donderdag 26 september 2019

Jeugdzorg - Van sociale utopie naar pedagogische heilstaat (deel 1)


In mijn schrijven over misstanden in de jeugdzorg gedurende een periode van acht jaar, heb ik steeds opnieuw uitgelegd dat het grootste probleem schuilt in de funeste koppeling van jeugdzorg en kinderbescherming, vallend onder twee verschillende ministeries; die van de gezondheidszorg (VWS) en die van justitie (J&V). Zolang de zorg en veiligheid voor jeugdigen in ons land op deze manier georganiseerd blijft zullen de problemen die we de afgelopen veertig jaar hebben gezien in deze sector, grootschalig leed bij ouders en kinderen en torenhoge kosten, blijven bestaan of het nu landelijk wordt aangestuurd, provinciaal of gemeentelijk. Het probleem is niet de manier van besturen of managen, maar de manier waarop tegen de sector wordt aangekeken. In wezen is het jeugdzorgprobleem filosofisch-juridisch van aard en geen geldprobleem, capaciteitsprobleem of managementprobleem, zoals de politiek door de sector wordt wijsgemaakt. Je kunt gebrek aan kwaliteit en transparantie zo vaak reorganiseren als je wilt, maar daarmee verdwijnt het probleem niet. Niet degenen die globaal de beleidslijnen uitzetten hebben de macht in handen, maar degenen die het beleid uitvoeren. Als die onvoldoende worden gecontroleerd is de wet maar een papiertje, dat voldoet als legitimatie voor de jeugdzorg, maar niet als waarborg voor de rechten van ouders en kinderen.

Blinde vlek bij beleidsmakers

De blinde vlek bij beleidsmakers is dat ze geen zicht hebben op de desastreuse manier waarop de koppeling tussen jeugdzorg en jeugdbescherming in de praktijk uitwerkt. Anders dan de naïeve bestuurders denken, en wat de jeugdzorg- en mishandelingslobby hen willen laten geloven, levert preventie in de jeugdzorg geen besparingen op, maar juist veel meer structurele kosten. Op de manier waarop men nu bezig is draait het hele systeem zichzelf kapot en dat is geheel te wijten aan onwetende en emotioneel chantabele politici die zich jarenlang als makke schapen door de jeugdzorglobby hebben laten leiden en zich door de agressieve mishandelingslobby van alles hebben laten wijsmaken, want welke beleidsmaker wil geassocieerd worden met een kindermishandelingsepidemie? Er zijn in Nederland bij lange na niet zoveel mishandelde kinderen als de officiële cijfers aangeven (1), want na de lawine aan mishandelingscampagnes die we jarenlang over ons heen hebben gekregen zouden die ondertussen toch massaal in beeld moeten zijn gekomen. Nogmaals de vraag aan alle betrokkenen, ‘Waar zijn ze?! De jacht op ‘mishandelde’ kinderen kost ontzettend veel geld en veroorzaakt trauma’s bij ouders, kinderen en omringende familie. Tot nu toe heeft deze mishandelings-trein gewoon door kunnen denderen in de samenleving en mogen infiltreren in scholen en ziekenhuizen, omdat bestuurders in de waan verkeerden dat het op termijn geld zou besparen. Heel langzaam komt bij hen het besef dat dit niet zal gebeuren. Mijn voorspelling is dat niet menselijkheid of inzicht het jeugdzorgsysteem zullen veranderen, maar grote financiële tekorten die nergens mee te dichten zijn.

