zondag 3 november 2013

Het ongelijk van de anti-filosofen

Veel filosofen zijn in feite mislukte psychologen wanneer ze partij kiezen voor het gevoel als opponent van de Rede. Ze suggereren dat filosofen die de Rede als hun voornaamste instrument beschouwen, niet zouden erkennen dat het gevoelsleven ook van belang is. Een filosoof, die liefhebber is van de waarheid, kan nooit het gevoel kiezen als basis voor zijn filosofie, want dat kan per definitie alleen de Rede zijn. 

Wie het gevoel hoger stelt dan de rede, wordt automatisch een soort mysticus, zen-beoefenaar of kunstenaar, maar is geen filosoof. Het doel van de filosofie is het schouwen van de werkelijkheid voor ons geestesoog en dat is niet te verenigen met het ageren tegen het rationele verstand door overdrijving van het subjectieve gevoelselement in de persoonlijke beleving. 

Overschatte filosofen zoals Nietzsche en de meeste postmodernisten en existentialisten zijn eigenlijk anti-filosofen, omdat ze de filosofische methode zelf wantrouwen. Ze begeven zich in het domein van de Rede en roepen luidkeels dat zij niet te vertrouwen is, maar het komt niet in ze op dat er gradaties zijn van redelijkheid (en dus van waarheid). De Rede is niet in gelijke mate voor iedereen beschikbaar, zoals inspiratie voor de kunstenaar dat ook niet is. Wie een goed filosoof wil zijn moet een onderscheid maken tussen 'de' Rede en ‘mijn rede’ of mijn vermogen om redelijk te blijven wanneer heftige emoties me aangrijpen. De Rede is niet toereikend of ontoereikend om de werkelijkheid te vatten, zoals men daar vaak over spreekt. De Rede dient ontwikkeld te worden en voor die ontwikkeling geldt de persoonlijke psyche als materiaal. 

Wetenschap 

Door de geweldige vooruitgang van de wetenschap, de veruiterlijkte vorm van de Rede, is men op de een of andere manier gaan geloven dat de Rede in ons ook een soort geobjectiveerd autonoom bestaan heeft, dat wij als een hamer kunnen oppakken om ermee te gaan timmeren. De Rede als een bezem waar we mee kunnen vegen, maar zo eenvoudig is het niet. De Rede in de mens is niet als geobjectiveerd instrument beschikbaar vanaf onze geboorte en de geobjectiveerde rede buiten ons, de wetenschap, is ook niet zonder meer toegankelijk. Wij leven in een wetenschappelijk tijdperk, maar dat maakt van ieder van ons nog geen vooraanstaande wetenschappers. Wij delen de populaire wetenschappelijke cultuur omdat we er in leven, maar niet iedereen draagt daar in dezelfde mate aan bij.  

En zo is het ook met filosofie. Het bestaat al eeuwen en de meeste grote namen uit de filosofie zijn velen van ons bekend, maar dat wil niet zeggen dat wij allen uitstekende filosofen zijn. Om te beginnen niet in de theoretische zin en al helemaal niet in morele zin, want hoeveel filosofische enthousiastelingen hebben werkelijk die zelfbeheersing en discipline om de Rede als leidraad te nemen in zelfs de zwaarste levensomstandigheden of de verleidelijkste illusies die zich aandienen? Deze ondergewaardeerde kant van de filosofie komt de laatste tijd weer terug met boeken als die van Pierre Hadot en allerlei andere publicaties over wat tegenwoordig ‘levenskunst’ wordt genoemd.  

Pierre Hadot en levenskunst 

Levenskunst is een verschuiving van de waarheidsvraag en het bewijs voor een overtuiging, naar de toepassing van een filosofie in de praktijk van het alledaagse leven en haar invloed op de kwaliteit ervan. Volgens Hadot en anderen is dit een terugkeer naar de oorspronkelijke bedoeling van de filosofie. Niet slechts een begrijpen met het hoofd, maar een consequente manier van leven die op de lange termijn vruchten voortbrengt die voor kortzichtige en onbeheerste personen niet mogelijk is. 

