donderdag 26 oktober 2017

‘Waarheidscongres’ - meer van hetzelfde?


De decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten is drie jaar na de invoering in geen enkel opzicht een verbetering gebleken en het heeft er alle schijn van dat er zelfs minder wordt gepresteerd dan voor de Transitie. Dat heeft drie belangrijke oorzaken, zoals die al werden aangegeven enkele jaren vóór de risicovolle sociale omwenteling. Er is juridisch niets veranderd in het jeugdzorgsysteem waardoor de sociale vernieuwingen niet geborgd zijn. De Transitie is te snel gegaan en had te weinig draagvlak bij ouders, lokale politiek en bij veel jeugdbeschermers zelf. De wijkteams die als motor van het hele systeem zouden fungeren halen bij lange na niet de capaciteit die vereist is om preventief en dus ook efficiënt te kunnen werken.(1) Ik zal ze hieronder kort behandelen en dan vervolgens dieper ingaan op het uitblijven van de juridische hervorming van het systeem.

1.Geen juridische hervorming
2.Te weinig draagvlak bij uitvoerders en cliënten
3.Falen van de wijkteams als centrale toegangspoort

Geen juridische hervorming

Iedereen die van het oude jeugdzorgsysteem op de hoogte was, dat bekend stond als de keten AMK, Bureau Jeugdzorg en Raad voor de Kinderbescherming kon op zijn klompen aanvoelen dat het sociaal reorganiseren van de jeugdhulp via de gemeenten geen enkel verschil zou maken voor het uiteindelijk resultaat, omdat de rechtspositie van ouders niet was verbeterd. Sterker nog, het door de overheid gestimuleerde toepassen van ‘drang’ als semi-legale manier van werken heeft de ouderschapsintegriteit eerder verder ondermijnd dan versterkt. De termen ‘eigen kracht’ en ‘eigen regie’ zijn daarom in verband met de wijkteams, beschermtafels en gecertificeerde instellingen complete nonsens en camoufleren een werkwijze die bij ouders bekend staat als ‘chantage-hulp’.(2) Drang is misschien incidenteel nuttig bij ouders met verminderde toerekeningsvatbaarheid of een te laag intelligentieniveau om te begrijpen wat goed is voor hun kinderen, maar voor normale ouders betekent dit een schoffering van hun persoonlijkheid en een aantasting van hun vrijheid en zelfbeschikking. Voormalig wethouder jeugdzaken van Rotterdam en nu nieuwe vicepremier Hugo de Jonge is een groot voorstander van op deze manier met ouders omgaan. Het onderwerp kindermishandeling neemt hij naar eigen zeggen ‘bloedserieus’, alleen waarheidsvinding wat minder. Opmerkelijk is dat uit de Quickscan meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (2016) in opdracht van VWS blijkt dat de inspecties geen zicht hebben op het gebruik van de meldcode en op de kwaliteit hiervan. Ook zijn gemeenten zijn zich niet altijd bewust van hun toezichthoudende rol met betrekking tot de meldcode.(3) Men kan zich indenken wat dit betekent voor de vertrouwensrelatie tussen ouders en jeugdbeschermers. 

Te weinig draagvlak bij uitvoerders en cliënten

Een teken aan de wand voor de dreigende beleidsklucht van de Transitie die begon op 1 januari 2015 was de grote haast die ermee gemaakt werd in de paar jaar die eraan vooraf gingen. Er bestond hoegenaamd geen draagvlak voor het plan dat grotendeels een tekentafelontwerp was van een paar utopisten zonder enige kennis van de juridische werkelijkheid in de jeugdzorgketen en de gemeenten wisten één jaar voor de Decentralisatie in de meeste gevallen nog nauwelijks wat er van hen werd verwacht. Er werd stevig, maar jubelend reclame gemaakt voor het radicale plan, waarbij iedere keer de waarschuwing werd afgegeven dat het allemaal onvermijdelijk was en dat dus iedereen mee moest doen om straks niet de boot te missen.(4) Tegensputterende j-ggz instellingen zouden wel eens een contract bij de gemeente kunnen mislopen ten gunste van hen die wel braaf en kritiekloos in de sociale gekte meegingen. Van verscheidene kanten werd de slecht voorbereide Transitie bestempeld als het ‘over de schutting gooien’ van de jeugdzorg naar de gemeenten. In Amsterdam was er in 2014 nog lokaal verzet tegen de overheveling (PvdA), terwijl deze partij coalitiepartner was van de VVD en medeontwerper van dit plan dat er met alle geweld doorgedrukt moest worden. Er was ‘geen plan B’ dus het statement dat de Decentralisatie ‘moest slagen’ was een zoveelste indicatie dat men geen flauw benul had van de consequenties van dit sociale experiment.