Kindermishandeling niet strafrechtelijk veroordeeld 

Op 27 maart 2014 heb ik naar aanleiding van de valse geschoktheid en verontwaardiging bij Tweede Kamerleden na een uitzending over het lage aantal ouders dat strafrechtelijk vervolgd werd voor kindermishandeling (en nog minder veroordeeld) uitgelegd waarom al die politieke poppenkast ongeloofwaardig was, omdat met het hybride systeem waarmee in de Nederlandse jeugdzorg wordt gewerkt dat een onvermijdelijk gevolg is. (2) Ik heb in het artikel betoogd dat het vaker strafrechtelijk vervolgen van ouders voor de jeugdzorg zelfs heel nadelig zou kunnen uitpakken, omdat in het strafrecht -waar feiten doorgaans nog wel een rol spelen- zou blijken dat veel ouders door Veilig Thuis, de Gecertificeerde Instelling en de Raad voor de Kinderbescherming vals beschuldigd zijn. Er zouden veel vrijspraken volgen en het resultaat daarvan zou zijn; minder ondertoezichtstellingen en minder uithuisplaatsingen. De jeugdzorgsector weet zelf heel goed dat een groot deel van hun rapportages bestaat uit gebakken lucht en valse aantijgingen en dat ze zo vaak hun zin krijgen in de rechtbank met hun dwangmaatregelen (en in het voortraject ouders chanteren met de gang naar de rechter indien zij zich niet volledig onderwerpen), omdat jeugdrechters ofwel geen kennis hebben van hoe ondeskundig, manipulatief en dwingend jeugdbeschermers kunnen zijn of liever de andere kant op kijken. Want waarom slapende honden wakker maken? Er zijn wel rechters geweest die hun twijfels hebben geuit over de werkwijze van (Bureau) jeugdzorg (3), maar niemand wil graag klokkenluider zijn. We weten hoe het in dit land doorgaans met klokkenluiders afloopt. Sociaal uitgestoten, financieel aan de grond, gezondheid verwoest en een uitzichtloos bestaan als paria waar niemand sociaal of professioneel nog iets mee te maken wil hebben. 

Rechter wordt bewust misleid 

In zijn artikel ‘De Farce van de Gedragsdeskundige’ legt arts en ouderondersteuner Nico Mul uit hoe de rechter opzettelijk op het verkeerde been wordt gezet door in ieder rapport van jeugdzorg of de Raad te vermelden dat de gedragsdeskundige ‘bij het onderzoek betrokken’ is geweest. De rechter neemt dan aan dat er deskundig onderzoek is verricht, maar niets is minder waar. In de meeste gevallen heeft deze gedragsdeskundige die deelneemt aan het multidisciplinaire overleg (MDO) het kind of de ouders nooit gezien en geen onderzoek verricht dat naar de maatstaven van de beroepsgroep NIP/NVO die naam waardig is. “De 'gedragsdeskundige': heeft kind noch ouders gezien of gesproken. Kan alleen maar in algemene termen iets zeggen over 'meest wenselijke omgang' of contactregeling dan wel verblijf bij de ene of andere ouder.” De raadsonderzoeker en de gezinsvoogd die eveneens in het MDO zitten doen beiden niet aan waarheidsvinding, maar schetsen een beeld van de gezinssituatie waar de gedragsdeskundige en de maatschappelijk werker zaken uit afleiden zonder dat zij daadwerkelijk betrokken zijn geweest. Het enige dat ouders effectief kunnen doen om zich te verweren tegen de kwakzalverij van jeugdzorg, is deze gedragswetenschappers aan te klagen bij hun beroepsgroep. Ook in verband met het zonder onderbouwing ‘gek verklaren’ van ouders door jeugdbeschermers is dit van belang.


Wat is kindermishandeling?

Politici van verschillende partijen reageerden destijds op de uitzending van de EO ‘Dit is de dag’ (4) om hun grote bezorgdheid te uiten over het lage aantal mishandelende ouders dat strafrechtelijk vervolgd werd en één van hen was Vera Bergkamp (D’66) die stelde: ‘Kindermishandeling is een ernstige zaak en een strafbaar feit’. Dat laatste, het ‘strafbare feit’, kan om diverse redenen worden betwist, juist door de hybride manier van werken in deze sector. Het is vanaf het moment dat de Bureaus Jeugdzorg werden opgericht in 1995 niet alleen een steeds groter probleem geworden wie de regie heeft bij de jeugdbeschermingstaken (jeugdzorg of de Raad voor de Kinderbescherming;  De Raad gaat weliswaar naar de rechter maar verlaat zich voor 80% op wat Veilig Thuis of de GI beweren), maar sinds deze constructie in het leven werd geroepen is er geen Kamerlid met jeugdzorg in de portefeuille meer geweest die nog begreep waar het probleem zat als ouders hen overlaadden met klachten over jeugdzorg. Want wat is kindermishandeling eigenlijk en wat is een strafbaar feit in dit verband? Hoe ingewikkeld dat is en hoezeer die complexiteit en bewust gecreëerde vaagheid in het juridisch nadeel werkt van ouders en kinderen verdient nadere toelichting. 

