dinsdag 25 november 2014

Tijdperk van de wansmaak

Ik heb nooit vijandig gestaan tegenover de anarchie, belichaamd in de heersende kunstvormen, noch mij daarover bezorgd gemaakt; integendeel, de ontbindende invloeden heb ik steeds van harte welkom geheten. In een tijd die gekenmerkt wordt door ontbinding, schijnt opruimen mij een deugd toe, neen, meer dan dat, moreel gebiedend’.                
                                                                                                 Henry Miller


Mijn weerstand tegen moderne kunst kent een lange geschiedenis. Het is niet dat ik het nooit geprobeerd heb, want fenomenologisch heeft het verschijnsel altijd mijn interesse gehad dat zoveel mensen zich lieten overhalen om actief of passief deel te nemen aan het ondermijnen van de goede smaak en het gezonde verstand. En ik weet dat het niet de domme en onderontwikkelde mensen zijn die verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de aanslag op mijn esthetische welzijn -met de ongevraagde overmaat aan shockerende objecten in de openbare ruimte- maar juist vaak de gecultiveerde en intelligente mensen die hun brood verdienen met die humbug.

Ik heb mijn ongenoegen over de moderne kunst al veel eerder willen uitwerken in een essay, maar hoewel de overvloedige hoeveelheid aantekeningen die ik ervoor maakte een duidelijk teken waren van de noodzaak er op enig moment een stem aan te geven wist ik nooit de juiste toon te vinden om iets aan de kaak te stellen dat bij zo’n grote groep mensen niet alleen een geaccepteerd verschijnsel is, maar zelfs geldt als een van de meest ultieme en vooruitstrevende bewijzen van vooruitgang en beschaving. Werd niet steeds verkondigd door de kenners dat gewone mensen het ‘moeten leren begrijpen’? Dat ‘moeten’ heb ik nooit zo kunnen plaatsen en het begrijpen nog minder, want ik heb in de loop van mijn leven heel wat moderne kunst voorbij zien komen, maar een natuurlijke verwantschap tussen mijzelf en de getoonde objecten was vaak niet te bemerken. En maatgevend voor mijn gevoel voor kunst is dat ik zonder de exacte betekenis van een kunstwerk te kennen me er op natuurlijkerwijze toe aangetrokken voel.

Jan Mankes

Ik geloof stellig dat de zuivere betekenis van kunst is dat ze de kijker verder voert dan het heden, verder dan de logica en in direct contact kan brengen met het eigen innerlijk waarvan de diepere gronden verder voeren dan wordt vermoed. Zo keek ik eens naar een programma over de schilder Jan Mankes die een geit had geschilderd, zo rond 1913. Hij zou zeven jaar later komen te overlijden aan een ziekte, maar dat had de verteller van het programma nog niet gezegd. De eerste aanblik van de bijzonder mooi geschilderde geit gaf me een huivering en een gevoel van groot verdriet. Toen pas kwam de informatie over hoe de schilder vroegtijdig aan tuberculose was overleden, waarbij hij zijn vrouw met wie hij een intense band had en hun pasgeboren zoontje moest achterlaten. Ik besefte dat ik iets had gevoeld wat ik niet had kunnen weten en het schilderij had het me gezegd zonder woorden. En waarom ook niet, want tijd en ruimte zijn relatieve begrippen waar het bewustzijn van de mens een bijzondere rol in heeft, omdat de mens met zijn voorstellingsvermogen het heden kan overstijgen en een glimp kan opvangen van dingen die voorbij zijn of van wat nog moet komen.