Nu is het een heikel punt om de discussie te voeren welke filosofie het meest geschikt is voor het verkrijgen van die levenskunst, want in de Griekse oudheid had men daar ook al verschillende ideeën over, maar de vraag hoeft in veel gevallen niet te zijn welke de beste of meest geloofwaardige filosofie is, maar welke het meest uitvoerbaar is en het meeste voldoening schenkend. Welke filosofie geeft een persoon de meeste houvast in tijden van nood en fascineert het meest in gunstige omstandigheden, wanneer de geest vrij is om zich te ontplooien zonder begrenzing?  

Ik denk dat de meeste anti-filosofen hebben geprobeerd het bouwwerk van de Rede aan te vallen en als ongeldig te verklaren, om voor zichzelf de levenskunst terug te vinden. Ze waren niet in staat om het onderscheid te maken tussen de oorsprong van de filosofie en haar latere ontwikkeling, die steeds meer neigde naar de uiterlijke wetenschap. Het is in mijn ogen uiteindelijk ook een algemene misvatting dat de wetenschap het noodzakelijke eindresultaat is van de filosofie die in het oude Griekenland aarzelend begon, met de primaire wetenschappelijke vragen naar de aard van de werkelijkheid, zoals 'Bestaat het universum uit water, vuur, getal, atomen, enz?'

Het domein van de filosofie

Natuurlijk hebben de grote geesten uit het verleden die zich filosofisch ontwikkelden zich ook bezig gehouden met wetenschappelijke vraagstukken, maar om daaruit te concluderen dat de wetenschap het einddoel was en dat hun filosofie een tussenfase en later zelfs een bijkomstige hobby, lijkt me een ernstige vergissing. Ja, de wetenschap is een tot volwassenheid gekomen nevendiscipline van de oorspronkelijke filosofie. Zodanig volwassen dat ze op haar eigen benen is gaan staan, maar laten we niet geloven dat de filosofie daarmee een residu is geworden met voornamelijk historische waarde of een discipline die alleen nog maar kan fungeren als studiocommentator bij de wetenschappelijke wedstrijd.  

Filosofie is en was altijd haar eigen domein. Ze is bedoeld als zingevingskader rondom het domein van de psychologie en zou op een metafysische manier in haar verlengde moeten liggen, ongeveer zoals Maslow het beschrijft vanaf de materiële en emotionele basisbehoeften van de mens, tot aan de top-ervaringen die hem brengen in het gebied van de esthetische vervoering, het visionaire, de extase en het hoger religieuze. Voor een goed begrip van filosofie is nog steeds de kennis van Plato en Aristoteles essentieel, evenals die van de Stoïcijnen en de neo-platonici, omdat in die tijd de filosofie nog geen discipline was op papier met honderd voetnoten en verwijzingen naar honderden publicaties, maar een directe manier van communiceren en van in het leven staan.  

Het pad van de Rede 

De overwegingen van de grote denkers uit het verleden hadden betrekking op de praktijk van het leven. Spirituele ervaringen waren daarbij een logisch gevolg voor hen die standvastig deze levenswijze konden opbrengen en filosofie werd niet vernauwd tot een rationele discussie over het wel of niet aannemelijk achten van een ‘opperwezen’, waar de Europese filosofen naderhand zo gruwelijk mee de mist in gingen. Wie het pad van de Rede volgde, kon er op rekenen dat de Rede als antwoord op de geestelijke inspanningen met onthullingen zou komen, die niet iedere sterveling deelachtig kon zijn, omdat niet iedere sterveling tot in die mate zijn geest kon cultiveren.  