Het juridische moeras van ‘verwaarlozing’

Vanaf de jaren ’90 is binnen de jeugdbescherming rond het traditionele begrip ‘kindermishandeling’ een juridisch moeras gecreëerd dat ‘pedagogische verwaarlozing’ heet. Dit kan door jeugdbeschermers, maar ook door docenten, consultatiebureaus, Spoedeisende Hulp, mensen van de woningbouwvereniging (die een cursus Meldcode hebben gevolgd) gebruikt worden om ouders werkelijk op elke denkbare grond te beschuldigen van kindermishandeling, zelfs bij het lichtste vermoeden van ‘verwaarlozing’. In de uiteindelijke rapportage na ‘onderzoek’ door Veilig Thuis (meningen-inventarisatie, meestal zonder enig concreet bewijs) worden vermoedens van verwaarlozing gepromoveerd naar ‘mishandeling bewezen’. (5.a) Geen ouder die daar iets tegen kan doen. De rechter kan niet anders dan ‘geloof hechten aan het woord van de ‘professional’. Een rechter vergeleek het eens met het moeten geloven van een politieagent die beweert dat iemand door rood licht is gereden. De ambtenaar heeft een eed afgelegd, dus zal waarschijnlijk de waarheid spreken. Helaas gaat het in kinderbeschermingszaken niet over een verkeersboete van een paar honderd euro, maar over het onder toezicht stellen of uit huis plaatsen van een levend wezen! Een behoorlijk scheve vergelijking door deze rechter. In een moordzaak zal toch niet zomaar op de ‘professionele mening’ van de agent worden gevaren als enig concreet bewijs ontbreekt dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.(5.b)

Wat wordt er eigenlijk getoetst?

In het strafrecht wordt gewerkt met bewijsvoering, maar in de jeugdzorgketen is men van mening dat dit niet nodig is en zelfs gevaarlijk voor de jeugdige. Er moet bij ‘onmiddellijk en ernstig gevaar’ voor het kind direct kunnen worden ingegrepen op basis van een vermoeden (spoed-uithuisplaatsing) en uit gemakzucht en door gebrek aan zelfkritiek vindt men het ook niet nodig om naderhand zorgvuldig onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het ingrijpen. (6) Vanuit de overtuiging dat ze alles doen in het 'belang van het kind’, is er ook geen interesse in het waarheidsgehalte van rapportages of verklaringen van de jeugdzorgprofessional bij het opleggen van een in theorie minder zware maatregel van ondertoezichtstelling (die later kan escaleren tot uithuisplaatsing in de machtsstrijd met de gezinsvoogd). Wat het verband is tussen het zeldzame verschijnsel van spoed-uithuisplaatsing (VOTS) met twee of drie politieauto’s voor de deur bij ernstig en acuut gevaar voor het kind en het veel lichtere fenomeen van verwaarlozing (of een vermoeden daarvan), kan en wil niemand uitleggen. Jeugdzorg meent dat zij zich uit naam van het kinderbelang nergens voor hoeft te verantwoorden en gebruikt de zeldzaam voorkomende zware gevallen van kindermishandeling om ook in alle andere casussen niet aan feitenonderzoek te hoeven doen. Het alibi is altijd dat ‘de rechter heeft getoetst’ wanneer zij een maatregel aanvragen, maar omdat de meeste rechters geen tijd en geen zin hebben het hele dossier door te spitten, komt het er in de praktijk op neer dat jeugdzorg zichzelf toetst met de rechter als stempelautomaat. De rechter komt makkelijk onder zijn/haar verantwoordelijkheid uit als maar door jeugdzorg/Raad de juiste juridische formulering wordt gehanteerd; ‘ernstig in de ontwikkeling bedreigd’. 

