vrijdag 28 november 2014

Tussen Rede en religie

Veel dommer dan de meest recente opmerking van PVV-leider Geert Wilders over de islam kan het niet worden. De islam zou geen godsdienst zijn en daarom geen recht hebben op godsdienstvrijheid, aldus de verklaring van de voorman van een politieke partij die geen onderscheid kan maken tussen de islam als religie en de islam als politiek instrument van radicalen.

Het is niet helemaal duidelijk waar deze opmerking vandaan komt, maar je moet toch wat zeggen, als een dag ervoor partijgenoot Machiel de Graaf terechtgewezen is door minister van sociale zaken Asscher, die stelde dat iedere religie evenveel bestaansrecht heeft binnen de Nederlandse grenzen als een ander. Daar kon Wilders op basis van de Nederlandse wetgeving niet onderuit, dus dan maar op een goedkope manier pareren met de verklaring dat de islam geen religie is. Het is de vraag niet of de PVV-leider de islam een leuke religie vindt, want zijn totale afkeer ervan kennen we ondertussen, maar of de islam gelijk gesteld kan worden aan andere religies, in de zin van aanspraak kunnen maken op dezelfde grondwettelijke rechten. En dat kan de islam. Als er op iedere bladzijde van het heilige boek gesproken wordt over goddelijke wilsbesluiten, goddelijke voorschriften, de Dag des Oordeels en een ontvangst in het hiernamaals, dan mag je gerust stellen dat je met een religie te maken hebt.

Het cultuurverschil benadrukken tussen de landen waar de islam de dominante religie is en de westerse waarden waar ze zo nu en dan mee in botsing komen, is geen goede grond om de islam de religieuze identiteit te ontzeggen. Wilders bedoelt te zeggen dat de islam waarden vertegenwoordigt die niet stroken met onze grondwet, als tenminste de islam in Nederland op dezelfde manier gepraktiseerd zou worden als in Iran of Saoedi-Arabië. Maar dat is niet het geval en het radicaliseren van groepen jongeren die naar Syrië afreizen zou alleen als ons voorland kunnen worden gezien, als het probleem niet door onze overheid zou worden onderkend. Het wordt echter wel als een probleem gezien, al wordt er nooit inhoudelijk op gereageerd, maar vooral vanuit sociaal-maatschappelijke context. Mensen ‘bij de samenleving blijven betrekken’ is het standaard antwoord van de regering en de manier waarop de religie vooral onder radicale jongeren beleefd wordt, is iets waar ze hun vingers niet aan branden.

Dientengevolge kunnen ze ook nooit de wortel raken van het probleem dat onze wetten en de universele mensenrechten voor deze radicale jongeren geen betekenis hebben en is het voor Wilders makkelijk schieten op de islam, want de radicale islam krijgt weinig inhoudelijk tegengas van binnenuit, omdat er nog weinig ervaring is met een gedemocratiseerde humanistische islam. Gematigde moslims passen zich gewoon aan de Nederlandse samenleving aan, zonder daar geloofsinhoudelijk over na te denken. Ze zien de teksten in het heilige boek niet noodzakelijk als een oproep om de ongelovigen ‘een lesje te leren’, maar betrekken de heilige aanbevelingen voornamelijk op zichzelf en hun eigen ontwikkeling. Dat de islam nooit een periode van Verlichting heeft doorgemaakt zoals in het Westen is gebeurd met het christendom, maakt dat er altijd een achterdeur open blijft staan voor radicalisering en voor plotseling opkomende terreurbewegingen als de Islamitische Staat. Zij praktiseren de islam zoals dat veertienhonderd jaar geleden gebeurde, zonder zich te storen aan de vooruitgang die de mensheid sinds die tijd heeft geboekt op het gebied van de wetenschap, mensenrechten, emancipatie, cultuur en beschaving. Een niet betwijfeld geloof blijft die neiging ook houden, omdat de geloofswaarheden altijd spiritueel kunnen worden opgevat, maar net zo goed letterlijk.