Falen van de wijkteams als centrale toegangspoort

De huidige discussie over de wachtlijsten bij de j-ggz verhullen helaas het onderliggende probleem van de Decentralisatie die reeds drie jaar onderweg is; dat de wijkteams er nooit in zullen slagen de belofte waar te maken van centrale toegangspoort te worden tot de jeugdzorg.(4) De wijkteams zijn blijkens verschillende onderzoeken niet voldoende gekwalificeerd om problemen bij kinderen goed te taxeren als zijnde opvoedprobleem, kindeigen problematiek of (vermeende) kindermishandeling en daarom blijven de meeste ouders er liever ver vandaan. Noodoplossingen vanuit de gemeenten zijn dan om druk op huisartsen uit te oefenen om ze te laten doorverwijzen naar de wijkteams en niet zelf hun patiënten te helpen, waarbij de dreiging dat ze bepaalde quota van doorverwijzing niet mogen overschrijden een volkomen absurd klimaat creëert.(5) Politici die de dokter gaan vertellen wat hij als professional wel of niet mag doen en het argument daarbij is de financiering van de jeugdhulp, niet de daadwerkelijke hulpvraag. De politici zijn hiertoe min of meer gedwongen, omdat de Transitie al mislukte bij de stemming in de Eerste Kamer toen de directe doorverwijzing door de huisarts naar j-ggz hulp overeind bleef, wat je in een beschaafd land ook mag verwachten. Maar dat is niet waar de overheid op had gerekend, omdat in de totalitaire utopie van PvdA/VVD de wijkteams zouden bepalen wie wel of niet voor specialistische kindhulp in aanmerking zou komen en met het omzeilen van de wijkteams door ouders was de Transitie al mislukt nog voordat ze in werking trad.

Als de wijkteams te weinig bezocht worden lopen direct een aantal dingen verkeerd:

1.Kinderen worden niet gezien op jonge leeftijd en daardoor komen dreigende ontwikkelingsproblemen niet op tijd in beeld bij de hulpverleners.

2.Opvoedproblemen worden niet op tijd aangepakt waardoor kinderen dusdanig zouden kunnen ontsporen binnen een disfunctioneel gezinsverband dat er later ggz-problematiek uit voortkomt.

3.De bezuiniging die al bij de Decentralisatie was ingebakken wordt niet terugverdiend als het beroep op ggz-hulp niet naar beneden gaat.

4.Harde jeugdcriminaliteit (en de kosten voor de Nederlandse Staat die daarmee verbonden zijn, alsmede de sociale impact) kan geen halt worden toegeroepen.

Volgens de coalitiegenoten die deze Transitie aan de samenleving wilden opleggen als het geneesmiddel voor alle kwalen, kregen allochtone jongeren te weinig j-ggz hulp (vanwege sociale schaamte/ probleemontkenning) en autochtone kinderen zouden volgens Teeven en Van Rijn juist te vaak een beroep doen op ggz-hulp en in veel gevallen beter af zijn met opvoedhulp. Deze beide situaties zijn niet veranderd en we kunnen na drie jaar concluderen dat er in sociale, economische en professionele zin, alsmede bij de etnische afspiegeling van de jeugdhulp weinig vooruitgang is geboekt sinds de wijkteams zijn ingevoerd. Recente schattingen zijn dat het nog minstens vijf jaar zal duren voordat de effectiviteit van de wijkteams duidelijk wordt. Dat noem ik de politieke strategie van vooruitschuiven, zodat straks een kabinet dat niets met de initiatie van dit plan van doen heeft gehad het na zoveel jaar rustig kan opheffen, zonder dat er koppen hoeven te rollen van de verantwoordelijke mensen. Om die vijf jaar even in perspectief te zetten; er werd onmiddellijk bezuinigd bij de invoering van de Decentralisatie, wat aangeeft dat het kabinet in de verwachting verkeerde dat er meteen besparend gewerkt zou worden door de wijkteams. Nu dit niet het geval blijkt te zijn zitten we onder meer met de ggz-wachtlijsten, maar dat is nog maar de oppervlakte van het probleem.

