Uit
de ‘Verslagen regionale bijeenkomsten Jeugdbescherming en Jeugdreclassering’ is
gebleken dat er ‘stevige vooroordelen bestaan over Bureau Jeugdzorg’(1). Dat
klopt, want er zijn nog steeds politici in Den Haag en bij de gemeenten die
menen dat daar professionals werken. Professionals die je meer ruimte moet
geven om te handelen naar hun eigen goeddunken. Weliswaar is bijna twee jaar na
de start van de Transitie nog niets gerealiseerd in de jeugdzorg dat een
duidelijk toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het oude systeem (men is
nog steeds bezig ‘elkaar te vinden’ op Wijkteamniveau), maar het is
veelbelovend (kuch!) dat er zoveel verbeterplannen worden geproduceerd, want die
hebben we de afgelopen twintig jaar nog niet genoeg gezien. Jeugdzorg als eeuwig
‘lerende’ organisatie die zelf nooit onder toezicht wordt gesteld, afgezien van
een tik op de vingers op zijn tijd door de Inspectie Jeugdzorg, waarna men
gewoon verder gaat met het maken van dezelfde fouten.
De gecertificeerde instelling
Ik
zal een klein geheimpje verklappen over jeugdzorg als ‘Gecertificeerde Instelling’
zoals ze is gaan heten sinds de Decentralisatie. De bedoeling was dat er in de
zorg aan jeugdigen op wijkniveau preventief gewerkt zou worden in het sociale
domein, met betrekking tot kind, gezin, de buurt en school. Er moest via de
sociale wijkteams meer buurtcohesie gaan optreden, zodat mensen elkaar in de
wijk beter zouden leren kennen en elkaar (en elkaars kinderen) beter in de
gaten zouden houden, zodat er als vanzelf minder sociale ellende zou optreden
waarbij jeugdzorg en kinderbescherming nodig zou zijn. Een door het wijkteam gecoördineerde
‘naastenliefde’ die de vereenzaming en het isolement van de moderne mens zou
doorbreken, zodat dure (gedwongen) hulp van Bureau Jeugdzorg of jeugd-ggz minder
vaak nodig zou zijn. Het liefst zelfs overbodig worden gemaakt, want dat is het
goedkoopste voor de gemeente.
Voorwaarde
daarvoor was wel dat er twee dingen moesten gebeuren: De toegang van jeugdigen
tot de jeugdhulp moest voor een belangrijk deel geschieden via de Wijkteams/CJG’s
en de jeugdhulp moest minder dwingend (afschrikwekkend) worden en meer inspraak
inhouden voor ouders en kinderen samen met hun eigen netwerk. Zo niet, dan
zouden de ouders de wijkteams gaan mijden en kon er niet aan preventie en
kostenbesparing worden gedaan. Vandaar dat bij de start van de Decentralisatie
vooral werd gesproken over laagdrempelige hulp (om iedereen naar binnen te
lokken) en pas anderhalf jaar later werd aangegeven dat er meer werk moest
worden gemaakt van het ‘opschalen’ het doorschakelen naar gedwongen
maatregelen. Het punt met meer of sneller opschalen, is dat het onmiddellijk de
beoogde laagdrempeligheid onder druk zet, want het duurt niet lang voordat
ouders door hebben dat er bij de Wijkteams hetzelfde gebeurt als bij de oude Bureaus
Jeugdzorg. Toch blijven zowel de landelijke als de lokale overheid geloven dat
de jeugdhulp bij de gemeenten vriendelijker kan. Waar is dat eigenlijk op
gebaseerd?
Minder gedwongen maatregelen
Het
toverwoord voorafgaand aan de Transitie was marktwerking. Bij de gemeenten zou
de jeugdhulp vriendelijker worden, omdat de hulp niet alleen beter gecoördineerd
zou worden (één plan, één gezin, één regisseur) en de ouders meer betrokken
zouden worden bij hun eigen hulpverleningstraject, maar ook in geval van gedwongen
maatregelen zou de dwanghulp minder lang duren en niet zo snel hoeven te
escaleren tot het niveau ‘uithuisplaatsing’.(2) Het idee was dat er naast
Bureau Jeugdzorg meerdere gecertificeerde instellingen zouden komen als elkaars
concurrent, zodat de gemeenten iets te kiezen hadden. In theorie zouden ze de
meest vriendelijke en efficiënte gecertificeerde instelling contracteren, maar
in de praktijk is er niet één nieuwe Gecertificeerde Instelling bijgekomen,
want het is nog steeds Bureau Jeugdzorg onder een nieuwe naam die de gezinsvoogdij
regelt. En aangezien er voor de gemeenten dus niets valt te kiezen, hoeft
Bureau Jeugdzorg haar werkwijze ook niet te veranderen.