Filosofie was nog een eigen verantwoordelijkheid en niet een consumptieproduct om even snel door te lezen, om dan meteen verder te gaan met de volgende filosoof. En toch doet ook bij de literaire geeuwhonger in onze cultuur, de Rede ongemerkt haar werk. Veel mensen cultiveren hun geest door niet speciaal één filosofie consequent door te denken (en te beoefenen), maar door consequent te zijn in het cultiveren van hun geest als zodanig. Het is in veel gevallen de kwaliteit van wat men leest en veel minder het onderwerp, dat de geest scherpt en het vermogen geeft om zelf nieuwe inzichten voort te brengen. Alles wat kwaliteit heeft kan een geestelijk hongerig mens vooruit helpen en het zichzelf toestaan om te leren van wat er ook maar voorbij komt dat fascineert, is een discipline op zich. Het is de discipline van de onthouding, want wie een goed boek leest, onthoudt zich van rotzooi. Je kunt niet tegelijkertijd je geest vervuilen en verrijken. Het jezelf voeden met de overdenkingen van een ontwikkeld mens of dat nu is op het gebied van politiek, kunst filosofie, of wetenschap, is eigenlijk de levenswijze van de filosoof zoals de wijsgeren uit het verleden het bedoelden. Kiezen voor datgene wat blijvende waarde heeft en niet voor de dingen die even een sensatie geven en dan weer afsterven, zonder verdere ontwikkeling.  

Psychologisch welbevinden

Wat we zien bij mensen die zichzelf op deze manier cultiveren, is dat het gevoelsleven een vanzelfsprekend onderdeel uitmaakt van hun ‘filosofie’. De Rede heerst niet over het gevoel (wat ook een beetje een misvatting is over de filosofie uit het verleden), maar is in een dialoog met het gevoelsleven, omdat de psychologie ons heeft geleerd dat wat ‘waar’ is in theoretische zin, ook waar moet zijn in onze eigen beleving. We accepteren niet langer wat niet zo lang geleden binnen religie nog wel gebruikelijk was, dat de dingen die slecht voelen (schuld, schaamte) geaccepteerd worden als waarheid (erfzonde) en de dingen die goed voelen (lust, zelfvertrouwen, expressie) laten we ons niet zomaar meer  verbieden onder het mom van ijdelheid of verwerpelijk egoïsme. Psychologisch welbevinden is gemeengoed geworden. Iedereen heeft er een vage notie van dat hij recht heeft op geluk en gelukkig zijn, of tenminste dat het niet normaal is om je over te geven aan fatalisme en het lijden als onafwendbaar te zien. Daarvoor zijn er teveel dingen mogelijk in de moderne maatschappij.  

Het gevoelsleven heeft voor veel mensen een centrale plek gekregen in hun leven en wat als waarheid wordt geaccepteerd zal met dat gevoelsleven veelal in een gunstige relatie staan. Het is daarom ook interessant dat juist niet de minder ontwikkelde mensen uit zichzelf op zoek gaan naar de zin van het leven, bijvoorbeeld in Oosterse religies of door terug te grijpen op de eigen westerse spirituele wortels in religie en filosofie, maar de meer ontwikkelde en zelf-geactualiseerde mensen aan de top van de welzijnspiramide (naturalistische waardenhiërarchie). De zin van het leven is niet een overblijfsel van vroeger tijden dat de wetenschappelijke toetssteen niet langer kan doorstaan. Het is blijkbaar een aangeboren behoefte van ieder mens die zoals Maslow het duidelijk heeft onderwezen, die op de lagere behoeftegebieden reeds zijn vervulling heeft gevonden. De mens hoeft religie of filosofie niet noodzakelijk te worden aangeleerd, want de zingevingsvraag openbaart zich wanneer er de ruimte voor is en het verlangen ertoe automatisch ontstaat.