Niemand kan een gematigde interpretatie van heilige teksten garanderen, als de status van het geloof zelf onaantastbaar is. De teksten matigen of relativeren zichzelf immers niet. Dat moeten mensen doen die eeuwenoude waarheden vertalen naar een nieuwe tijd, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen zelfontplooiing (met behulp van een hogere macht) en blinde onderwerping aan het gezag van de schrift, zoals dat door de meest fanatieke gelovigen wordt uitgelegd. Deze transformatie gaat niet vanzelf, maar moet stapsgewijs worden volbracht, omdat een vertaling van de spirituele boodschap naar de eigen tijd een belangrijke voorwaarde is, zowel voor de kracht van de religie zelf, als voor de maatschappij die de religie moet huisvesten. Er zijn ook genoeg christenen en joden (waar Wilders wel sympathie voor heeft) die hun geloofswaarheden letterlijk nemen en die de democratische rechtsstaat maar als een lastig obstakel zien bij de verspreiding van hun hemelse ideeën, maar de geschiedenis heeft hen geleerd zich bescheiden op te stellen, omdat er in onze cultuur tradities bestaan die absolute geloofswaarheden betwijfelen.

Wilders zou zich als atheïst geloofwaardiger maken, als hij zou stellen dat voor hem alle religies even belachelijk zijn, maar dat sommigen beter te accepteren zijn dan anderen, omdat ze in de praktijk minder oppositioneel tegenover onze cultuur en rechtsstaat staan dan de islam –in zijn niet geïntegreerde en geradicaliseerde vorm- al hebben het Jodendom en het christendom in wezen net zo weinig affiniteit met rede en wetenschap. Ze zijn de meer gedomesticeerde religies die de scheiding tussen kerk en staat niet tegenspreken en daarom vindt Wilders dat het ‘goede religies’ zijn en mogen ze blijven. Als Wilders consequent zou zijn en geen problemen van verschillende aard op één hoop zou gooien onder de noemer ‘islam’ -variërend van hangjongeren die overlast geven op straat, Turkse inmenging bij Nederlands beleid, tot hoofden afhakken door IS in Syrië- dan zou hij een afbakening maken bij wetsovertredingen begaan door mensen, onverschillig van welke religie ze zijn. Voor een niet-gelovige zou het niet moeten uitmaken op basis van welke overtuiging iemand zijn gedrag strijdig is met onze wet en cultuur, omdat dit niet relevant is.

Als een religie problemen ondervindt met integratie in een andere cultuur, dan vraagt dat in de eerste plaats een reflectie daarover van die religie zelf en daarbij kan het gastland behulpzaam zijn vanuit de eigen tradities, zoals het christendom en het Jodendom, die ook hebben moeten leren omgaan met een door wetenschap en humanistische waarden gedomineerde cultuur. Het is weinig intelligent om te zeggen dat de islam ‘geen religie’ is, als je daarmee eigenlijk bedoelt dat het een religie is die de gewenste transformatie nog niet heeft ondergaan, vanuit het standpunt van de geseculariseerde burgers. Houdt Wilders zoveel van zijn eigen vertrouwde christendom of is het enkel een vergelijk dat van pas komt in zijn politieke plannen? Door te zeggen dat de islam geen religie is, omdat er door een aantal islamitische groeperingen barbaarse praktijken op na worden gehouden, stelt hij impliciet dat ‘echte’ religies vredelievend en liefdevol zijn, zoals het christendom met haar naastenliefde. 

Dan heeft Wilders zeker nooit een geschiedenisboek gelezen en weet hij niets van de moordpartijen van kruisvaarders in het heilige land, die vrouwen, kinderen en bejaarden niet hoefden te ontzien, omdat de kerk ze van tevoren al hun misdaden had vergeven?

