpen is het vaak al te laat, dus laat jeugdzorg zelf op pad gaan. Alleen dan krijgt het woord preventie echt betekenis. Nu is het een loze kreet die zorgt voor steeds meer bevoegdheden voor jeugdbeschermers en steeds minder rechten voor ouders, maar zonder dat dit resulteert in effectiever jeugdbeleid.

Sven Snijer    
   




vrijdag 9 juni 2017

Regiobijeenkomst Waarheidsvinding


Cabaretier Wim Sonneveld had een mooie sketch over de vriendjes van zijn dochter die regelmatig ’s avonds kwamen mee-eten en hoe hij ze op een gluiperige manier wist weg te werken wanneer ze hem niet aanstonden. Hij leverde geen kritiek op ze, want dat zou zijn dochter in de puberleeftijd enkel maar verder in zo’n jongen zijn armen drijven, maar hij begon ze te prijzen. Hij prees ze op zo’n overdreven en misselijkmakende manier dat zijn dochter al gauw zat werd van haar vriendjes, want als die ouwe zo op ze gesteld was dan kon het niet goed zitten! De befaamde uitspraak van Sonneveld: ‘En ik prees hem zijn graf in!’


'If you can't beat them, join them'

Zo ongeveer moet men zich de houding van de jeugdzorgketen voorstellen ten opzichte van cliëntenorganisaties en ouderplatforms. ‘If you can’ t beat them, join them’. Zoals de Aikido-methode, een beetje meegeven met je vijand om hem daarna neer te halen. Wanneer ouders en jeugdrechtadvocaten erin slagen om waarheidsvinding op de politieke agenda te zetten en het er naar uitziet dat men niet langer wegkomt met het oude adagium van ‘Wij doen niet aan waarheidsvinding’ gaat men even zo makkelijk over op de andere houding; die van schijnbare medewerking. Het onderwerp waarheidsvinding wordt op de jeugdzorgagenda gezet en zo lief en zo zacht mogelijk doodgeknuffeld. Ouders krijgen inspraak en mogen meedoen bij het bespreken van een jeugdzorgcasus, daarbij de impliciete boodschap afgevend dat er welhaast geen situaties voorkomen waarbij de bemoeienis van jeugdzorg überhaupt niet gewenst is. Nee, dat jeugdzorg zelfs schade kan doen in gevallen waar ouders de hulp (met meer kwaliteit) voor hun kind liever zelf regelen. Ouders inspraak geven in een casus is het al van te voren framen van de discussie die behoort te gaan over de vraag of een wijkteam een gezin eigenlijk wel mag dwingen samen met hen een gezinsplan op te stellen, onder dreiging van de beschermtafel. Waarheidsvinding moet gaan over chantagepraktijken bij de hulpverlening en over valse beschuldigingen in het kader van de meldingshysterie die wordt aangedreven door de Augeo Foundation.

Geen enkele garantie

De vormgeving van het congres waarheidsvinding is in handen van een cliëntenorganisatie die zich voor een belangrijk deel laat leiden door jeugdzorg, de Raad en de gevestigde belangen in deze sector. Er is wel inspraak voor kritische ouderplatforms zoals Dark horse en SOS-jeugdzorg, maar de opzet van het congres zal niet verlopen volgens de lijnen van de meest fundamentele kritiek op jeugdzorg; dat zij regelmatig onwaarheden verkondigt. Het betreft niet altijd vergissingen of dilemma’s, maar het zijn regelmatig vormen van machtsmisbruik die tot doel hebben het sectorbelang (werkgelegenheid/ reputatie) te dienen en niet de belangen van ouders of kinderen. Ik heb het reeds eerder genoemd, maar zal het nog een aantal maal herhalen in toekomstige publicaties dat de uitkomst van het congres waarheidsvinding in november 2017 al is bepaald. Er zal door de Raad voor de Kinderbescherming een samenvatting worden gemaakt van de punten die door verschillende partijen worden ingebracht aan kritiek en adviezen en dat ‘zullen ze meenemen’ in de uitvoering van hun werkzaamheden als jeugdbeschermers. Geen enkele garantie, niets in de wet vastgelegd, en dus geen verdere invulling van artikel 3.3 van de jeugdwet om rechters concreet handvatten te geven om te toetsen of jeugdzorg en de Raad voldoen aan ‘de verplichting om in rapportages en verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.” 

Jeugdzorg Dark horse, SOS-jeugdzorg en het Nederlands Advocaten Comité zullen op de regiobijeenkomst en het congres in november benadrukken dat het niet de bedoeling is dat ouders tot in lengte van dagen met jeugdzorgdilemma’s  meedenken, want de workshops die volgens deze opzet in samenwerking met JBRA zijn gehouden staan wat ons betreft volkomen los van de veel fundamentelere vraag of een van kindermishandeling verdachte ouder eigenlijk wel leeft in een rechtsstaat, indien de toetsing door rechters van de aanvraag van beschermingsmaatregelen door de Raad of Gecertificeerde Instelling zo gebrekkig is uitgewerkt in het wetboek als nu het geval is. Er wordt op dit moment gewerkt aan een rechtmatigheidtoets die concreet de wet kan veranderen, zodat ouders en kinderen niet overgeleverd blijven aan de beterschapbeloften van de jeugdzorgketen, waar verbeteringen volgens de kaasschaafmethode het geduld van menigeen lang genoeg op de proef hebben gesteld.