Het kind met het badwater weggooien

Hierom ben ik geen voorstander van de benadering van de anti-rationalisten met hun emotioneel geladen mentale probeersels, waarmee ze tevergeefs de Rede wilden vervangen. De Rede kan nergens door vervangen worden, want dat is het kind met het badwater weggooien in een poging om een persoonlijk (gevoelsmatig) geluk te vinden. Het is een valse bevrijding uit het opgelegde en voorgeschreven leven van de maatschappelijke werkelijkheid. Hoezeer ik ook begrip kan opbrengen voor de noodzaak om het ‘leven’ terug te brengen in de filosofie, de geleefde waarheid boven de dode letter en het blind geloof, het is niet de juiste weg om de Rede zelf te diskwalificeren. 

De kunst is om de Rede in ere te herstellen en aan te tonen dat ze in essentie het gevoel nooit als minderwaardig heeft afgeschilderd, maar wel een beteugeling ervan heeft voorgestaan (een tijdelijk opschorten van het gevoel) om met afstand te kijken en de Rede helderheid te doen schenken in de chaos van het leven. Niet anders dan bij een wetenschappelijk experiment in een laboratorium. Voor de echte filosoof zal het gevoel nooit gelden als inferieur, maar als een wezenlijk deel van zijn bestaan en uiteindelijk in spirituele zin zelfs identiek aan -of een geïntegreerd deel van de waarheid. De filosofische methode vereist dat het verstand over het gevoel reflecteert (en het gradueel waardeert) en niet dat het gevoel het verstand overwoekert, noch dat de Rede wordt opgesloten binnen de grenzen van de wetenschappelijke proefopstelling. Uiteindelijk is de Rede geen methode, maar de essentie van onze ontwikkeling die samen valt met het leven zelf. 

Sven Snijer

zaterdag 17 augustus 2013

Het Natuurbegrip - En wat daar filosofisch onder verstaan mag worden

In een tijd waarin het woord ‘natuur’ is vervangen door het politieke werkbegrip ‘milieu’ zijn we geneigd om een woord dat van oorsprong de sociale omgeving of afkomst aanduidt te associëren met dat groene spul dat we aantreffen buiten de door de mens in cultuur gebrachte gebieden. De intrinsieke waarde van de natuur is hierdoor een beetje aan het zicht onttrokken; de apolitieke eeuwigheidswaarde van een spontaan groeiend, weelderig en rustgevend, levend geheel, waar wij als mensen maar een bescheiden onderdeel van uitmaken. Een groter geheel waarbinnen wij ons bestaan hebben.

Met het begrip 'milieu' veroorzaken wij dat de natuur niet meer op zichzelf staat, maar juist in verband gebracht wordt met de mens, die hoewel levend in een cultuurgebied toch steeds die broodnodige wildernis zijn leven in moet brengen bijvoorbeeld vanwege gezondheidsredenen. Juist de politieke voorvechter van de Natuur (Groen Links) zorgt er met haar terminologie voor dat de natuur niet langer een natuurlijke aangelegenheid is, maar ook een element in zich draagt van ‘bedoeling’ en ‘intelligentie’ om te fungeren als biotoop voor het mensenras.  

Een terugkeer naar hoe de filosofen van de oudheid de natuur opvatten. Niet als een grote hoeveelheid wildernis, buiten de bewoonde gebieden, maar een verzamelnaam voor zowel natuurlijke (biologische) aspecten van ons leven, als de culturele en technologische zaken, omdat zij ervan uitgingen dat het in de natuur van de mens besloten ligt, dat hij onderzoekt en uitvindingen doet en cultuur schept.

De politieke term milieu verraadt een neiging naar het toe-eigenen van de natuur door de mens, omdat dit hoort bij het geheel van zijn welzijn. Alleen de mens leeft in een milieu. Niet de dieren, want die leven gewoon vanuit hun instinct in een eenduidige 'wilde' natuur. De mens kent in zijn leven aanraking met verschillende milieus, het politieke, het financiële, het kunstzinnige en uiteraard ook het domein van Moeder Natuur in al zijn ongereptheid.  