Waarom anders zou de mens de kunst zo’n grote waarde toekennen in zijn leven, als het niet was om langs die weg toegang te krijgen tot een soort kennis die met het verstand niet te begrijpen is? Ik heb nooit in twijfel getrokken dat mensen die kunstvormen waarderen die niet mijn smaak zijn, er euforische belevingen bij kunnen hebben die hun leven een toegevoegde waarde geven die ze nergens anders kunnen vinden. Handen af van de persoonlijke beleving! Maar daar ligt precies mijn bezwaar tegen de allesoverheersende invloed van moderne kunst, die zoals eerder gezegd, zo opdringerig vanuit de openbare ruimte op mij afkomt. Want indien de kunst voor een deel ten doel heeft de mensen erdoor te verheffen, ze beschaafder te maken en gecultiveerder, mogen die burgers die een heel ander soort van ‘opvoeding’ in gedachten hebben dan ook meebeslissen over waar ze dagelijks mee geconfronteerd worden op pleinen, in kantoorgebouwen en gemeentehuizen? Of wordt dat weer afgeserveerd met de misleidende stelling dat je over kunst geen oordeel kunt hebben, omdat smaken nu eenmaal verschillen, zonder in te zien dat alles wat in de openbare ruimte hangt juist géén persoonlijke beleving is, maar een opgedrongen ideologie als het niet in de smaak valt van de gemiddelde voorbijganger.

Stellingen

Het probleem van de moderne kunst en de reden waarom het vaak helemaal geen kunst genoemd mag worden heb ik eens samengevat in een paar stellingen. De eerste is dat de klassieke kunst anders dan veel moderne kunst een grote hoeveelheid talent, vakmanschap, geduld en intelligentie vereist die geheel objectief is. Die door niemand betwijfeld kan worden, omdat ze los staat van de persoonlijke smaak van de toeschouwer. Er hoeft bij een schilderij van Da Vinci niets in het kunstwerk ‘gezien’ te worden afgezien van een eventuele verborgen symboliek, want het representeert zichzelf. Iedereen begrijpt de hoeveelheid inspanning die ervoor nodig is geweest om het te maken en hoeveel jaren het moet hebben gekost voor de kunstenaar om zijn kunst te vervolmaken. Moderne kunst hoeft helemaal geen moeite te kosten, omdat de verantwoordelijkheid in de eerste plaats bij de toeschouwer wordt neergelegd die bij de esthetische commissie wordt voorgeleid die hem streng aankijkend vraagt of hij het kunstwerk wel begrijpt? Zo niet, dan willen ze hem eventueel het hoofd laten duizelen met een overdaad aan postmoderne begrippen om het kunstwerk te duiden, die voor normale mensen kant noch wal raken, maar die in de hogere kringen een soort geheime taal zijn waarvan iedereen op de hoogte is of in ieder geval zijn uiterste best doet die indruk te wekken.

Daarmee kom ik op de tweede stelling die het karakter van moderne kunst discutabel maakt, het speculatieve commerciële element. Plat gezegd, moderne kunst is vooral handel waarbij de prijzen niet stijgen met de toename aan creatieve vaardigheden van de kunstenaars, maar omdat het kopen van kunst gezien wordt als een goede investering die tot inflatie leidt. Geen enkel kunstwerk ter wereld zou tachtig miljoen waard mogen zijn, zelfs niet de Nachtwacht of de Mona Lisa. De betekenis van de kunst staat niet meer in verhouding tot de marktwaarde en kunstenaars die veel mooiere werken maken dan de miljoenen opbrengende moderne ‘meesters’ worden weggedrukt door het commerciële geweld. Door de enorme geldbedragen die in de wereld van de moderne kunst rondgaan is het verworden tot een pseudo-religie, een windhandel, waarbij de prijzen ieder moment in elkaar kunnen klappen, zoals de beurzen in 2008 vanaf het moment dat bij de massa begint door te dringen dat het gehele systeem corrupt is.

Mijn derde stelling vloeit voort uit de tweede, dat moderne kunst vooral pretentie is en iets dat mensen elkaar wijsmaken. Zoals in het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer. Iedereen ziet dat de koning in zijn blote gat loopt, maar er is enkel een kind zo eerlijk om het hardop te zeggen. De grote mensen zijn druk bezig te doen of ze gek zijn en willen hun eventuele relaties met het hof niet riskeren. Van prinses Beatrix, onze voormalige koningin weten we dat ze in haar jonge jaren ook geen heil zag in moderne kunst, maar ze had ‘geleerd het te waarderen’. Ik vraag me altijd af wat er gebeurd zou zijn met haar eigen smaak en kunstzinnige ontwikkeling wanneer er geen kunstzinnige elite was geweest die het haar met alle geweld had willen leren. Wanneer ze niet uit beleefdheid en omdat ze een koningin was van ons allemaal, ook de musea met moderne kunst had moeten bezoeken, maar gewoon heel eerlijk had kunnen zeggen ‘Ik vindt er geen klap aan’. De nieuwe koning Willem en zijn broers de prinsen van oranje doen ook hun best om alles maar te begrijpen, want ze zijn tenslotte kinderen van deze tijd en willen niet versleten worden voor conservatief of ouderwets. Mijn idee is dat het veel moderner zou zijn om al het contextloze culturele gekrakeel, al die aandachttrekkerij die in de plaats is gekomen van het echte vakmanschap eens een keer een halt toe te roepen.