Natuurlijk kent Wilders zijn geschiedenis en hij heeft helemaal niets op met het geloof van welke signatuur dan ook, maar hij heeft er politiek baat bij om de vreemde religie tegenover de ‘eigen religies’ te plaatsen, om zo zijn rechtse nationalistische ideeën wat extra wortels te geven, bovenop zijn strijd tegen de linkse kerk die nauwelijks nog bestaat. De strijd voor een samenleving die op rede is gebaseerd en op mensenrechten wil ik van harte steunen, maar daarvoor is het noodzakelijk om het redelijk vermogen van mensen aan te spreken en niet de radicale afkeer van één gekozen doelwit, zelfs niet als dat een makkelijk doelwit is om voornoemde redenen. Meer redelijkheid ontstaat door meer redelijke overwegingen en door betere informatie te verstrekken aan een zo groot mogelijke groep mensen. Dat is de enige weg naar een meer verlichte samenleving, waarbinnen verschillende geloofsopvattingen hun plaats weten te vinden, zonder dat ze naar innerlijke beleving geweld hoeft te worden aangedaan, omdat de ware rede geen afsluiting is van het spirituele leven, maar een verheffing van het intellect dat ruimte biedt aan een hogere visie.

De Transitie - Een onduidelijk experiment

De transitie van de jeugdzorg waarvoor verantwoordelijkheid van de provincies naar de gemeenten gaat op 1 januari 2015, is de grootste verandering in het sociale domein die ooit in Nederland heeft plaatsgevonden. Gelijktijdig met het overhevelen van de jeugdzorg, treden nog drie decentralisaties in werking, te weten de Participatiewet, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de Wet Passend Onderwijs. Een ongekend grote verandering die nergens anders op deze manier is uitgevoerd en waarvoor dus ook geen vergelijkingsmateriaal bestaat en geen alternatief plan, want zo zeggen de stelselverantwoordelijken, ‘het moet gewoon lukken’.

Wat mij het meest verbaast in de discussie tussen de voor- en tegenstanders van de sociale vernieuwing, is dat er meteen op inhoud wordt gesproken over de mogelijke positieve of negatieve gevolgen ervan, zonder zich de vraag te stellen uit welke ideologische koker het plan afkomstig is en hoe de verschillende politieke partijen er vanuit hun eigen partijculturen mee hebben kunnen instemmen. Hoe snel werd het niet door iedereen geaccepteerd als onontkoombaar feit, dat de zorg in ons land nu eenmaal zal veranderen, dat er minder geld beschikbaar zal zijn dan voorheen en dat burgers meer zelf moeten doen. Het lijkt wel of de economische noodzaak het voornaamste argument is geweest voor de transitie en niet de wenselijkheid van het nieuwe stelsel als zodanig, omdat er nooit is nagedacht over andere opties. Alle partijen van links tot rechts zagen zich voor het voldongen feit gesteld dat de transitie er nu eenmaal zou komen. Vreemd, want wat is dan die kracht die boven de partijen staat, die geen ruimte meer biedt voor inspraak over andere  manieren om bezuinigingen te vertalen naar de uitvoering van zorgtaken?

De onvolgroeide proeftuinen

Met de vooruitzichten voor de Transitie die 1 januari in werking zal treden is het koffiedik kijken, omdat het hele systeem niet heeft proefgedraaid op een geloofwaardige manier en de mankementen ervan pas echt goed aan het licht zullen komen op het moment dat het een praktisch feit is. In Amsterdam hebben de Ouder en Kindadviseurs proefgedraaid op zeer laag vermogen, door heel voorzichtig een beetje opvoedingsadvies te geven aan ouders en zich te presenteren als een soort schoolmaatschappelijk werker plus of extra IB’er, waar niemand voor hoeft te vrezen. De hoge verwachtingen die de OKA wekte bij de lancering van de 76 miljoen kostende plannen, door de universele kracht van de ‘generalist’ met basisexpertise GGZ en ‘doorzettingsmacht’ (bevoegdheid om op te schalen naar intensievere hulp of gedwongen hulp – ‘drang’) zijn bepaald niet uitgekomen, want ouders weten niet beter dan dat ze naar de OKA toe moeten om te horen dat het niet verstandig is om hun kind teveel te laten snoepen.

De doorschakeling naar ‘drang en dwang’ wordt geheel verdoezeld, samen met de oorspronkelijke bedoeling van de Sociale Wijkteams om vroegtijdig kindermishandeling en ‘pedagogische verwaarlozing’ door incapabele ouders op te sporen, om zodoende te voorkomen dat er nog meer kinderen sociaal afglijden, gaan spijbelen, aan de drugs raken of in de criminaliteit terecht komen.