Sven Snijer

donderdag 8 juni 2017

Wat bedoelen we met Waarheidsvinding?


Tijdens één van de regiobijeenkomsten over waarheidsvinding ter voorbereiding van het congres in november 2017 is een gefingeerde casus met een gezinsplan opgesteld door jeugdzorg, aangeboden aan de deelnemers met daarbij de vraag wat zij van de gezinssituatie en de positionering van de jeugdbeschermers vinden.  

Dit is echter niet de insteek die nodig is bij een congres over waarheidsvinding. Het woord ‘Gezinsplan’ impliceert al een probleemsituatie waarbij jeugdzorg nodig is. Moeder heeft in deze casus zelf hulp gevraagd en de waarheidsvinding beperkt zich dus tot de moeilijke situatie na een echtscheiding waarbij bekeken wordt wie van beide ouders, vader of moeder, een juist beeld schetst van de situatie omtrent het opgroeien van de kinderen. De waarheidsvinding omvat dan niet meer dan de vraag naar de geloofwaardigheid en opvoedingscapaciteiten van de ouders en de inschatting daarvan door de gezinsmanager.

Jeugdwet artikel 3.3

Dit heeft niets met waarheidsvinding te maken zoals bedoeld is in de jeugdwet (artikel 3.3.), waarbij ouders die verdacht worden van kindermishandeling via een melding bij Veilig Thuis de mogelijkheid moeten hebben zichzelf vrij te pleiten van valse beschuldigingen (door de niet-pluisgevoelens van jeugdbeschermers of door het klakkeloos overnemen van beschuldigingen door hen van derden) als er geen tastbare bewijzen zijn voor kindermishandeling of extreme verwaarlozing. Waarheidsvinding begint niet midden in een casus van een al langer lopende ‘vechtscheiding’ als we dat met een populistische term willen duiden, maar bij het allereerste vermoeden van kindermishandeling richting een gezin dat nooit eerder met jeugdzorg of de kinderbescherming te maken heeft gehad. 

Risicotaxatie 

In de eerste plaats is waarheidsvinding bedoeld om gedane beschuldigingen naar één of beide ouders, die geen enkele aanwijsbare grond hebben anders dan subjectieve beschrijvingen van de veronderstelde belevingen van het kind die aan van alles en nog wat te wijten kunnen zijn (autisme/Lyme/puberteit/pesten op school) materieel te toetsen en niet te speculeren op wat er in de toekomst mogelijk voor effecten zouden kunnen optreden indien jeugdzorg zich er niet onmiddellijk mee bemoeit. De ontwikkelingsbedreiging voor het kind is of heel concreet en vraagt om direct ingrijpen middels een maatregel, of er is sprake van een vervelende situatie (zoals elke echtscheiding dat eigenlijk is) die vraagt om veel begrip en ondersteuning van een maatschappelijk werker of kinderpsycholoog. In de meeste van dit soort situaties is het onzinnig om risicotaxaties te maken (afvinklijstjes), want het leven is nu eenmaal één groot risico en een verbroken relatie gaat vaak samen met verwijten over een weer.

Aanwijsbaar en bewijsbaar

Je moet de therapeutische vaardigheid die nodig is in dit soort situaties niet willen vervangen door juridische dreiging als daar geen aanleiding toe is. Als één van beide ouders aanwijsbaar meer problematisch gedrag vertoont dan de ander dan zou uitsluitend het omgangsrecht van die ene ouder aan voorwaarden moeten worden verbonden, maar dan moet er wel fysiek bewijs zijn voor bepaald wangedrag; huiselijk geweld of crimineel gedrag geconstateerd door politie, psychische instabiliteit van ouder(s) bevestigd door psychiater, rijden onder invloed (met kinderen aan boord), zelfmoordpogingen, alcohol en drugsverslaving (bevestigd door huisarts of kliniek), enz. Het moet echt over iets gaan dat voor iedereen onacceptabel is, professional en leek. 