Waarheidsvinding en juridische dwang

De rotte cultuur bij jeugdzorg, kinderbescherming en rechters door de hele sector heen is het eigenlijke probleem waar we over zouden moeten praten in verband met de Transitie, want zoals gezegd kun je als overheid de jeugdhulp wel anders organiseren, maar dat verbetert niets aan de scheve machtsverhouding tussen ouders en jeugdbeschermers. Alle goede bedoelingen ten spijt hebben jeugdbeschermers nog steeds teveel macht en worden zij niet goed gecontroleerd bij de uitvoering van hun kinderbeschermingstaken. Wat mij een beetje verbaasd in de hele discussie rondom ‘waarheidsvinding’ is dat er weinig mensen zijn die de ‘olifant in de kamer’ durven te benoemen, de permanente lobby voor kindermishandeling en het evangeliseren van de Meldcode kindermishandeling. We weten al decennia lang dat niet het aantal meldingen het probleem vormt, maar de afhandeling van die meldingen. Het zijn niet alleen de mishandelde kinderen die niet gesignaleerd worden die gevaar lopen, maar ook veel kinderen onder toezicht van jeugdzorg worden geestelijk of lichamelijk mishandeld of misbruikt, niet in de laatste plaats in pleegzorg- of jeugdzorginstellingen zelf. Daarnaast zijn er veel gezinnen die in grote problemen komen met kinderen die van hun ouders worden losgerukt op ondeugdelijke gronden waardoor het meldingssysteem zelf als kindermishandeling kan worden beschouwd. Het gruwelijkste voorbeeld hiervan is de nieuwste mode bij jeugdbeschermers om te pas en te onpas ouders te beschuldigen van Münchhausen by proxy - verder ontwikkeld tot PCF (alleen bij het kind vast te stellen) zodat het voor ouders onmogelijk wordt om zichzelf vrij te pleiten van valse aantijgingen. Bij de belangenvereniging voor intensieve kindzorg (Bvikz) liggen meer dan tweehonderd dossiers met valse beschuldigingen die door VWS worden bestempeld als ‘incidenten’. Een gruwelsysteem dat dreigt de medische wereld als handlanger te incorporeren in een regelrecht offensief tegen gezinnen.

‘Waarheidsvinding’ als filosofische bliksemafleider
  
Door menigeen wordt gevreesd dat op het waarheidsvindingscongres van 10 november 2017 het centrale probleem niet zal worden behandeld; de a priori aanname dat jeugdbeschermers de aangewezen personen zijn waar de waarheidsvinding van zou moeten afhangen. Waarbij de rechter via een marginale toetsing in hun oordeel meegaat in de veronderstelling dat de zorgprofessionals altijd naar eer en geweten hun werk doen. Juist dat wordt door veel ouders en jeugdrechtadvocaten sterk betwijfeld en daarom nemen zij ook geen genoegen met discussies over waarheidsvinding die uitgaan van dit beperkte kader. Zoals advocaat Huib Struycken het verwoordde, ‘het horen van ouders is in dit systeem aan alle kanten weggeregeld’.(6) Jeugdbescherming is lopendebandwerk geworden en de rechtmatigheid van het handelen van jeugdbeschermers wordt in de meeste gevallen gewoon verondersteld, terwijl er voorbeelden te over zijn die het tegendeel bewijzen. 

