Naar aanleiding van het artikel van Paul Hulst, ‘3 Gemeenten willen mogelijk af van hun wijkteams: een 1ste verslag van een interessante discussie hierover ‘(1)
Ik
begrijp dat bestuurders vooral geïnteresseerd zijn in de ‘financiële prikkels’,
de ‘verkokering’, de aansturing en dergelijke, maar je kunt de problemen in de
jeugdhulp niet alleen bestuurlijk-financieel oplossen om de simpele reden dat
de jeugdhulp van de wijkteams altijd verbonden is met dwanghulp (‘beschermingsplein/
beschermtafel’) en opschaling naar de Raad voor de Kinderbescherming. Ik hoor bestuurders
veel te weinig spreken over de ‘doorzettingsmacht’ van het wijkteam en
gedwongen maatregelen en hoe gemeenten hiermee om moeten gaan. Ze zijn nu gefixeerd
op de hoge kosten van de j-ggz en de wachtlijsten en vragen zich niet af waarom
opvoedhulp in het vrijwillige kader vrijwel nooit volstaat. Evenmin lijken ze
te snappen waarom echte probleemgezinnen die onder toezicht staan van
jeugdbeschermers toch zo vaak kunnen escaleren, soms met dodelijke afloop voor
het kind.
Geen scheiding
vrijwillige of gedwongen hulp
Bestuurders
hebben met betrekking tot de Transitie het idee dat we praten over hulp aan
jeugdigen zoals opvoedhulp en j-ggz hulp, met voor de extreme gevallen de Kinderbescherming
en de gedwongen maatregelen, maar in de praktijk gaan deze twee geleidelijk in
elkaar over. In Nederland bestaat er geen duidelijke scheiding tussen de twee
en daarom blijft ook iedere ouder met hersens weg van jeugdzorg of de
wijkteams. Door het falende jeugd- en familierecht heeft jeugdzorg/wijkteam
altijd een ontsnappingsroute wanneer de geboden hulp geen kwaliteit heeft,
omdat een hulpvraag kan worden omgevormd tot een risico-taxatie
(kindermishandeling) zodat jeugdzorg eigenlijk niet kan falen, zelfs al doet ze
weinig goed.
Nederland
kampioen beschermingsmaatregelen
Jeugdzorg/RvdK/Wijkteam
kunnen zich ongeacht het resultaat van hun handelen altijd verschuilen achter
het ‘oordeel’ van de rechter, die zich vaak zonder bewijsvoering
(informantenonderzoek) vrijwel geheel verlaat op de mening van de jeugdbeschermers.
Omdat dit juridische probleem nooit is aangepakt door de overheid (betere
borging van rechten van ouders en kinderen) was het niet mogelijk om de
kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren, omdat alles wat niet goed ging in de cliëntrelatie kon worden weggesluisd naar de rechter, met of zonder noodzaak voor gedwongen
maatregelen. Bovendien speelde na de zaak Savanna de vrees voor gezinsdrama's bij jeugdbeschermers en rechters een grote rol bij het gemakkelijk aanvragen en toekennen van gedwongen maatregelen. De ‘uiterste maatregel’ (uithuisplaatsing) werd in tien jaar tijd bijna verdubbeld van 5.185 in 2005 tot 9.320 in 2015. De ondertoezichtstellingen bleven fors stijgen tot 2009 en gingen pas vanaf 2012 aanzienlijk naar beneden tot onder het niveau van 2005. Bewijs voor de 'onmiddellijke en acute dreiging' voor de veiligheid van het kind hoefde niet te worden geleverd, want de RvdK beloofde achteraf onderzoek
te doen naar de gezinssituatie en dan kregen ouders hun kind soms na jaren van
strijd weer terug, terwijl anderen verslagen achterbleven vaak als gevolg van hun verzet. Veel onterechte uithuisplaatsingen
werden nooit ongedaan gemaakt, vanwege 'hechting' in het pleeggezin en de
juridische strijd die jeugdzorg en de Raad niet wilden verliezen, zodat ze telkens met nieuwe zorgen en bezwaren aankwamen bij de rechter.
Wijkteams bij grootstedelijke
problematiek
Dat
is de onderliggende problematiek die in de bestuurlijke discussie vaak niet
eens zichtbaar wordt. Daarnaast is er veel onduidelijkheid bij lokale bestuurders over wat de overheid ooit van plan was met de jeugdhulp (wijkteams/ Gecertificeerde Instelling) en de specialistische hulp (j-ggz), want aanvankelijk sprak men enkel van 'demedicaliseren' en 'ontzorgen', maar later bleek het toch anders te liggen. Er moesten naar de wens van de overheid minder autochtone
kinderen naar de j-ggz (problemen zelf oplossen thuis met eigen netwerk/ Eigen Kracht) en
méér allochtone kinderen naar de j-ggz (diagnosticeren zodat ze niet verder
ontsporen en criminaliseren), want de grootstedelijke problematiek was het focuspunt
bij de hele Transitie. Waarom zou je een Pedagogische Civil Society willen creëren
in een dorp of kleine stad? Daar zijn de mensen al op elkaar betrokken, maar in
de grote stad is er anonimiteit, eenzaamheid en vaak weinig sociale cohesie,
zeker in achterstandswijken. De wijkteams hadden het wondermiddel moeten zijn
voor de grote steden, maar ze hangen als los zand aan elkaar. (2) Het
juridische gevaar is net zo groot voor ouders als bij het oude Bureau
Jeugdzorg, de zorgkwaliteit is even laag en niemand gaat er vrijwillig heen,
waardoor opnieuw de dwanghulp in beeld komt na weer een gezinsdrama in alle
kranten.