Toekomstverkenning jeugdzorg

Kinderrechter en voorzitter van het rondetafelgesprek Toekomstverkenning jeugdzorg (17 februari 2010) mevrouw Calkoen:

“Wij als kinderrechters zien toch maar een bepaald segment van de hele jeugdzorg: alleen het gedwongen kader. Als bij ons een nieuw verzoek tot ots binnenkomt, dan zien wij wel iets van wat er is gedaan in het vrijwillig kader. Een klein overzicht krijg je daar dus wel van. Dat wordt ook wel besproken. Bij de verlengingsverzoeken wordt besproken wat er allemaal is gedaan. ( .. ) Dat is dus onze beperkte blik ( .. )

Het indicatiebesluit is al vaak genoemd en daar zal ik het ook nog maar even over hebben. Het indicatiebesluit voegt voor ons niets toe, want wij moeten toetsen aan het Burgerlijk Wetboek en aan de Wet op de jeugdzorg. Ik moet toch maar even voor mijn beroepsgroep spreken. Het gaat ons om de ernstige bedreiging in het opgroeien. Dat moet in het verzoekschrift staan en het indicatiebesluit is doorgaans allemaal dezelfde tekst, dezelfde blokken en hetzelfde knip-en-plakwerk als het verzoekschrift.

Het is zo’n uitgekleed document geworden dat het voor ons eerlijk gezegd alleen maar lastig is. Wij gaan daar verder niet over, maar wat ons betreft hebben wij het niet nodig. Dat zou ik er wel graag bij willen zeggen. Het is denk ik een van de meest onderbelichte en ondergewaardeerde aspecten van de hele jeugdzorg. Het loopt rommelig, het is laat en de kwaliteit, inzichtelijkheid en onderbouwing zijn vaak heel ondeugdelijk.” (7)

En maar melden…

Een belangrijke aanjager van de werkgelegenheid in de jeugdzorg is de treitermelding waarmee exen elkaar het leven zuur maken, met steun van de gewillige hulpverlenende instanties (omgangsfrustratie, ouderverstoting), een fenomeen dat door de sector wordt geplugd als ‘vechtscheidingen’ waarbij jeugdzorg de functie heeft van ‘de pyromaan die komt blussen’. Jeugdzorgprofessionals hebben vaak een actief aandeel bij het escaleren van situaties tussen gescheiden ouders. Ofwel door partij te kiezen (vakjargon: ‘ingezogen worden’) of juist door handelingsverlegenheid die in bepaalde gevallen zelfs kan leiden tot dode kinderen, waarna er nog meer meldingshysterie ontstaat, omdat men het verschil niet wil zien tussen melden en managen. Meer ‘input’ betekent niet een betere ‘output’, enkel een langere verwerkingstijd en slordige afhandeling door teveel zaken. En dan zijn er nog de meldingen die worden gedaan door argeloze burgers/professionals die denken er goed aan te doen hun ‘niet pluisgevoel’ (8) te volgen en ten onrechte  geloven dat wanneer er niets aan de hand is, de ouders gewoon weer met hun kind naar huis mogen. Ze denken dat het gezegde ‘baat het niet, dan schaadt het niet’ ook op jeugdzorg/Veilig Thuis van toepassing is, omdat ze er zelf nooit mee te maken hebben gehad.

Echte kindermishandeling is strafbaar

Natuurlijk is kindermishandeling een strafbaar feit wanneer een kind ernstig lichamelijk en geestelijk letsel is toegebracht door incompetente, sadistische of zwakzinnige ouders. Een kind urenlang op een balkon laten staan op blote voeten in de vrieskou is strafbaar, net zoals je kind spiritus laten drinken om in het ziekenhuis ‘aandacht te krijgen’ van de artsen en verplegend personeel. Er moet strafrechtelijk worden opgetreden (met gedwongen behandeling voor psychische problemen) als er geen twijfel mogelijk is over wat de kinderen is aangedaan door hun eigen ouders. Maar de meeste gevallen die voor de rechter komen zijn veel minder duidelijk en vallen onder de noemer psychische mishandeling (wat al een vaag terrein is; geldt een ruzie tussen ouders in de keuken als ‘mishandeling?) of ‘pedagogische verwaarlozing’ waar men zich helemáál op glad ijs begeeft (smoezelige kleding, één blauwe plek, ‘het kind is wat stil/druk, enz). Eigen zaak: onze dochter werd op een school seksueel geïntimideerd door medeleerlingen (9), maar uiteindelijk was een deel van de ‘vastgestelde kindermishandeling’ dat ons autistische kind nog moeite had met vast voedsel, wat niets te maken had met het misbruik op school. Daarnaast is het ook nog eens een bekend verschijnsel bij autistische kinderen, dat vanzelf over gaat als ze ouder worden. 

