donderdag 8 juni 2017

Wat bedoelen we met Waarheidsvinding?


Tijdens één van de regiobijeenkomsten over waarheidsvinding ter voorbereiding van het congres in november 2017 is een gefingeerde casus met een gezinsplan opgesteld door jeugdzorg, aangeboden aan de deelnemers met daarbij de vraag wat zij van de gezinssituatie en de positionering van de jeugdbeschermers vinden.  

Dit is echter niet de insteek die nodig is bij een congres over waarheidsvinding. Het woord ‘Gezinsplan’ impliceert al een probleemsituatie waarbij jeugdzorg nodig is. Moeder heeft in deze casus zelf hulp gevraagd en de waarheidsvinding beperkt zich dus tot de moeilijke situatie na een echtscheiding waarbij bekeken wordt wie van beide ouders, vader of moeder, een juist beeld schetst van de situatie omtrent het opgroeien van de kinderen. De waarheidsvinding omvat dan niet meer dan de vraag naar de geloofwaardigheid en opvoedingscapaciteiten van de ouders en de inschatting daarvan door de gezinsmanager.

Jeugdwet artikel 3.3

Dit heeft niets met waarheidsvinding te maken zoals bedoeld is in de jeugdwet (artikel 3.3.), waarbij ouders die verdacht worden van kindermishandeling via een melding bij Veilig Thuis de mogelijkheid moeten hebben zichzelf vrij te pleiten van valse beschuldigingen (door de niet-pluisgevoelens van jeugdbeschermers of door het klakkeloos overnemen van beschuldigingen door hen van derden) als er geen tastbare bewijzen zijn voor kindermishandeling of extreme verwaarlozing. Waarheidsvinding begint niet midden in een casus van een al langer lopende ‘vechtscheiding’ als we dat met een populistische term willen duiden, maar bij het allereerste vermoeden van kindermishandeling richting een gezin dat nooit eerder met jeugdzorg of de kinderbescherming te maken heeft gehad. 

Risicotaxatie 

In de eerste plaats is waarheidsvinding bedoeld om gedane beschuldigingen naar één of beide ouders, die geen enkele aanwijsbare grond hebben anders dan subjectieve beschrijvingen van de veronderstelde belevingen van het kind die aan van alles en nog wat te wijten kunnen zijn (autisme/Lyme/puberteit/pesten op school) materieel te toetsen en niet te speculeren op wat er in de toekomst mogelijk voor effecten zouden kunnen optreden indien jeugdzorg zich er niet onmiddellijk mee bemoeit. De ontwikkelingsbedreiging voor het kind is of heel concreet en vraagt om direct ingrijpen middels een maatregel, of er is sprake van een vervelende situatie (zoals elke echtscheiding dat eigenlijk is) die vraagt om veel begrip en ondersteuning van een maatschappelijk werker of kinderpsycholoog. In de meeste van dit soort situaties is het onzinnig om risicotaxaties te maken (afvinklijstjes), want het leven is nu eenmaal één groot risico en een verbroken relatie gaat vaak samen met verwijten over een weer.

Aanwijsbaar en bewijsbaar

Je moet de therapeutische vaardigheid die nodig is in dit soort situaties niet willen vervangen door juridische dreiging als daar geen aanleiding toe is. Als één van beide ouders aanwijsbaar meer problematisch gedrag vertoont dan de ander dan zou uitsluitend het omgangsrecht van die ene ouder aan voorwaarden moeten worden verbonden, maar dan moet er wel fysiek bewijs zijn voor bepaald wangedrag; huiselijk geweld of crimineel gedrag geconstateerd door politie, psychische instabiliteit van ouder(s) bevestigd door psychiater, rijden onder invloed (met kinderen aan boord), zelfmoordpogingen, alcohol en drugsverslaving (bevestigd door huisarts of kliniek), enz. Het moet echt over iets gaan dat voor iedereen onacceptabel is, professional en leek. 

Het probleem met jeugdzorg is dat zowel de vrijwillige hulpvrager als de ouder die door een melding met jeugdzorg in aanraking komt, een groot risico loopt door het ontbreken van materiële toetsing van hypothetische ontwikkelingsbedreiging (zijn de beweringen wáár?). De hulpvrager kan zelf op enig moment beschouwd worden als een risicofactor voor het kind, vooral als er geen vooruitgang wordt geboekt door jeugdzorg. Als de kinderen ingeschreven staan op moeders adres (de hulpvrager), kan de vader meestal niet gedwongen worden als deze nergens aan wil meewerken en degene die uiteindelijk de gebeten hond zal zijn in de situatie is moeder zelf, de persoon die hulp gevraagd heeft van jeugdzorg. Want als het te lang duurt en het wil met vader niet lukken, maakt jeugdzorg vaak een algemene analyse van het gevaar voor de kinderen (‘psychisch geweld’ als gevolg van mislukte mediation tussen ouders) en dan wordt de schuld netjes verdeeld tussen beide opvoeders, waarna een pleeggezin in beeld komt. Zelfs al is alleen vader of moeder psychisch instabiel, gewelddadig en onberekenbaar, leugenachtig en manipulatief, wanneer de jeugdzorgwerker het gevoel heeft te falen in de bemiddeling zal ook de andere ouder vaak delen in de ‘schuld’ van de pedagogisch onverantwoorde situatie. De hulpvrager krijgt uiteindelijk zelf met de gevolgen daarvan te maken in de vorm van een uithuisplaatsing en jeugdzorg heeft weer een kind ‘gered’.