En
dat merken we, want op Wijkteamniveau komt de onwelriekende jeugdzorglucht ons van
verre tegemoet en de onhandigheid van de Wijkteams geeft jeugdzorg al meteen
teveel macht. Er zijn Wijkteams die moeten bellen met Veilig Thuis (vroegere
AMK, ook jeugdzorg!) om te vragen wat ze moeten doen…Dat geeft vast bijzonder
veel vertrouwen bij de cliënt. Er is bij de Wijkteams net zo weinig
deskundigheid als bij Bureau Jeugdzorg, die altijd liever de ggz-specialist
buiten de deur hield en graag zelf speculeerde over kind en ouders, zodat het
geitenwollensokkengehalte ook nu weer leidt tot zowel de handelingsverlegenheid
die kan leiden tot gezinsdrama’s als tot de overbekende moerashulpverlening
waar de cliënt langzaam in vastgezogen wordt. In eerdere artikelen heb ik verteld
dat het merkwaardig is dat de ondertoezichtstellingen in Nederland die sinds de
zaak Savanna in 2004 alleen maar gestegen waren, vlak voor de Decentralisatie
plots naar beneden gingen. De reden hiervoor was zuiver politiek, al deed men
het bij jeugdzorg voorkomen alsof het te maken had met meer deskundigheid.
Bij
Bureau Jeugdzorg werd (onterecht) gevreesd dat ze binnen ‘no time’ door nieuwe
gecertificeerde instellingen weggeconcurreerd zouden worden, dus deden ze hun
uiterste best om hun allervriendelijkste gezicht op te zetten naar de
gemeenten. Maar in Amsterdam was voormalig jeugdzorgbestuurder Erik Gerritsen
er niet gerust op (ook vanwege mogelijk kennis- en ervaringsverlies) en daarom
regelde hij al vóór de Transitie een drie-jarig contract voor zijn Bureau
Jeugdzorg, zodat zijn organisatie voor drie jaar van werk verzekerd was. Daar
ging dus in één klap de concurrentiemogelijkheid voor andere gecertificeerde
instellingen voor drie jaar de koelkast in bij één van de grootste
jeugdzorgregio’s in Nederland.
Problemen met het 'opschalen'
Wat
we nu landelijk waarnemen is dat er bij gemeentelijke regie in jeugdzorgzaken
te laat ingegrepen wordt in gezinnen waar de problemen voor het kind wel ernstig
zijn.(3) Dit is niets nieuws, want bij elke zogenaamde transformatie van de jeugdzorg
probeert men het eerst vriendelijk en later wordt men dan geconfronteerd met de
gruwelijke feiten van gezinsdrama’s. Pas dan heeft men een excuus om harder en
sneller op te treden. Helaas heeft deze verharding niets van doen met gezinnen
waar het gevaar van een gezinsdrama niet aanwezig is, maar als gevolg van het
falen van jeugdbeschermers in spraakmakende casussen met fatale afloop worden
ze opeens aan dezelfde rigide mentaliteit onderworpen. Zo ging het en zo gaat het
nog steeds. Je kunt een gebrek aan professionaliteit nu eenmaal niet anders
organiseren, want het materiaal blijft hetzelfde.
Ik
zal een paar voorbeelden geven van de ondeskundigheid van jeugdzorg om te laten
zien waar de spagaat vandaan komt waar ze permanent inzitten bij wél of niet
ingrijpen in een gezin. Bij de zogenaamde gezinsdrama’s die de krant halen is
het nooit een kwestie van onbekend zijn met het gevaar voor het kind. Ze weten
in de meeste gevallen dat ouder(s) te maken hebben met verslavingsproblematiek
of ernstige psychische instabiliteit, maar wanen zich voldoende bekwaam om het
te monitoren. Als het dan toch mis gaat en het kind een paar maanden later dood
is vragen ze zich af hoe dat toch kon, omdat ze wel ‘alle protocollen gevolgd
hebben’. Want daar draait het allemaal om bij een juridiserende hulpverlener,
de vraag of alles juridisch goed afgedekt is en of de aansprakelijkheid in alle
gevallen van de hand gewezen kan worden. Wat dat betreft is het een zegen voor
Bureau Jeugdzorg dat in de regel een tiental instanties zich bemoeit met één
gezin, want dan heeft niemand de gehele schuld van het drama.