Dit is de reden waarom discussies over waarheidsvinding altijd dezelfde uitkomst hebben; dat het complex werk is, dat er in een team wordt overlegd (van jeugdzorg), dat de rechter het heeft getoetst (wat daarvoor moet doorgaan), dat ze beter 'feiten en meningen' zullen scheiden en dat er overal fouten worden gemaakt, omdat het nu eenmaal mensenwerk is. Zo bezien is het de vraag waarom we überhaupt nog een congres waarheidsvinding moeten organiseren, als er niet buiten dit benauwde kader kan worden getreden met zoveel macht aan de kant van de jeugdbeschermers en het blindelings meegaan van rechters met hun professionele oordeel, zonder zorgvuldig de gronden te onderzoeken waaruit de kindbedreigende situatie zou moeten blijken. Waarheidsvinding mag niet worden afgehamerd op goed geloof, maar behoort een taak te zijn van de rechter zelf. Er dienen twee gelijkwaardige partijen te zijn, jeugdbeschermers en ouders (met advocaat) en beiden zouden door de rechter uitvoerig gehoord moeten worden, in plaats van dat het informantenonderzoek + conclusie van de jeugdbeschermers als een soort doktersrecept wordt overhandigd aan de edelachtbare. Het voorstel voor een rechter-commissaris heeft op deze blog al meermalen de revue gepasseerd om dit probleem te ondervangen. 

Meer dan feiten en meningen

Rillingen lopen mij over de rug bij het lezen van het artikel ‘Meer dan feiten en meningen’ van LOC-belangenbehartiger Thom van Woerkom.(7) Zoals zo vaak bij dit onderwerp prevaleren in het stuk wederom de intenties boven de resultaten en blijft de waarheidsdiscussie vooral een onderonsje van de jeugdzorgprofessionals, waarbij alleen in het informele circuit toenadering wordt gezocht tot de objecten in dit systeem; de ouders die met jeugdzorg te maken krijgen in het juridisch kader. Voor ouders zal er geen enkele garantie komen voor beter resultaat, maar zij mogen wel uitzien naar verbetering van hun ‘relatie’ met jeugdbeschermers al blijven zij juridisch de gebeten hond. Alle platgetreden paden over waarheidsvinding worden in dit artikel nog verder uitgesleten en bovendien wordt opnieuw de workshop-formule ‘Allemaal gekkies’ ten tonele gevoerd -een tijdelijk samenwerkingsverband tussen stichting SOS-jeugdzorg/Dark horse en JBRA (Jeugdbescherming Amsterdam)- dat niet voor het doel van waarheidsvinding ontwikkeld was. De workshop had uitsluitend betrekking op het relationele aspect tussen ouders en jeugdbeschermers in de informele sfeer en is niet geschikt voor een juridische discussie over waarheidsvinding, zoals eerder werd beschreven in ‘Waarheidsvinding - beterschapbeloften of wetgeving?’ (8).

Rapportages als basis voor beslissing rechter

De sleutel tot het artikel vinden we in de inleidende alinea waar door Van Woerkom gesproken wordt over ‘…de volledigheid en waarheid van rapportages op basis waarvan een kinderrechter beslist over uit huis plaatsen of onder toezicht stellen van kinderen en jongeren…’. Hier wordt precies het probleem geschetst dat binnen het huidige kader van discussie voeren met elkaar nooit tot een oplossing kan worden gebracht. Zolang als de rechter zelf niet een actievere rol aanneemt bij de toetsing van een kinderbeschermingsmaatregel (of een rechter-commissaris het voorwerk heeft gedaan) blijft er voor de rechter niets anders over dan als een stempelmachine te fungeren bij de aanvraag van beschermingsmaatregelen door jeugdbeschermers op basis van rapporten, maar meer nog hun eigen oordeel. Jeugdbeschermers blijven het mandaat houden over de waarheidsvinding, c.q, het waarheidsgehalte van hetgeen ze bij de rechter inleveren vergezeld van hun dringend advies. Het commentaar van ouders is letterlijk achterin het rapport vastgeniet en ter zitting mogen zij zich nog even emotioneel uiten in de wetenschap dat het pleit meestal al beslecht is. Op geen enkel moment worden volgens de huidige werkwijze de belanghebbenden in een zaak door de rechter voldoende gehoord of kunnen beweringen door informanten gedaan ter plaatse getoetst en eventueel ontkracht worden. Ook het reële gevaar voor een kind is moeilijk in te schatten als de gezinsvoogd zich laat inzuigen in de gezinssituatie door de ‘bedreigende partij’ (ouder met narcisme of psychiatrische problematiek) zonder dat er van buitenaf een onderzoeksrechter controle uitvoert op de veiligheid van het kind. 