Mijn vierde stelling is de moeilijkste om uit te leggen omdat daarvoor zaken aan elkaar moeten worden gekoppeld waar weinigen een causaal verband in zien. Ik zou de periode van de moderne kunst, die ik ongeveer situeer vanaf 1900 tot het heden, willen verdelen in twee tijdvakken; dat van vóór en dat van na de Tweede Wereldoorlog. In de begintijd dat de moderne kunst opkwam was er een dubbele beweging waar te nemen die aan de ene kant verband hield met de industriële vernieuwingen en aan de andere kant een vernieuwingsdrang onder kunstenaars die op zoek waren naar een soort minimalisme. Het was al enige tijd in de mode om schilderijen te maken die niet helemaal waren uitgewerkt, maar die werden opgehangen en getoond aan het publiek, alsof ze nog niet helemaal af waren. Dit viel wel in de smaak bij het publiek, omdat het de kunst een romantisch gevoel gaf, een natuurlijke beleving, heel anders dan de perfecte kunst van de gouden eeuw en het neoclassicisme. Er werd een natuurlijkheid teruggebracht in de kunst die samen ging met het buitenleven, waarbij kunstenaars uit hun ateliers kwamen en in de open lucht hun kunstwerken maakten.

Nieuwe tijden

De invloed van de wetenschap op de kunst was bijvoorbeeld merkbaar in de architectuur, waar geheel nieuwe bouwstijlen ontwikkeld konden worden door het werken met beton, in plaats van houten gevels en gemetselde muren zoals vroeger. Nieuwe materialen zorgden voor een nieuwe smaak bij diegenen die er mee gingen experimenteren en over het algemeen neigde men steeds meer naar strakke vormen en zakelijkheid. Functionaliteit werd een belangrijk element in de esthetische beleving en dit ging min of meer samen met de langzame terugtrekking uit de klassieke manier van schilderen of beeldhouwen. Hoe het precies in zijn werk ging durf ik met mijn gebrekkige kennis ervan niet te zeggen, maar ik probeer de contouren van deze ontwikkeling weer te geven in een periode waar nog niet veel ‘mis’ ging in de kunst. Tijden veranderen en de culturele smaak ook en dit is wat de moderne tijd ons bracht.

Een heel ander verhaal wordt het na de Tweede Wereldoorlog, als er behalve een verdere vooruitgang in technologie -de twintigste eeuw bracht meer vernieuwing dan de vijfduizend jaar ervoor- een neergang te zien is in de westerse filosofie en religie.  De oorlog is hier niet direct de oorzaak van geweest, maar als ultieme manifestatie van wreedheid en meedogenloosheid door het nodeloze lijden van miljoenen was zij een goed alibi voor wie de verdere ontwikkeling van de rede toch al wilde opgeven. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog hadden niet alleen laten zien wat de keerzijde is van de technologische vooruitgang, maar ook dat de mens de natuur enkel aan zich had onderworpen in de buitenwereld, terwijl de natuur van zijn innerlijk nog even onvoorspelbaar en oncontroleerbaar was als daarvoor. Sterker nog, met de toename van de techniek was er een toename gekomen van de vernietigingskracht van de mens, waardoor vooruitgang niet langer moreel of spiritueel gemeten kon worden maar slechts materieel.  