Vermoedelijk is de term milieu bij de groene politici voortgekomen uit het besef dat de opkomst van de welvaart en het materialisme toch niet tegen te houden was en dat de schade aan de natuur alleen maar zou verergeren, met iedere nieuwe uitvinding en elke verbetering van de technologische middelen die tot onze beschikking staan om de natuur in cultuur te brengen. Ze moeten gedacht hebben dat het dan beter zou werken om het natuur aan te bieden aan de consument van de welvaartsstaat als een hoogwaardig product, iets waar je als mens recht op hebt, dan als een zich terugtrekkend inferieur element dat ondergesneeuwd wordt door de onstuitbare kracht van de voorruitgang.  

Om ervoor te zorgen dat de natuur niet slecht één van de elementen van het leven uitmaakt, maar het belangrijkste, de wortel, het fundament van alle milieus waar we als mensen mee te maken hebben, kreeg de natuur de naam Milieu, met een hoofdletter. Op die manier werd het Milieu het basisrecht voor de consument. Gezondheid als belangrijkste consumptiegoed, de voorwaarde voor de gebruikmaking van al onze andere rechten.   

Door het woord ‘natuur’ te vervangen door het woord ‘milieu’ is er onwillekeurig iets cultureels toegevoegd aan de wildernis. Het is niet langer wildernis, maar een onderdeel van ons gereguleerde leven. Wij stellen nu de quota’s vast voor hoeveel natuur wij precies nodig hebben voor een comfortabel en gezond leven. Wij plannen de hoeveelheid natuur, door stukken boerenland weer terug te geven aan de wildernis, onder strakke regie van de cultuurmens die precies bepaalt wat voor soort natuur dat moet zijn en hoeveel dierensoorten er mogen leven. Wij hebben de natuur binnen het beheer gebracht van ons milieu. En op die manier zijn we natuurlijk bezig, maar niet in de zin van terug naar het primitieve leven, de mens als een instinctwezen dat net een trapje hoger functioneert dan de meest ontwikkelde diersoort. Nee, ver daarboven, want de natuur is ‘milieu’ geworden, dus een onderdeel van onze beschaving. Dat kan ook niet anders, gezien de ontstellende groei van de wereldbevolking en de steeds verder toenemende noodzaak voor meer voedsel en grondstoffen voor producten.

We moeten de boel gaan reguleren om te overleven als mensheid. Als we het natuurlijk zouden benaderen in de primitieve zin van het woord, dan zou door de expansie van de mens op zeker moment alle natuur gewoon ‘op’ zijn. En dan zou er van het diersoort waar er teveel van zijn, de mens, een heel groot deel natuurlijk uitsterven. Zo gaat dat in de natuur, maar niet in onze natuur.

In ons milieu zorgen wij ervoor dat er steeds voldoende ruimte overblijft, om genoeg dieren wild te laten leven, om de variatie onder de dieren in stand te houden. We zorgen voor voldoende natuurgebied om te recreëren met een gevoel van vrijheid en spontaniteit. We willen graag de intelligente wezens die we zijn blijven, maar zonder dat we teveel schade doen aan die wereld waarin we ons thuis willen voelen. En volgens onze natuur, wil een deel van ons wezen graag de natuur om ons heen gebruiken voor productiedoeleinden waar we onze intelligentie mee kunnen ontwikkelen en een ander deel wil weten dat we altijd verbonden zijn met de dieren en de irrationele krachten van het bestaan, die meer neigen naar overleving en territoriumdrift.  

Het gevoel even los te komen van teveel spinsels in het hoofd, is net zo sterk als de behoefte om de wereld om ons heen te ordenen. Ze wisselen elkaar af en zouden in principe goed naast elkaar moeten kunnen bestaan, maar in onze tijd is de behoefte om de natuur ondergeschikt te maken aan de beschaving wel erg sterk op de voorgrond getreden. Vandaar dat we het milieu nodig hebben, want een beschaafd mens gebruikt de hem omringende natuur op efficiënte en duurzame wijze. 