Het sleepnet van verwaarlozing

De belangrijkste bron van irritatie voor ons als ouders, buiten het feit dat wij zelf onterecht verdachten waren, was dat op de school nooit serieus onderzoek werd gedaan naar daders of slachtoffers, terwijl onze dochter duidelijk had aangegeven dat het meerdere kinderen op school betrof. Het AMK (Veilig Thuis) focuste zich volledig op ons gezin, waar op geen enkele manier de oorzaak te vinden was voor de onveiligheid van onze dochter. Een moeder van een autistisch kind schreef in een recent artikel op de site Jeugdzorg Dark horse Plus: "Kan het ook andersom? Veilig school??" En juist scholen willen ze vanuit de overheid steeds meer macht geven en het opsporen van kindermishandeling centraal laten stellen in hun contact met de kinderen. Goed idee, als juist daar het gevaar is! Het grote probleem van de jeugdbescherming is niet de aanpak van echte kindermishandeling, maar het sleepnet genaamd ‘pedagogische verwaarlozing’. Die zorgt ervoor dat er in Nederland zoveel kinderen onder toezicht staan en niet bij hun eigen ouders mogen wonen. Het begint met iets kleins of iets dat in het geheel niet aan de orde is en al gauw wordt het via allerlei juridische procedures en een onnavolgbaar jeugdzorg-jargon getransformeerd tot een probleem van enorme omvang (of zelfs een geheel ander ‘probleem’ als de oorspronkelijke melding aantoonbaar vals alarm was) en zodoende maakt jeugdzorg zichzelf onmisbaar als jeugdbeschermer in de ‘frontlinie van de samenleving’. Maar natuurlijk niet bij de echte (criminele) multi-probleemgezinnen, want dat is veel te gevaarlijk.

Jeugdzorg heeft baat bij huidig systeem

De zaak van Sergeant-Majoor bij de marine Hendrik-Jan Oussoren (10) heeft veel duidelijk gemaakt over de scheve machtsverhouding tussen hulpverleners en ouders bij een vermoeden van kindermishandeling, vooral waar het gaat om de relatie civiel recht en strafrecht. De grond waarop deze beroepsmilitair -met uitstekende staat van dienst, geliefd bij familie, vrienden, collega’s en buurtbewoners- zijn kind kwijtraakte was civielrechtelijk. Er is echter tegelijkertijd tot strafrechtelijke vervolging overgegaan door het Openbaar Ministerie op verzoek van de beweringen van de sociaal werkers van jeugdzorg, zonder enig bewijs voor hun aantijgingen (kind-ontvoering) en zonder dat politie of KMar de gerechtelijke beschikkingen vroegen ter controle waardoor de eigenaardige situatie ontstond dat hij later strafrechtelijk werd vrijgesproken, maar op civielrechtelijke gronden nog altijd zijn kind niet mag zien. Wanneer ouders strafrechtelijk worden vervolgd is de kans dus groot dat jeugdzorg geen zaak tegen ze heeft en daarom heeft de sector liever dat het systeem blijft zoals het nu is. Ze kunnen wanneer ze maar willen het strafrecht voor hun karretje spannen (of juist buiten de deur houden door bij omgangsfrustratie de politie niet te laten optreden op hun advies) en altijd blijft het argument voor hun ondoorzichtige handelen dat het allemaal draait om het ‘belang van het kind’. Want wie weet, tenzij een kind echt halfdood is geslagen, wat in het belang van het kind is? Dat laten politici, rechters, politiemensen, etc, graag over aan de kind-professionals van jeugdzorg, want dat zijn mensen die idealistisch zijn en hart hebben voor kinderen. Toch? Niemand wil het hardop zeggen van officiële zijde, maar ze weten dat ook de macht van jeugdbeschermers door gebrek aan juridische toetsing en gebrek aan toezicht op hun werkwijze, wordt misbruikt en dat daar enorm veel leed mee wordt veroorzaakt. Het wegnemen van een kind uit zijn veilige vertrouwde omgeving, zonder gegronde medische of pedagogische noodzaak veroorzaakt een levenslange diepe psychische wond. Niet alleen bij ouders, maar bij een heel familiesysteem dat erdoor wordt ontregeld. 

Waar blijft het toetsingskader?