Sociaal werker spelen

Op zijn best wordt de ondertoezichtstelling na een mislukte bemiddeling door jeugdzorg van een jaar opgeheven en blijft de situatie voortmodderen, met als enige opbrengst tijdverlies (en €7.700,- OTS-geld voor jeugdzorg). Het is echter niet de manier van werken van jeugdzorg die besproken moet worden in een debat over waarheidsvinding, maar de behandeling van ouders die verdacht worden van kindermishandeling in de breedste zin van het woord, zowel fysiek en psychisch geweld als ernstige verwaarlozing. Dat gaat niet over de dilemma’s waar de jeugdbeschermer mee te maken krijgt in het werken met (gebroken) gezinnen, want de deelnemers aan een congres waarheidsvinding kan niet gevraagd worden voor sociaal werker te spelen. De waarheidsvinding moet van juridische aard zijn en zich centreren rond de vraag of de jeugdbeschermers het recht hebben in te grijpen in een gezin. Daar moet voldoende juridische basis voor zijn en er mag niet worden voorgesorteerd op zaken die men verwacht te gaan ontdekken gedurende een ondertoezichtstelling. De integriteit van een organisatie als jeugdzorg, Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming blijkt het best uit hoe men omgaat met gezinnen die nooit eerder met jeugdzorg te maken hebben gehad en die zomaar ergens van beschuldigd worden.

Daarnaast behandelt waarheidsvinding de vraag of indien een gezin hulp nodig heeft, dat zo dramatisch is dat er met gillende sirenes een kind uit huis gehaald moet worden en of ‘vermoedens hieromtrent’ voldoende juridische basis zijn. Men kan niet volstaan met de belofte van onderzoek achteraf, want we weten uit ervaring dat het achteraf een strijd tegen de bierkaai is voor (onterecht) beschuldigde ouders. Veel kinderen die op basis van misplaatste vermoedens uit huis werden gehaald zijn door de daarop volgende juridische strijd tussen ouders en jeugdbeschermers nooit meer thuis gekomen, waarbij de juridische strijd zelf als wapen tegen de ouders werd aangevoerd! Aan deze schandalige praktijken moet een einde komen en daar moet de discussie over waarheidsvinding over gaan. Er moet een kort en grondig onderzoek gedaan worden voorafgaand aan een dreigende uithuisplaatsing (of kort daarna) en alleen als er een ernstig vermoeden bestaat van daadwerkelijke mishandeling en bedreiging van het kind zal er vervolgonderzoek komen en wordt het kind tijdelijk uit huis geplaatst. Ondertoezichtstelling om eventueel het kind onder strenge voorwaarden weer teruggeplaatst te krijgen, moeten eveneens niet over waarheidsvinding gaan (de feiten zijn dan reeds aangetoond), maar dienen als check of ouders in staat zijn en het er voor over hebben hun pedagogische aanpak (en eigen levensstijl) aan te passen in het belang van het kind.(1) 

De rechtmatigheidstoets 

Het Congres over waarheidsvinding in november 2017 behoort te gaan over de juridische basis die voor een uithuisplaatsing is vereist en hoe dat kan worden vastgesteld (rechtmatigheidtoets - duidelijke handvatten voor de rechter) lang voordat een maandenlang onderzoek door de Raad is afgerond en nieuw gecreëerde feiten of ‘zorgen’ (hechtingsstoornis na UHP) de oorspronkelijke beschuldigingen gaan overschaduwen, waardoor ouders in een eindeloze juridische molen terechtkomen. Bij waarheidsvinding gaat het niet over de dilemma’s van de jeugdzorgwerker of een meningeninventarisatie door de Raad voor de Kinderbescherming, maar over de vraag of de ernstige beschuldiging van kindermishandeling een duidelijke grond heeft of niet. Het congres waarheidsvinding hoort te gaan over de toetsingsmogelijkheden van rechters en de verantwoordingsplicht van de jeugdbeschermers in de rechtszaal.(2)