Het geloof in vooruitgang

Tot dan toe was de  mens er altijd van uitgegaan dat de toename van materiële welvaart ook zou leiden tot een betere wereld, omdat mensen verondersteld werden op een goede gewetensvolle manier met de vooruitgang en alle nieuwe middelen om de levenskwaliteit te verhogen om te gaan. Dit werd gedacht door kapitalisten en communisten, gelovigen en humanisten, vooruitgang zou de mogelijkheden scheppen tot gelijke kansen voor haast iedereen. De eerste wereldoorlog werd aanvankelijk als de laatste oorlog gezien, want zo iets verschrikkelijks zou nooit meer gebeuren. De Volkenbond, voorloper van de Verenigde Naties zou voor vrede gaan zorgen voor alle landen onderling en conflicten zouden voortaan op een redelijke manier worden beslecht. Dat liep een beetje anders en Europa werd zo’n twintig jaar na de ‘grote oorlog’ compleet overvallen door de opkomst van het Derde Rijk van Hitler dat heel het continent in vuur en vlam zette. De extra deceptie van deze oorlog was dat het niet slechts ging over bloedige veldslagen en hongerwinters, maar dat er op grote schaal systematisch mensen werden uitgeroeid in vernietigingskampen en dat het merendeel van het Duitse volk er geen weet van had gehad of deed alsof ze er niet van wist. Het geloof in de vooruitgang had mensen blind gemaakt voor het kwaad.

De verschrikkingen van de oorlog betekenden een aanslag op het geloof in de morele vooruitgang van de mens en het mensbeeld moest worden bijgesteld naar een meer pessimistische verwachting naar de toekomst. Als na een lange tijd van groeiende beschaving verschillende landen en volkeren zich tijdens de oorlog en ook daarna zich zo beestachtig hadden kunnen gedragen, dan betekende dit een moreel failliet die resulteerde in een argwanende kijk op het redelijke vermogen van de mens. Opeens leek alles een dun laagje chroom over roestig ijzer. Achter de façade van de maatschappelijke ordening had zich een beest schuilgehouden. Ik denk dat de Tweede Wereldoorlog, Vietnam, de dissidentenkampen in communistische landen en de permanente dreiging van een kernoorlog die de hele beschaving tot een vroegtijdig einde zou kunnen brengen er voor gezorgd hebben dat de westerse mens op diep collectief niveau getraumatiseerd is geraakt en een vergeefse vluchtpoging heeft willen doen in de geneugten van het materiële leven, alsof het allemaal niet waar was dat we op het punt stonden onszelf als mensheid te vernietigen.

Schreeuw van pijn

De kunst heeft op het collectieve trauma gereageerd met een verwerkingsproces van tientallen jaren, waarbij steeds absurdere en krankzinniger manieren bedacht werden om de verbijstering en sprakeloosheid over het verlies van de positieve, verheffende rede, mee uit te drukken. De vormloosheid, de wanstaltigheid, het chaotische, het gehavende en uit zijn verband gerukte karakter van de moderne kunst verraadt een schreeuw van pijn, van een mensheid die zonder woorden wil zeggen wat zij kort geleden heeft aangericht.

Voor mij is de moderne kunst van na de oorlog geen kunstvorm of een kunstperiode, maar eerder een breukvlak, een crisis, een absentie en een niet-zijn. Een verschrompeling van het zielenleven dat bij gebrek aan bezielde rede terugvalt tot het meest primaire niveau van expressie, het smijten met verf. De moderne kunst vertegenwoordigt wanhoop, machteloosheid en zelfbeklag, maar bovenal een bezwaard geweten dat door gebrek aan richting of hoop op herstel vervalt tot nihilisme. Over ‘de Bom’ zong de groep Doe Maar ‘Laat maar vallen, want het komt er toch wel van, het geeft niet of je rent’. Dit gevoel hadden velen en hoewel sommigen zich groot hielden en zich verrijkten met de winsten uit geweldige ondernemingen en schijnbaar lak hadden aan de gevoeligheid van anderen, werden ze toch onbewust een deel van de morele crisis, door de kunstwerken die ze in hun dure kantoren ophingen gemaakt door de verkondigers van het morele failliet.