Het is bekend dat de rechterlijke toetsing op dit moment niets voorstelt en dat artikel 3.3 van de jeugdwet geen enkele garantie biedt aan ouders en kinderen voor een eerlijke rechtsgang (11). Daar wordt achter de schermen aan gewerkt (voornamelijk door mensen van buiten de sector) maar zelfs als het zo broodnodige toetsingskader voor rechters in jeugdzorgzaken er komt, moet er nog een hele wereld gewonnen worden bij het uitvoeren van de werkzaamheden in de jeugdzorg zelf. De Nederlandse overheid werkt nog steeds volgens het principe van ‘goedkoop is duurkoop’ en schuift de rekening van ondeskundigheid steeds verder voor zich uit, totdat de hele samenleving uiteindelijk desintegreert en ouders geen enkele instantie meer kunnen vertrouwen noch naar deskundigheid, noch uit juridisch oogpunt, want zelfs een teruggedraaide uithuisplaatsing maakt van jeugdzorg nog geen feestje. (12)

De meldingshysterie gaat maar door en zolang links-liberale krachten in de politiek het slechtste van hun beider overtuigingen blijven combineren; 'meer vertrouwen geven aan de jeugdzorgwerker' (= meer macht geven) en 'preventief en kostenbesparend werken' (privacy-schending en amateurisme) is het einde van de rampspoed nog niet in zicht. Dit rammelende systeem kan nog vele jaren zo doorgaan, omdat politici zich niet willen wagen tot ‘het niveau van de individuele casus’ zolang een zaak ‘nog onder de rechter is’ (zij die dat wel doen schrikken zich rot). En ook daarna heeft het niet speciaal hun interesse, want er wordt nog steeds niets geleerd van ‘worst practices’. Ze vragen zich niet af wat er eigenlijk onder de rechter is met de aanvraag van beschermingsmaatregelen. In veel gevallen een zwetsverhaal dat wordt ingekleed met pasklare formuleringen uit het jeugdzorgjargon, op maat gesneden voor de rechter om snel en efficiënt ‘recht te spreken’. Het is zelfs zo erg, zoals een advocaat mij eens vertelde, dat soms de rechter in zijn beschikking de juiste juridische formulering invult als de Raadsmedewerker met een verkeerde juridische woordkeuze de maatregelen heeft aangevraagd (en de rechter dus eigenlijk niet aan het verzoek kan voldoen).

Uittreksel uit Tweede Kamerdebat: ‘De macht van de gezinsvoogd’ van 18 april 2012, Van der Staaij:

“Zo zijn er meer zaken waarvan je zegt: die klachtprocedures moeten er zijn, maar zou het ook niet eens goed zijn om mensen van buiten een aantal zaken te laten doorlichten waarvan wij ons afvragen of het wel goed is gegaan of zelfs weten dat het is misgegaan? Dat is in het verleden ook wel eens met zaken in de rechterlijke macht gebeurd. Dan kan met gezond verstand worden bekeken: wat kunnen wij hiervan leren en wat kan worden verbeterd? (13)

Sven Snijer


Lees hier Deel 2 van “Jeugdzorg - Van sociale utopie naar pedagogische heilstaat” 
 


   
“…Voor cliënten lijkt het in een aantal situaties dan ook een gevecht tegen windmolens in plaats van dat de hulp wordt verleend, waar het allemaal om begonnen is.”
 
“Doordat er soms in een jaar weinig structureel aan een bepaalde zaak is gewerkt, ontstaat in het vraaggesprek nogal eens een pijnlijke situatie. Het bureau wil dan nogal eens een houding aannemen van: wij weten het beter en u begrijpt niets van ons vak....”
 
“Bij BJZ is er weinig animo tot terugplaatsing. (…) Ouders stellen de vraag wat zij moeten doen om de kinderen weer terug thuis te krijgen en krijgen daarop geen antwoord of worden min of meer met een kluitje in het riet gestuurd. … Onwillekeurig rijst dan de vraag nogal eens: ‘is het bureau er voor de cliënten of zijn de cliënten er voor het bureau?’”  

Mr. P.A.J.Th. van Teeffelen is deeltijd raadsheer van het Hof te ’s-Hertogenbosch en plaatsvervangend voorzitter van de vereniging voor Familie- en Jeugdrecht. Hij publiceerde in het juristenblad FJR, nummer 10, 2010, op blz. 248-249.