Sven Snijer


vrijdag 16 augustus 2013

Conservatisme en de omgang met het verleden

Op een dag rees bij mij de vraag hoe het kan dat conservatieven vaak spreken over het verleden als inspiratiebron voor het heden, terwijl de meeste historici niet conservatief zijn. In tegendeel zelfs, veel onderzoek naar onze historie brengt de heersende opvattingen over hoe het er vroeger aan toe ging en onze ideeën over de betekenis van het verleden juist aan het wankelen.

Filosofisch kon ik dat moeilijk rijmen, maar het antwoord lijkt gevormd te worden door te kijken naar de manier waarop er door conservatieven met het verleden wordt omgegaan. Ze zijn niet in het verleden geïnteresseerd vanuit het perspectief van de mensen die eeuwen terug leefden en hun visie op de toekomst, maar ze claimen het verleden zoals ze dat nodig hebben voor het heden.
 

Ze herscheppen het verleden om een ondersteuning te zijn voor de waarden die ze in het heden hoog houden. Ze zoeken in het verleden naar bewijsmateriaal voor een denkwijze die in hun huidige wereld en wereldbeeld ter ondersteuning kan dienen, die een houvast geeft in een steeds veranderende realiteit. De ontwikkelingen in de wereld staan nooit stil en omdat de toekomst nog niet gearriveerd is, kan er alleen in het verleden een rustpunt gevonden worden. Dat is dan voor conservatieven meestal een periode, lang, lang geleden, die geïdealiseerd wordt tot een ‘gouden tijdperk’, toen alles nog goed was. 



Zo’n tijdperk kenmerkt zich meestal door een feodale structuur. Er was een belangrijke koning, die nog kon rekenen op een vanzelfsprekend gezag, omdat men in vroeger tijden er vanuit ging dat de vorst niet toevallig op de troon zat, maar door de Hemel was aangewezen voor die functie. De voornaamste taak van koningen in het verleden was om de relatie tussen hemel en aarde in stand te houden, het kosmisch evenwicht te garanderen en daarmee de voorspoed voor het land en haar inwoners. Een verstoord kosmisch evenwicht gaf rampen, epidemieën en oorlogen, wat tekenen waren van het falen van de vorst. Met talloze rituelen moest het kosmisch evenwicht ondersteund worden en de loyaliteit van de onderdanen aan de vorst was daarbij van groot belang.

De koning

Zij zagen in hun koning niet alleen een wereldlijke machthebber, maar ze beleefden zijn positie ook als een garantie voor hun spirituele heil. Over de inrichting van de maatschappij en de maatschappelijke klassen maakten de mensen in het verleden zich niet druk. Ze verlangden niet naar een ander maatschappijmodel als er een periode van tegenspoed was, maar in plaats daarvan hadden ze de vrees dat de vorst niet rechtvaardig genoeg was en dus niet in staat om bij de goden het geluk en de voorspoed af te smeken. Het falen van de vorst kon weer het gevolg zijn van het gebrek aan loyaliteit van zijn onderdanen, met name de vazallen die teveel hun eigen belangen nastreefden en het centrale gezag van de vorst ondermijnden. Rampen kwamen door het verloren gaan van de ethiek en de juiste verhoudingen Door losbandigheid en respectloosheid van burgers naar elkaar en naar hoger geplaatsten.
 

Het conservatieve wereldbeeld komt altijd in beweging wanneer er een tijd is geweest van veel veranderingen, niet zelden gepaard gaand met oorlogen en conflicten. Een lange periode van chaos en onzekerheid waarbij veel personen en groepen hun eigen belangen nastreven en de aan harmonie van het maatschappelijk bestel als geheel weinig gelegen laten. In zulke periodes is er weinig om een juist gedrag aan te verbinden, omdat er weinig waarden zijn die het algemeen belang vertegenwoordigen. Daarvoor moet je dan terug in de tijd, toen er nog een maatschappelijke eenheid was.