Het probleem met jeugdzorg is dat zowel de vrijwillige hulpvrager als de ouder die door een melding met jeugdzorg in aanraking komt, een groot risico loopt door het ontbreken van materiële toetsing van hypothetische ontwikkelingsbedreiging (zijn de beweringen wáár?). De hulpvrager kan zelf op enig moment beschouwd worden als een risicofactor voor het kind, vooral als er geen vooruitgang wordt geboekt door jeugdzorg. Als de kinderen ingeschreven staan op moeders adres (de hulpvrager), kan de vader meestal niet gedwongen worden als deze nergens aan wil meewerken en degene die uiteindelijk de gebeten hond zal zijn in de situatie is moeder zelf, de persoon die hulp gevraagd heeft van jeugdzorg. Want als het te lang duurt en het wil met vader niet lukken, maakt jeugdzorg vaak een algemene analyse van het gevaar voor de kinderen (‘psychisch geweld’ als gevolg van mislukte mediation tussen ouders) en dan wordt de schuld netjes verdeeld tussen beide opvoeders, waarna een pleeggezin in beeld komt. Zelfs al is alleen vader of moeder psychisch instabiel, gewelddadig en onberekenbaar, leugenachtig en manipulatief, wanneer de jeugdzorgwerker het gevoel heeft te falen in de bemiddeling zal ook de andere ouder vaak delen in de ‘schuld’ van de pedagogisch onverantwoorde situatie. De hulpvrager krijgt uiteindelijk zelf met de gevolgen daarvan te maken in de vorm van een uithuisplaatsing en jeugdzorg heeft weer een kind ‘gered’.

Sociaal werker spelen

Op zijn best wordt de ondertoezichtstelling na een mislukte bemiddeling door jeugdzorg van een jaar opgeheven en blijft de situatie voortmodderen, met als enige opbrengst tijdverlies (en €7.700,- OTS-geld voor jeugdzorg). Het is echter niet de manier van werken van jeugdzorg die besproken moet worden in een debat over waarheidsvinding, maar de behandeling van ouders die verdacht worden van kindermishandeling in de breedste zin van het woord, zowel fysiek en psychisch geweld als ernstige verwaarlozing. Dat gaat niet over de dilemma’s waar de jeugdbeschermer mee te maken krijgt in het werken met (gebroken) gezinnen, want de deelnemers aan een congres waarheidsvinding kan niet gevraagd worden voor sociaal werker te spelen. De waarheidsvinding moet van juridische aard zijn en zich centreren rond de vraag of de jeugdbeschermers het recht hebben in te grijpen in een gezin. Daar moet voldoende juridische basis voor zijn en er mag niet worden voorgesorteerd op zaken die men verwacht te gaan ontdekken gedurende een ondertoezichtstelling. De integriteit van een organisatie als jeugdzorg, Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming blijkt het best uit hoe men omgaat met gezinnen die nooit eerder met jeugdzorg te maken hebben gehad en die zomaar ergens van beschuldigd worden.

Daarnaast behandelt waarheidsvinding de vraag of indien een gezin hulp nodig heeft, dat zo dramatisch is dat er met gillende sirenes een kind uit huis gehaald moet worden en of ‘vermoedens hieromtrent’ voldoende juridische basis zijn. Men kan niet volstaan met de belofte van onderzoek achteraf, want we weten uit ervaring dat het achteraf een strijd tegen de bierkaai is voor (onterecht) beschuldigde ouders. Veel kinderen die op basis van misplaatste vermoedens uit huis werden gehaald zijn door de daarop volgende juridische strijd tussen ouders en jeugdbeschermers nooit meer thuis gekomen, waarbij de juridische strijd zelf als wapen tegen de ouders werd aangevoerd! Aan deze schandalige praktijken moet een einde komen en daar moet de discussie over waarheidsvinding over gaan. Er moet een kort en grondig onderzoek gedaan worden voorafgaand aan een dreigende uithuisplaatsing (of kort daarna) en alleen als er een ernstig vermoeden bestaat van daadwerkelijke mishandeling en bedreiging van het kind zal er vervolgonderzoek komen en wordt het kind tijdelijk uit huis geplaatst. Ondertoezichtstelling om eventueel het kind onder strenge voorwaarden weer teruggeplaatst te krijgen, moeten eveneens niet over waarheidsvinding gaan (de feiten zijn dan reeds aangetoond), maar dienen als check of ouders in staat zijn en het er voor over hebben hun pedagogische aanpak (en eigen levensstijl) aan te passen in het belang van het kind.(1) 

De rechtmatigheidstoets 

Het Congres over waarheidsvinding in november 2017 behoort te gaan over de juridische basis die voor een uithuisplaatsing is vereist en hoe dat kan worden vastgesteld (rechtmatigheidtoets - duidelijke handvatten voor de rechter) lang voordat een maandenlang onderzoek door de Raad is afgerond en nieuw gecreëerde feiten of ‘zorgen’ (hechtingsstoornis na UHP) de oorspronkelijke beschuldigingen gaan overschaduwen, waardoor ouders in een eindeloze juridische molen terechtkomen. Bij waarheidsvinding gaat het niet over de dilemma’s van de jeugdzorgwerker of een meningeninventarisatie door de Raad voor de Kinderbescherming, maar over de vraag of de ernstige beschuldiging van kindermishandeling een duidelijke grond heeft of niet. Het congres waarheidsvinding hoort te gaan over de toetsingsmogelijkheden van rechters en de verantwoordingsplicht van de jeugdbeschermers in de rechtszaal.(2)