Lofzang op een psychose

Met deze overwegingen wil ik de lezer echter niet achterlaten, want er is meer te zeggen over moderne kunst dan dat zij de veruiterlijking is van een moreel failliet. Alles heeft een keerzijde en de therapeutische verwerking van de wond in het zielenleven van de moderne mens heeft natuurlijk ook wel wat goeds gebracht(1). Aangezien ik er geen pleitbezorger van ben zal ik daar niet te diep op ingaan en me beperken tot het onderscheid dat we moeten maken tussen moderne kunst als verschijnsel en de theorieën die erover bestaan. Als noodzakelijke fase in onze ontwikkeling kan ik moderne kunst begrijpen en ik meen haar spiritueel te kunnen duiden, maar het is even onmogelijk haar te objectiveren als een wenselijke conditie voor onze cultuur, als het wenselijk is om een gediagnosticeerde psychose te continueren en er een lofzang op te schrijven. Moderne kunst is een tijdelijke aandoening en zal voorbij gaan. 

Er zijn al tekenen zichtbaar dat de moderne mens langzaam aan het herstellen is van het trauma, want de figuratieve kunst wordt steeds meer gewaardeerd en in het filosofisch debat zijn er steeds meer mensen die de discussie willen voeren op basis van argumenten zonder te vluchten in ‘belevingen’. Gelijktijdig zien we dat het geloof in de wetenschap en haar functie in het verbeteren van de levenskwaliteit -zowel naar uiterlijke omstandigheden als in het innerlijk- begint terug te keren. We aanvaarden weer langzaam de meetbare resultaten bij het ontplooien van onszelf en bij het vormgeven van de wereld waarin we leven. Langzamerhand wordt kennis weer onze bondgenoot en durven we na te denken over de verdere toepassingen daarvan, ook richting de toekomst.

De herstelde Rede

We zijn op een punt aangekomen dat we weer een betere wereld willen, maar niet meer langs de weg van een van buiten opgelegd systeem. Een betere wereld creëren we door betere mensen te maken, meer zelfbewuste individuen, die hun eigen scheppingskracht en ondernemingslust aanwenden om samen met anderen voorwaarden te scheppen voor een beter leven. We hebben ons ingeënt tegen de grote verwachtingen uit het verleden, die tot zulke grote teleurstellingen konden leiden dat ze het vertrouwen in de mens zelf aan het wankelen hebben gebracht. Er moet op het terrein van de filosofische reflectie, de kunst, de politiek en andere maatschappelijke factoren nog veel terrein gewonnen worden in de richting van een duidelijke visie die de mens een houvast geeft voor de tijden die voor ons liggen. Waarden ontstaan niet vanzelf uit de veranderingen die natuurlijkerwijze op ons af komen door een voortschrijdende ontwikkeling, maar worden geboren uit de reflectie daarop en de bewuste keuzes die er het gevolg van zijn. Met het verheerlijken van de moderne kunst hebben cultuurpausen geprobeerd hun zakken te vullen door haar te benoemen als iets van grote waarde en betekenis, terwijl ze enkel als een transitie gezien moet worden van het ene tijdvak van de Rede -via een kloof van chaos en angst- naar het andere tijdvak van de herstelde rede als een doorgaande lijn in de geschiedenis.

Sven Snijer


(1) De positieve werking van moderne kunst zou ik willen vergelijken met een effect dat enigszins in de richting gaat van Zen beoefening, met zaken als rotsblokken, aangeharkt grind, een vijver, een bloesem en dagelijkse gebruiksvoorwerpen als objecten van concentratie en meditatie. 

Net als de raadselachtige Koans waar op gemediteerd wordt, die door hun onlogische karakter, die het verstand doet struikelen, tot doel hebben het intellect te overstijgen en een intuïtief inzicht te verkrijgen. Moderne kunst heeft soms ook zo’n verrassende werking die kan aanzetten tot een intuïtief besef, maar een zingevend kader daarbij ontbreekt vaak. Binnen Zen is het onverwachte en ‘spontane’ een onderdeel van het harmonische en geordende, waardoor niets ontaardt in betekenisloosheid en grenzeloos relativisme die de hedendaagse kunst zo kenmerkt.