Professionaliteit van jeugdzorg?
Onder
een zeer lezenswaardig artikel in de Volkskrant over de zaak Sharleyne werden
een paar commentaren geplaatst door een zekere Luctor waarmee goed duidelijk
werd waar het werkelijk aan schort bij jeugdzorg. Ik zal twee stukken citeren, waarbij
als eerste zijn glasheldere inzicht ten aanzien van gedwongen maatregelen:
“Wanneer sprake is van ernstige
verslaving bij één of beide ouders en/of criminaliteit en/of een serieuze
psychiatrische problematiek dan altijd uithuisplaatsing. Dat zijn de hopeloze
gevallen waarbij ingrijpen de enige optie is om te proberen er voor de kinderen
nog wat van te maken.”
Een
ander gedeelte geeft inzicht in de zo vaak door henzelf genoemde
professionaliteit van Bureau Jeugdzorg (nu de Wijkteams):
“Is het de hulpeloosheid van de
hulpverleners, of de on-professionaliteit? Als stagiair heb ik het functioneren
van de jeugdzorg een jaar lang van dichtbij kunnen observeren. Ik zag een totaal
gebrek aan kennis op allerlei gebied: psychologie en psychopathologie,
pedagogiek en orthopedagogiek. Zogenaamde gezinsmanagers die een onbenul aan de
dag legden dat ik zelden eerder zag. De ouders niet begeleidden zoals dat zou
moeten, onzinnige of onmogelijke eisen stelden en tegelijk zelf zo min mogelijk
uitvoerden. Nauwelijks in het gezin zelf kwamen, geen idee hadden van de
dagelijkse situatie.”
Wie
denkt dat deze beschuldigingen richting jeugdzorg gechargeerd zijn zou eens
voorlichtingsmateriaal moeten bekijken waar Bureau Jeugdzorg zelf mee heeft ingestemd
of aan meegewerkt. Ze schamen zich er niet voor te laten zien hoe ze een
alcoholische of psychiatrische moeder herkansing na herkansing geven, totdat
het met het kind (bijna) fataal afloopt en er tenslotte toch een
uithuisplaatsing moet komen. Ze denken oprecht dat ze er dan ‘alles aan gedaan’
hebben, zich niet realiserend dat er bij andere gezinnen met veel minder
ernstige problematiek uithuisplaatsingen worden aangevraagd bij de eerste aanwijzing
dat ouders ‘niet meewerken’ naar de zin van de jeugdbeschermer. Wat telt bij
Bureau Jeugdzorg is namelijk niet of je een capabele of leerbare ouder bent,
maar een gehoorzame ouder. Daarom krijgen de kneusjes die zich laten leiden
door de gezinsvoogd ook iedere keer opnieuw de kans, want die passen in het
protocol. Volgens het protocol gaan kinderen bijgevolg eerder dood, want ook al
is het gevaar voor het kind reëel, de ouders lijken mee te werken.
Hoe staat de pet van de hulpverlener?
Bureau
Jeugdzorg heeft als protocollair hulpverleningsbedrijf een algemene attitude en
methode die naar alle cliënten wordt uitgedragen. Is de mores meer preventiegericht,
dan wordt iedereen met een opvoedingsvraag als een crimineel behandeld en is
het adagium ‘eigen kracht’ dan mogen volstrekt incapabele ouders aanklooien
zoveel ze willen zolang er maar een gezinsvoogd of casemanager een soort van
regie heeft. Niet onbelangrijk bij het bespreken van de ‘professionaliteit’ van
Bureau Jeugdzorg is de gemiddelde leeftijd van de jeugdbeschermers. Het zijn
vaak jonge vrouwen die net van de SPH-opleiding komen, die denken dat ze gaan
hulpverlenen, maar er in de praktijk achterkomen dat sommige cliënten niet
kunnen of niet willen. Dat is de makkelijkste categorie want daarom ben je hulpverlener,
om erachter te komen hoever je kunt gaan met mensen die niet kunnen en niet
willen! Een groter probleem voor de jeugdbeschermer vormen de intelligente en/of
mondige ouders, want die zijn een onmiddellijke bedreiging voor het
professionele zelfbeeld van de vaak veel te jonge hulpverlener. Dat escaleert
dan op grond van het defensieve gedrag van de professional die teveel macht
heeft. Een praktijkvoorbeeld van een half jaar geleden in Amsterdam bij JBRA laat
zien hoe moeilijk dit probleem te tackelen is.