‘Elkaar aanspreken’

We moeten na het aankomende congres (10 november 2017), maar geloven dat de jeugdzorgprofessionals ‘elkaar zullen aanspreken’ om een betere werkwijze te ontwikkelen, maar tegelijkertijd wordt dit alweer ontkracht met het cliché dat er vaak snel gehandeld moet worden voor de veiligheid van het kind. En dat kan zonder onderzoeksrechter uiteraard niets anders betekenen dan onzorgvuldig werken en met goede bedoelingen veel schade doen aan ouders en kinderen. Het artikel van Van Woerkom laat wederom een visie zien waarin geen verschil wordt gemaakt tussen aanspraakmakende ouders en van kindermishandeling beschuldigde ouders, zoals beschreven door oud-advocaat Peter Prinsen.(9) 


Hoewel de jeugdzorgsector graag de suggestie wekt, bestaat er geen enkel verband tussen ouders die vragen om hulp voor hun kind en ouders die onvrijwillig met jeugdbescherming in aanraking komen als gevolg van een melding bij Veilig Thuis. Deze laatste categorie is volstrekt niet geïnteresseerd in een betere relatie met jeugdzorg en vraagt maar om één ding: geen leugens in rapporten en geen zwaar ingrijpen in gezinnen zonder dat de wettelijke grond zorgvuldig wordt getoetst door een rechter die zich persoonlijk verantwoordelijk voelt voor de rechtsgang.(10) Geen afschuifgedrag meer van rechters die zich verschuilen achter de ‘zwaan-kleef-aan’- keten van jeugdbeschermers die elkaar allemaal napraten. 

Wetten en regels

De inhoud van het artikel was natuurlijk geen verrassing, maar vraagt wel om een antwoord. Vooral wat betreft de in het oog springende tegenstelling tussen enerzijds de ‘radicale verandering van cultuur en houding’ die in de jeugdzorg noodzakelijk zou zijn en daarnaast de vermelding dat die niet door wetten en regels kan worden bewerkstelligd, omdat die een mentaliteit niet kunnen veranderen. Dat is een vreemde constatering, omdat wetten en regels de democratie en de rechtsstaat juist mogelijk maken, dus waarom werken ze in de jeugdzorg dan niet? Dit zou ofwel betekenen dat er verkeerde wetten en regels gelden in de jeugdzorg of dat ze niet worden nageleefd en gecontroleerd zoals dat zou moeten. Verder lijkt de jeukterm ‘ontwikkelagenda’ al meteen de uitkomst van het waarheidscongres te impliceren en volledig voorbij te gaan aan het feit dat er al zo’n twintig á dertig jaar gegevens over jeugdbescherming klaar liggen in diverse rapporten die door de jaren heen zijn samengesteld, waar we nu direct al mee aan de slag kunnen. Er hoeft niet nog langer te worden gewacht en gepraat. Mentaliteitsverandering op basis van goede voornemens is een heilloze zaak, zoals het 'radicaal kiezen voor de pedagogische civil society' dat ook was. Als de versterking van de rechtspositie van ouders en kinderen achterwege blijft zal het bij mooie woorden blijven. Het zou goed zijn als de deelnemers aan dit congres deze overwegingen alvast laten bezinken voordat ze weer dezelfde discussie overdoen, die nooit eerder substantiële verbetering heeft gebracht bij de uitvoering van kinderbeschermingstaken of gezinsondersteuning.

Sven Snijer 










(10) Het onvermogen om onderscheid te maken tussen deze twee groepen blijkt des te meer als Van Woerkom schrijft dat ouders zouden moeten ‘meeschrijven aan een rapportage’ wat alleen betrekking kan hebben op aanspraak makende ouders en nooit op ouders die valselijk worden beschuldigd van kindermishandeling, want waarom zouden die willen meeschrijven aan een aanvraag ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van hun kind?