VOC-mentaliteit

Conservatieven organiseren altijd campagnes om terug te gaan naar de denkbeeldige tijd toen alles nog goed was, wat wil zeggen duidelijk, voorspelbaar en hiërarchisch geordend. Ze verlangen boven alles een stabiele maatschappij zonder plotselinge verschuivingen in het machtscentrum, waardoor weer alles ter discussie wordt gesteld en alle investeringen verloren zullen gaan. Bovendien zijn ze op veiligheid gesteld vanuit het standpunt van gezinswaarden. Je kunt geen kinderen normaal laten opgroeien in een wereld waarin constant oorlog en chaos heerst.  
 

Er valt naar mijn idee veel voor conservatieve waarden te zeggen, maar het is opvallend dat ze om hun wereldbeeld te bestendigen steeds het sprookje nodig hebben van het volmaakte verleden. Bij conservatieve mensen zie je vaak religie een dominante positie innemen in het leven. Maar ook bij conservatieven die zichzelf omschrijven als niet-gelovig, is er een opvallende overeenkomst in ethiek met religieuze mensen, al zal de niet-gelovige conservatief het geloof afwijzen vanuit het standpunt van liberalisme, het recht om zelf zijn handelingen te bepalen.  

Hij stelt wel, net als religieuze mensen, dat er wat gedaan moet worden aan een algemeen normen en waarden besef, maar dit wordt niet ondersteund door een visie over de connectie tussen hemel en aarde. Er is geen verband met een gouden tijdperk van een ideale vorst (de Gele Keizer, koning Salomo, Rama), maar op een wat kortere termijn wordt er toch teruggegrepen naar een verleden waarin dingen beter schenen dan nu, zoals bijvoorbeeld de Gouden Eeuw, toen Nederland één van de belangrijkste zeevarende naties was. In die tijd werd er veel rijkdom vergaart en militair gezien had Nederland toen wat in de melk te brokkelen. De CDA-premier Jan Peter Balkenende (religieus) had het in een toespraak tegen het toen heersende pessimisme onder de bevolking over de VOC-mentaliteit, waar we met z’n allen een voorbeeld aan moesten nemen. Typisch voor een persoon met een conservatieve achtergrond om daarbij de slavernij-periode te vergeten, waar veel van ons verdiende geld vandaan kwam. 

Conservatieven hebben een romantisch beeld van het verleden dat bepaald wordt door de functie die het verleden moet hebben voor de huidige tijd. Het moet een houvast bieden en goede moed geven. Het moet ons beschermen tegen teveel vernieuwingen en vooral tegen teveel buitenlandse invloeden waar we weinig greep op krijgen (globalisering, Europese eenwording, digitalisering) zodat we evengoed dat rustpunt blijven houden in een onzekere wereld. Hoe selectief conservatieven met het verleden omgaan, werd mij opeens duidelijk toen ik een stukje las over de wijsgeer Confucius, die van zichzelf beweerde dat hij niet meer deed dan de traditie doorgeven, de roemrijke erfenis van de Oude Koningen die heersten door ‘deugd’en het gezag van de riten. Hij streefde naar het herstel van een maatschappelijke orde door te verwijzen naar een geïdealiseerde tijd waarin de hiërarchie in de samenleving duidelijk was en waarin iedereen zijn eigen plaats en functie kende. Maar hij deed meer dan alleen weergeven hoe het er in het verre verleden aan toe ging. Hij herinterpreteerde het verleden in hoge mate en gaf het een andere betekenis in morele zin (1). 