De hysterie rond
kindermishandeling
Je
kunt de jeugdhulp in Nederland niet verbeteren zonder eerst het juridische
probleem aan te pakken en daarnaast strenge eisen te stellen aan de kwaliteit van
de jeugdzorginterventies. Bovendien wordt de hulp aan jeugdigen steeds
ondermijnt door een stevige lobby in ons land om kindermishandeling onder de
aandacht te brengen met talloze campagnes, gebaseerd op cijfers die achteraf niet
blijken te kloppen. De prevalentie-onderzoeken van de Leidse universiteit (onder
leiding van IJzerdoorn) spreken van 119.000 mishandelde kinderen in Nederland,
maar dat zijn er in werkelijkheid veel minder.(3) Hierover verscheen een lezenswaardig
artikel van oud-advocaat Peter Prinsen in het Nederlands Juristenblad, (20 juni
2017, nr. 25). Bestuurders realiseren zich te weinig hoeveel weerstand er onder
ouders bestaat tegen hulpverleners en helemaal tegen jeugdbeschermers en waarom
zoveel geld voor preventiemaatregelen verspild is. Laagdrempelige preventieve
hulp zal niet werken zolang er geen ‘knip’ wordt gemaakt tussen hulpverlening
en kinderbescherming.(4) De ‘pet’ van VWS en de ‘pet’ van V&J vinden we
beiden in het wijkteam (de jeugdzorgmedewerker/Veilig Thuis-medewerker) die voor
de beschermtafel al iemand van de Raad voor de Kinderbescherming uitnodigt die
mag adviseren tot een Raadsonderzoek!
‘Nadere Memorie
van Antwoord’
In
mijn optiek zijn in het Nederlandse jeugdbeleid de hulpverlening, de rechterlijke
macht, de organisatie en de financiering onmogelijk te scheiden van elkaar. Als
je bedenkt dat een uithuisplaatsing per jaar tussen de € 40.000,- en € 80.000,-
kost per kind, dan begrijpt iedereen dat we niet alleen praten over het
organiseren van de hulp, maar wel degelijk over de inhoud en de effectiviteit
ervan. Goed functionerende preventieve vrijwillige hulp bestaat bij de gratie
van het minimaliseren van gedwongen maatregelen. Bovendien moet er voor een
goede doorverwijzing bij de wijkteams (als daar al iemand komt) een specialist
in de toegangspoort staan om te bepalen of een kind lichte of zwaardere hulp
nodig heeft. En juist dat scheen ‘onmogelijk’ te zijn volgens voormalig
staatssecretaris Teeven in zijn Nadere Memorie van Antwoord, 27 januari 2014 (5)
in het oude systeem waar Bureau Jeugdzorg en de j-ggz als natuurlijke vijanden
tegenover elkaar stonden. Zij zouden onder gemeentelijke regie door een ‘generalist’
gestimuleerd worden met elkaar samen te werken of liever nog de ‘dure’ j-ggz helemaal
buiten de deur te houden door alles tot opvoedingsprobleem te transformeren. Maar
dat is een utopie gebleken, omdat doorverwijzing door de huisarts overeind is
gebleven (gelukkig maar in een beschaafd land) en er nu een grote vraag is
naar specialistische hulp.
Suïcidale kinderen en mishandelingspreventie
Schrijnende
situaties met suïcidale kinderen die niet op tijd hulp krijgen hebben de
publieke opinie helemaal gekeerd in het voordeel van de ggz om een einde te
maken aan de wachtlijsten, (6) terwijl het kabinet hen juist een slecht imago
wilde bezorgen (de pillen-industrie tegenover ‘lekker voetballen en ravotten’
om van je problemen af te komen).(7) Extra nadelig bij het drama met de j-ggz
kinderen die niet geholpen worden en de escalerende gezinssituaties als gevolg
van te late doorverwijzing door de wijkteams, is dat de focus van de meeste
mensen nu gericht is op de j-ggz, terwijl weinigen snappen dat Bureau Jeugdzorg
al meer dan twintig jaar ‘op de stoel van de specialist’ zit en daar kraaide
geen haan naar. De kinderen in instellingen, pleeggezinnen en zorgboerderijen
die nooit behandeling kregen zijn nog altijd een blinde vlek de bij politiek
verantwoordelijken. De vergelijking in het artikel van wijkteams met CJG’s is begrijpelijk
en terecht, maar eigenlijk moeten we veel verder terug gaan. De CJG’s werden ook
al bedacht omdat Bureau Jeugdzorg een slechte naam had en men op zoek was naar
vriendelijke en preventieve hulp, zodat dat nare juridische traject niet nodig
was. Maar vroeg of laat krijgt de mishandelinglobby overal de vinger achter en
wordt elk vriendelijk idee of neutraal initiatief besmet met risico-taxaties en
Raadsonderzoeken.(8) Wie dat probleem niet weet te keren kan nog vele
mislukkingen bij het hervormen van het jeugdbeleid tegemoet zien.
Sven Snijer
(1)https://www.linkedin.com/pulse/3-gemeenten-willen-mogelijk-af-van-hun-wijkteams-wat-voor-paul-hulst
(3)https://www.navigator.nl/document/id0e865189f6fb4d60a1319dc79f696da8?cpid=WKNL-LTR-Nav2&cip=hybrid
‘Oproepen tot
betere samenwerking en interventies daartoe hebben deze knelpunten tot nu toe
nooit opgelost. Ook is het partijen niet gelukt de jeugd-ggz meer naar de
voorkant van het traject te brengen en geïntegreerde diagnostiek in bureau
jeugdzorg op te zetten. Hierdoor treedt verkokering van zorg op en wordt te
laat effectief ingegrepen.’