Mijn
vrouw was in gesprek met Jeugdbescherming Regio Amsterdam over onze casus van
zes jaar terug, met de bedoeling om nog eenmaal het geleden onrecht uit te
spreken in de hoop dat de casus de jeugdzorgwerkers inzicht kon geven in hoe
het niet moet. Gelukkig waren wij er zonder beschermingsmaatregelen vanaf
gekomen, maar met de nasleep van onze zaak in verschillende domeinen van
school, AMK, zedenpolitie, gemeente, etc, duurde het alles bij elkaar zeker
vier jaar voordat wij een soort afsluiting hadden voor onszelf, ondanks dat
nooit zwart op wit is toegegeven hoe er geblunderd was door de gezamenlijke
instanties. Ondanks dat het gezin waar de werkelijke oorzaak lag van alle
problemen nooit door een jeugdbeschermende instantie is onderzocht,
voornamelijk omdat het systeem zo krom is opgezet (de melder heeft altijd immuniteit).
De sfeer van de gesprekken was goed en mijn vrouw leek op een goede frequentie
te zitten met de directie Bureau Jeugdzorg vanuit een neutrale positie buiten
enige gevarenzone.
Goede voornemens niet voldoende
In
de wachtruimte van JBRA kreeg zij echter indirect weer te maken met dezelfde
jeugdzorgmentaliteit die ze zo goed kende, want een radeloze man sprak haar aan
of zij hem misschien advies kon geven bij zijn eigen casus. Hij voelde zich
onheus bejegend/vals beschuldigd en had die typische verbijstering die veel
mensen kenmerkt die voor het eerst in hun leven met het jeugdzorgsysteem in
aanraking komen. Voordat mijn vrouw kon antwoorden was daar al de gezinsvoogd
die aan de man was toegewezen. De man was erg emotioneel en vond het ongehoord
dat hij zomaar op speculatieve basis beschuldigd werd van zaken die naar zijn
idee niet aan de orde waren. Tegen de gezinsvoogd zei hij:’Met jou praat ik
niet.’ De gezinsvoogd pareerde hem onmiddellijk door hem bits toe te werpen ‘U
zult het met mij moeten doen!’ Haar lichaamshouding was afstandelijk, niet
invoelend en de man uitte meer kritiek op jeugdzorg. Uiteindelijk ging hij toch
maar mee met de gezinsvoogd en haar collega, de lange gang in van het kantoor op
de Overschiestraat.
Mijn
vrouw bestempelde de communicatievaardigheden van de gezinsvoogd als agressief
en onprofessioneel, omdat de man duidelijk vol zat met verdriet en ongeloof,
maar daar was geen enkele ruimte voor. Ze vertelde over het voorval aan de
directrice van JBRA tijdens het daarop volgende gesprek, waarbij er door hen met
verbazing werd gereageerd en verteld dat de jeugdbeschermers juist op dit soort
zaken werden getraind, op een betere communicatie met de cliënt. Maar zoals
eerder aangegeven, een relatie binnen het juridische kader of onder dreiging
van gedwongen maatregelen kent geen enkele gelijkwaardigheid. Ondanks goede
bedoelingen van de hulpverleners ben je in deze tak van sport als ouder aan de
heidenen overgeleverd, want er is maar één partij die de ander juridisch onder
druk kan zetten en dat is Bureau Jeugdzorg. De discussie over vrijwillige of
onvrijwillige hulp, drang of dwang, laagdrempelige hulp of preventieve
maatregelen, zal nog lang in een spagaat blijven hangen, want je kunt nu
eenmaal niet tegelijk de advocaat en de officier van justitie spelen. Als er
niet wordt gekozen voor meer kwaliteit en professionaliteit, zoals ‘zwaargewichten’
in de toegangspoort tot de jeugdzorg, blijven we gevangen in een eeuwig
dualisme met eindeloze beloften voor verbetering.
Sven Snijer
(2)
Jeugdhulp:
te veel regie, te weinig verbinding
”Problematiek waarmee rechters te
maken krijgen lijkt erger te worden dan vroeger het geval was. Rechters zien
jongere kinderen en heftigere problematiek voorbijkomen. De reden hiervoor is
niet altijd duidelijk, maar in sommige gevallen duurt het te lang voordat er
ingegrepen wordt.”