De Ouder en Kindadviseur heeft nooit op volle operationele sterkte gedraaid en het is de vraag of deze dat ooit zal gaan doen, omdat er al bij genoeg ouders bekend is dat deze vriendelijk lachende ‘opvoedadviseur’ om heel andere redenen in het leven werd geroepen dan een beetje adviseren, wat genoeg anderen in de school ook kunnen doen. Scholen hebben niet voor niets een Zorg Advies Team (of ZBO) waarin probleemkinderen worden besproken met alle verschillende disciplines die met het welzijn van het kind te maken hebben, zoals de onderwijzer, de maatschappelijk werker, de intern begeleider, de schoolarts, enz. Wat zou de OKA daaraan toevoegen als het niet was om de opschaling te begeleiden van vrijwillige hulp naar gedwongen kader bij probleemgezinnen? En om die hulp na het geboden traject ook weer af te schalen -indien deze met goed resultaat verlopen is- en het gezin te blijven volgen, zoals in het Koersbesluit ‘Om het kind’ te lezen valt.(1) Maar daarover is nog helemaal niets bekend geworden in de tweejarige proeftijd van de Ouder en Kindadviseur.

Onduidelijkheid bij scholen

Wat wel bekend is over de inbedding van de OKA, is dat de meeste scholen nog niet goed weten wat ze ermee aanmoeten of hoe ze de taak van de OKA moeten duiden. Ook is onduidelijk wat de juridische consequenties zijn van een medewerker in de school die niet tot het schoolteam behoort en wat ouders eigenlijk vinden van ‘jeugdzorg’ in de school. Want dat is wat de Ouder en Kindadviseurs zijn, personen die gevraagd en ongevraagd de kinderen gaan observeren en risico’s inschatten met betrekking tot de ontwikkeling. De reden dat dit plan ooit werd bedacht, was de mislukking van de Centra voor Jeugd en Gezin van André Rouvoet waar geen hond naar binnen liep, waaruit toen de conclusie werd getrokken dat de CJG-medewerkers maar naar de ouders toe moesten gaan en naar plaatsen waar veel kinderen zich ophouden, zoals speeltuinen en zwembaden. Deze ‘outreachende’ jeugdhulp resulteerde in Amsterdam in de Ouder en Kindadviseur, die aanvankelijk nog ‘sociale huisarts’ werd genoemd, omdat het idee was dat ouders er met al hun vragen over het kind terecht moesten kunnen. Het zou alleen een stuk minder vrijblijvend worden dan bij de CJG’s (in A’dam Ouder en Kind Centrum).

Vlak voor de aanvang van de Transitie wordt het vrijblijvende karakter van de CJG’s weer tevoorschijn getoverd met betrekking tot de Ouder en Kindadviseur, want ouders mogen er vooral niet bang voor worden! In een misleidend filmpje over de OKA op de Amsterdamse zender AT-5, worden twee hoogopgeleide allochtone ouders ten tonele gevoerd die van de OKA willen weten wat ze toch moeten doen aan het snoepgedrag van hun kind. Zeer vriendelijk en met de nodige complimentjes voor de ouders worden ze door de OKA geholpen met dit ‘probleem’ en tevreden en lachend gaan de ouders weer naar huis. Dit is dus niet de doelgroep waarvoor de Ouder en Kindadviseur in het leven is geroepen.(2)

Amsterdam kampt al jaren met het probleem van keiharde jeugdcriminelen die zware delicten plegen en eigenlijk al vanaf de puberleeftijd zodanig zijn ontspoord dat er bij velen van hen geen redden meer aan is. Jongeren van rond de twintig voeren liquidaties uit op klaarlichte dag midden in woonwijken en hebben geen enkele schaamte, scrupule of berouw. Ze drijven de politie van de hoofdstad tot wanhoop en kennelijk is het hele systeem van onderwijs, leerplicht, jeugdzorg, justitie en jeugdreclassering niet in staat geweest eerder vat op deze jongeren te krijgen. Dit is de werkelijke reden dat een groot vangnet als OKA en sociale wijkteams werden opgericht; om er op tijd  bij te zijn.