Confucius
 

Confucius, die bekend staat als de meest conservatieve wijsgeer die China voortbracht, leefde in een tijd waarin de maatschappij erg onrustig was en er veel strijd was tussen concurrerende staten. Zijn leer had overduidelijk de bedoeling om de samenleving te stabiliseren en daarvoor had hij een ankerpunt nodig in het verleden. Het was in die tijd ongebruikelijk om mensen persoonlijk te bekeren tot een spiritueel leven, zoals in onze geïndividualiseerde tijd, waarin we er naar streven om persoonlijk gelukkig te worden of als individu het ‘licht’ te zien, het antwoord te vinden op onze levensvragen.  De verbinding tussen hemel en aarde was vroeger primair een collectieve zaak en een betere samenleving moest gegrondvest zijn in waarden die we met zijn allen konden aanhangen. Dat daarvoor de historische werkelijkheid moest worden aangepast vormde geen probleem voor het doel dat Confucius nastreefde.  

Een voorbeeld van een begrip dat in de leer van Confucius een andere betekenis kreeg, was de term ‘de’, dat oorspronkelijk ‘positieve macht’ of ‘magische potentie’ betekende, het natuurlijke charisma van de vorst dat gehoorzaamheid en respect afdwong. (2). Confucius veranderde de betekenis van deze term in het meer moralistische begrip ’ junzi’ , wat meer betrekking heeft op het goede (deugdzame) tegenover het slechte (3). Er was in zijn leer ook een verschuiving van de nadruk leggen op rang/ maatschappelijke status, naar het aanzien dat iemand verkreeg door de beoefening van deugd. Een omkering van de status die iemand ontleent aan zijn functie, naar de glans die een persoon geeft aan zijn functie door de manier waarop hij deze uitoefent. Het is de vraag in hoeverre de wijsgeer bewust dingen uit het verleden anders interpreteerde, als een evolutionaire ontwikkeling van bepaalde ideeën en begrippen en in hoeverre hij oprecht meende op authentieke wijze een traditie over te brengen zoals ze was of zoals hij meende dat ze  begrepen diende te worden, maar hij heeft door zijn leer het verleden verandert van betekenis. 

Verantwoorde geschiedbeschrijving
 

In feite heeft het conservatisme niets met verantwoorde geschiedschrijving te maken. Geschiedenis is naar mijn idee het verrast worden, door de opmerkelijke overeenkomsten van gebeurtenissen uit een ver verleden met onze huidige tijd, waardoor de gebeurtenissen in onze eigen tijd minder onvoorspelbaar en beangstigend worden, omdat we de uitkomsten uit het verleden kennen, of we worden juist gewaarschuwd voor het niet opnieuw laten gebeuren wat toen ook al mis ging.  

Aan de andere kant biedt de geschiedenis ons juist inzichten in culturen en geschiedperiodes die totaal verschillen van ons huidige wereldbeeld, zowel wat betreft maatschappijmodel en normen en waarden en de wetenschap dat die mensen toen ook een redelijk gelukkig leven leidden, kan ons doen inzien dat onze huidige gedragslijn en overtuigingen niet noodzakelijk de juiste zijn. We kunnen ‘lucht’ krijgen, relativeren en inzien dat er ook andere manieren zijn om bepaalde problemen het hoofd te bieden.  

Het verleden kadert op verschillende manieren de situatie van het heden en biedt verschillende hulpbronnen voor betekenisgeving en strategiebepaling. Ik neig er meer toe om de vergaarbak van het verleden creatief en flexibel te gebruiken, om in de huidige samenleving niet te krampachtig met de dingen om te gaan. Het bevriezen van het verleden in een veronderstelde ‘gouden tijd’, kan alleen maar tijdelijk een gunstig resultaat geven, omdat ook de gouden tijd in het verleden een beperkte levensduur had en hoogstwaarschijnlijk zelf het gevolg was van een eraan voorafgaande periode van chaos en onrust.

Sven Snijer   

Noten:

(1), (2), (3) ‘De verbeelding van het denken’. Jan Bor, Erik Petersma, Jelle Kingma