Onnodige bemoeienis

Maar met de halfbakken manier waarop de plannen worden uitgevoerd gaat dat natuurlijk niet lukken. Normale ouders, die hun kind wel kunnen opvoeden, zitten niet te wachten op het ongevraagd in de gaten houden van hun kind. Ondanks de vernieuwing in het hele stelsel van jeugdhulpverlening, is er nog weinig vernieuwing te bespeuren op het gebied van de rechtspositie van ouders die vrezen voor een onnodige bemoeienis met hun kind en hun privéleven. Het idee is dat de jeugdhulp via de gemeenten veel vriendelijker zal zijn dan met het oude juridiserende systeem van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming, maar of die verwachting ook zal worden waargemaakt is geheel afhankelijk van hoeveel inspraak ouders werkelijk zullen krijgen bij de ‘keukentafelgesprekken’. Zal een meningsverschil met het wijkteam tot dezelfde spanning en escalatie zorgen als met de huidige gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg? Politici begrijpen maar niet dat de ‘schaduw’ altijd ergens blijft, wat wil zeggen de macht om maatregelen te nemen die niet populair zijn. Wie moet bepalen of in de gezinssituatie sprake is van een opvoedprobleem of van een ‘ernstige ontwikkelingsbedreiging’ voor het kind die vraagt om ‘opschaling’?


Bij de ernstige gevallen wordt evengoed de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld en bij de normale probleempjes kan men zich afvragen waarom dat niet met gewone opvoedondersteuning geregeld kan worden, door instanties los van Bureau Jeugdzorg en Wijk- of SamenDoen-teams. Naar mijn idee hebben de sociale wijkteams en de Ouder en Kindadviseur hun echte vuurdoop nog niet gehad en blijft het voorlopig een raadsel wat er straks gaat gebeuren op de grens van vrijwillige en onvrijwillige hulpverlening. In correspondentie hierover met Osger Mellink, Projectleider, adviseur bij Gemeente Amsterdam Dienst maatschappelijk ontwikkeling, wordt nog maar eens duidelijk hoe dubbelzinnig het beeld is dat van de OKA wordt geprojecteerd. In een email van Jeugdzorg Dark horse aan de heer Mellink blijkt dat de huidige positionering van de OKA van een veel vrijwilliger (vrijblijvender) karakter is dan hoe de OKA werd aangekondigd in ‘Om het Kind’. Mellink schrijft op 23 juli 2014:

 ‘Tenslotte, wil ik er nog op wijzen dat de Ouder en Kindteams hun werk altijd doen op basis van vrijwilligheid. Dit is een groot verschil met het oude Bureau Jeugdzorg dat ook werkt vanuit gedwongen kader. Als een ouder niks met een OKA of OKT te maken wil hebben, heeft zij er niks mee te maken.’

Met het vrijwillige karakter van de OKA komt echter het preventieaspect onder vuur te liggen wat in deze plannen zo belangrijk is, want het zijn met name de minder sociale en verantwoordelijke ouders van de multiprobleemgezinnen die niet uit zichzelf bij de hulpverlening aankloppen. Dat vraagt juist om enige ‘drang’ als je het ontsporen van kinderen uit die gezinnen wil voorkomen. De overheid weet heel goed waar die multiprobleemgezinnen in meerderheid te lokaliseren zijn (niet in Amsterdam Zuid), maar wil niet de indruk wekken te discrimineren, dus moeten alle ouders in Amsterdam er maar aan geloven. Ze weten dat het een heel klein percentage van alle gezinnen betreft dat niet zelfredzaam is en zorg-mijdend, maar ze zijn te politiek correct om daar gericht op in te zetten. Waarom is het zo moeilijk om speciaal de gezinnen van de Top 600 (tegenwoordig Top 800) van jeugdcriminelen in de gaten te houden en te interveniëren, om te voorkomen dat broertjes en zusjes dezelfde kant op gaan? Dit systeem van Ouder en Kindadviseurs moet wel mislukken, omdat normale ouders zich niet laten betuttelen en de echte probleemgezinnen niet reageren op vrijwillige hulp en advies.

En dat is nog maar één aspect van de hele transitie, waaruit blijkt dat niet goed is nagedacht over hoe dingen in de praktijk zullen uitwerken. 

Iets wat overigens ook al blijkt uit de voortdurende ‘voorlopigheid’ van diverse plannen, wanneer er door ouders wordt gevraagd om duidelijkheid over de uiteindelijke vormgeving. Steeds is het antwoord dat de nadere uitwerking ‘in de praktijk moet blijken’, dat dingen ‘nooit af’ zijn, of zoals in de bewoordingen van de verkoper fast Tony in de animatiefilm Ice Age II, ‘Resultaten kunnen verschillen!’ We zien nu al de dubbeling van functies en mechanismen, zoals de signaleringsfunctie van de OKA die in de school wordt gestationeerd en de Meldcode voor zorgprofessionals (dus ook leraren) die precies hetzelfde beoogt, het vroegtijdig opsporen van kindermishandeling. Het is met de jeugdhulpverlening in Nederland altijd hetzelfde probleem; ze willen het graag op een vriendelijke manier doen, maar verbloemen dat ze allerlei methoden achter de hand hebben om het ook op een onvriendelijke manier af te dwingen. En vaak zie je dan dat juist vrij veel normale gezinnen in die dwangmolen terecht komen (het juridische circus in het huidige systeem) en straks met de sociale wijkteams in een sociaal gijzelingsmodel, waarbij ouders vooral geïnfantiliseerd zullen worden en onderworpen aan de goede zorgen van vrienden, familie en buren, met daarbij een gezinsregisseur om de ‘Eigen Kracht’ een beetje te sturen.

Eigen Kracht misbruikt

Naar mijn idee wordt het Eigen Kracht-principe misbruikt door de gemeenten, omdat het niet wordt gezien als alternatief voor de ergste maatregel voor ouders denkbaar -de uithuisplaatsing van hun kind- maar al bij aanvang van de hulpvraag in stelling wordt gebracht. Het uitgangspunt is al ‘pedagogische onmacht’ bij ouders, want bij bekwame ouders hoeft geen eigen netwerk te worden opgetuigd, maar kan een doorverwijzing naar opvoedhulp of een specialist volstaan. Het hele plan is gebaseerd op de onbekwame ouders die onnodig de kosten van de hulpverlening opdrijven, door hun onopgevoede kinderen naar de psychiater te sturen, zodat ze er een PGB voor kunnen aanvragen en er een ‘pilletje’ in kunnen stoppen om het buitensporige gedrag van het kind wat af te remmen. Eigenlijk wil de overheid niet de kinderen helpen, maar de ouders heropvoeden, maar dan wel op een zo vriendelijk mogelijke wijze, die geen argwaan wekt dat ze ergens van beschuldigd worden. Daarom noemen ze het ook ‘Eigen Kracht’ en niet de sociale ondertoezichtstelling van een heel gezin. De echte probleemgezinnen zullen zich dit soort sociaal gefröbel niet laten aanleunen en de hoger opgeleiden ouders evenmin.

Het zal dus vooral sociaal aanmodderen worden met de eigen buurt, voor de middenmoters. De gezinnen die voorheen bij Bureau Jeugdzorg het risico liepen op een ondertoezichtstelling voor hun kind, als ze er met een opvoedingsvraag of echtscheidingsproblematiek naar binnen liepen, waar ze als ze geluk hadden na veel strijd en ellende, met een goede advocaat weer vanaf kwamen. Maar dat dit disfunctionele systeem nu wordt vervangen door een ander twijfelachtig  systeem, van juridische dwang naar sociale ‘drang’ (dreigen met dwang), zie ik niet als een verbetering. Het dwangmatige aspect wordt enkel verplaatst van de rechtszaal naar de eigen huiskamer, die niet ‘eigen’ meer is en de rol van de gezinsvoogd die wordt overgenomen door iemand uit het wijkteam (dat weer overeenkomsten heeft met het multidisciplinaire overleg van Bureau Jeugdzorg). De vraag blijft toch waar je als ouder staat, te midden van professionele en vrijwillige hulpverleners, als het sociaal wijkteam wil opschalen naar het SamenDoenteam (met jeugdzorgparticipanten). Mevrouw Souad Haouli van gemeente Amsterdam (DMO) geeft tijdens een bijeenkomst hierover bij de Balie op 21 november aan, dat dit nog ‘een grijs gebied’ is. Maar dat was het bij Bureau Jeugdzorg ook altijd! (3)

Sociale omwenteling zonder legitimatie

De Transitie in niet slechts een andere manier van hulpverlenen. Het is een politiek-sociale omwenteling die een heel ander mensbeeld voor ogen heeft en een heel andere kijk op de samenleving. Het is onbegrijpelijk dat alle politieke partijen in de Tweede Kamer hiermee hebben ingestemd, alsof het gedachtegoed dat de transitie schraagt evengoed voor socialisten, christendemocraten, als voor liberalen aanvaardbaar is en met hun eigen ideologische wortels te verenigen. Dat is het natuurlijk niet. Ze hebben er gewoon niet over nagedacht, maar het zonder morren als ‘de nieuwe werkelijkheid’ aanvaard, omdat de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling een paar jaar terug adviezen begon te geven in deze richting. En kennelijk zijn zij de ‘filosofen’ van onze samenleving die weten hoe de toekomst eruit gaat zien, want niemand van de politieke macht heeft ook maar eventjes tegengesputterd. Het valt wel op dat het vooral de Partij van de Arbeid is, de sociale partij in de regering, die erg veel zetels verliest nu de sociale omwenteling voor de deur staat.

En dat verbaasd mij niets, want ‘elkaar helpen’ is alleen sociaal te noemen als het op spontane en vrijwillige basis gebeurt, van persoon tot persoon en niet als de overheid het voorschrijft. Burgers ertoe aanzetten elkaar meer te gaan helpen kan nauwelijks een systeem genoemd worden, en zeker geen systeem van sociale gelijkwaardigheid, want die wordt altijd gegarandeerd door de overheid. Wat nu gepropageerd wordt lijkt meer op christelijke naastenliefde of een goede doelenactie.  Het verlies aan professionaliteit in de hulpverlening, door de burgers zich met elkaars leven te laten bemoeien omdat het anders de lokale overheid teveel geld zou kosten, is niet te rijmen met het socialistische ‘recht op arbeid’ voor de mensen die ervoor geleerd hebben. En ook niet te verenigen met het recht op de hoogst mogelijke kwaliteit van (geestelijke) gezondheidszorg voor ouders en kinderen. Maar die deur hebben we op de blog Jeugdzorg Dark horse al een paar keer ingetrapt en onder het oude jeugdzorgsysteem vond ook niemand dat een probleem.

De vele onduidelijkheden rond de transitie, die ook de beginperiode van Bureau Jeugdzorg over doel en functie indertijd kenmerkte, maakt dat ik er niet gerust op ben dat er nu eindelijk professionele hulp zal komen voor gezinnen, waarbij een duidelijk afbakening wordt gehanteerd tussen vrijwillige en gedwongen hulp. Het lijkt er eerder op dat gedwongen hulp gemaskeerd wordt als vrijwillig (door alleen met opschaling te dreigen), wat zonder waarheidsvinding op geen enkele manier verschilt met de manier van werken van het oude Bureau Jeugdzorg. En ook dat ouders die een kind hebben met aangeboren gedragsproblematiek, het risico lopen in de sociale wijkteams sociaal beoordeeld te worden als gezin en alleen met een gevaarlijke omweg uiteindelijk terecht kunnen bij de specialist. Als hun huisarts tenminste gevolg geeft aan de drang van de gemeente om naar het Sociaal Wijkteam door te verwijzen, in plaats van naar de kinderpsychiater, want ik hoop dat de meesten van hen zich hier niets van zullen aantrekken.   

Sven Snijer 


Let op: in Amsterdam komen de jeugdzorg'professionals' in de Wijkteams:


(1) Koersbesluit Om het Kind: