Een verwarrend aspect aan de ‘Nadere Memorie van antwoord’(1) van toenmalig staatssecretaris Teeven(V&J) en staatssecretaris Van Rijn (VWS) over de niet te realiseren samenwerking tussen de jeugd-ggz en jeugdzorg door de jaren heen, is het gedeelte over deelname van allochtone -en autochtone kinderen aan deze vormen van hulpverlening. Allochtone kinderen zouden vooral bij jeugdzorg binnenkomen en autochtone kinderen naar verhouding vaker bij de jeugd-ggz, terwijl er sprake is van een grote ‘overlapping in de problematiek’.
Uiteenlopende
doelstellingen
Ik
heb mij afgevraagd wat dit met de Transitie te maken heeft als het gaat om het
door de regering zo gewenste demedicaliseren en ontlabelen. Het verband tussen
allochtone ouders die de jeugd-ggz mijden (wat de regering juist prachtig zou
moeten vinden, want deze kinderen worden niet gelabeld) en het terugdringen van
labels en gedragsmedicatie bij jeugdigen in het algemeen, bleef mij duister met
betrekking tot de centrale doelstelling van de Transitie. Want door de
jeugdzorg en de jeugd-ggz samen te brengen in de gemeentelijke wijkteams zou de
kans op diagnosticeren (en medicaliseren) van allochtone kinderen alleen maar
groter worden, als ze werkelijk geïntegreerd zouden gaan werken. Maar onder
‘integratie’ van jeugd-ggz en jeugdzorg dient natuurlijk voor een groot deel
het terugdringen van de jeugd-ggz te worden verstaan, want de politieke illusie
is dat alle problemen van jeugdigen sociaal kunnen worden opgelost.
“GGZ wordt naar verhouding veel vaker geboden aan goed opgeleide
(autochtone) gezinnen en minder aan (allochtone) gezinnen met een laag inkomen.
Dit leidt zowel tot overbehandeling als onderbehandeling.”
Het
beeld dat naar voren komt is dat de regering het wenselijk vindt dat meer
allochtone kinderen naar de jeugd-ggz worden gedirigeerd, maar juist minder
autochtone kinderen. En daarbij moet de zorg voor jeugdigen fors goedkoper
worden, dus de autochtone en allochtone kinderen tezamen zullen zo min mogelijk
specialistische behandeling krijgen en zoveel mogelijk gezinsondersteuning van
het eigen netwerk. De grote tegenstelling die als eerste opvalt is die van meer
jeugd-ggz voor allochtone kinderen en minder labeltjes voor autochtone
kinderen. Dit werkt verwarrend, omdat het algemene beeld dat werd uitgedragen met
de Transitie een streven was naar minder labeltjes en minder medicatie. Het is
dan moeilijk te rijmen dat de overheid juist meer allochtone kinderen naar de
jeugd-ggz wil sturen. En het grote jeugd-ggz aandeel onder autochtone gezinnen
impliceert dat er bij hen minder sprake is van sociale problematiek, ook omdat
ze vaak beter zijn opgeleid en over voldoende eigen netwerk beschikken. Dit
roept de vraag op wat zij eigenlijk opschieten met Sociale Wijkteams (of
'jeugdhulp' onder één of andere naam) die
vooral inzetten op opvoedingsvragen en gezinsproblematiek.
Achter de
voordeur komen
Een
belangrijke reden om de Transitie in gang te zetten was dat de overheid ‘achter
de voordeur’ wilde komen, omdat veel kinderen al op jonge leeftijd ontsporen en
uiteindelijk in de (zware) criminaliteit terecht komen. Wat de zaak
ingewikkelder maakt dan nodig is, vanuit de verhouding autochtone en allochtone
kinderen bij de jeugd-ggz, is dat de overheid een speciale visie heeft op het
ontstaan van gedrags-problemen. Primair gaat ze ervan uit dat de meeste
gedragsstoornissen bij allochtone kinderen en autochtone kinderen van lager
opgeleide ouders worden veroorzaakt door verkeerde opvoeding. En dat deze
problematiek kan worden voorkomen door tijdig in te grijpen in een gezin,
vooral met betrekking tot de sociale omgeving die aanleiding is voor het
‘externaliserende’ probleemgedrag van de jeugdige. Als dit gedrag langer dan
een half jaar duurt wordt het een gemanifesteerde aandoening die thuis hoort in
de DSM van psychiatrische stoornissen. Door de gezinssituatie tijdig te taxeren
met behulp van een wijkteam, hoopt de regering psychiatrische problematiek voor
te zijn. Deze benadering gaat vrijwel geheel uit van niet-aangeboren
stoornissen, verwant met sociale achterstand en opvoedingsproblematiek. En dat
is een vreemd principe om een sociale omwenteling op te baseren, want voor de
autochtone gezinnen geldt dit in veel mindere mate. Die krijgen het verwijt dat
ze hun kinderen laten overdiagnosticeren.
Bureau Jeugdzorg weet het beter
“Zeker
wanneer het gaat om een multiprobleemgezin, blijft de jeugd-GGZ buiten beeld.
Het is opvallend dat zoveel kinderen binnen de jeugdzorg ook met GGZ-problemen
kampen. Dat moet iets zeggen over de toegankelijkheid van de jeugd- GGZ voor
meer ingewikkelde kinderen/gezinnen.” (2)
Wat
herhaaldelijk naar voren wordt gebracht van overheidswege, maar zonder
duidelijke uitleg is dat het al vanaf de jaren zeventig onmogelijk bleek om een
goede samenwerking tussen de jeugd-ggz en jeugdzorg tot stand te brengen. (voor
2005: 'jeugdhulpverlening', nu 'Jeugdbescherming of Veilig Thuis') De helft van de medewerkers van Bureau
Jeugdzorg zou de samenwerking met jeugd-ggz als ‘slecht’ tot ‘matig’ ervaren.
We moeten maar raden wat hier de reden voor is. Een ervaringsdeskundige op het
gebied van jeugdzorgzaken geeft haar visie:
“Met de wet op
de jeugdzorg werd jeugdzorg ook verantwoordelijk voor de doorverwijzing naar de
jeugd-ggz. Jeugdzorg kreeg hiermee twee petten toebedeeld; namelijk die
van verwijzer en uitvoerder ( open en gesloten instellingen voor kinderen met
opvoed en gedragsproblemen.) Om kinderen met zware ggz problematiek
binnen te houden stelde jeugdzorg in de
open en gesloten instellingen (algemene) psychiaters aan. Jeugdzorg kon zo zeggen dat zij
kinderen met zware ggz problematiek kon behandelen.
Hiermee
omzeilde zij het uitvoeringsbesluit wet op de jeugdzorg,want in dat besluit
stond namelijk letterlijk dat kinderen met psychiatrische problematiek die een
psychiatrische behandeling behoefden geen recht op jeugdzorg hadden. Als ouders
dit konden aantonen kon er van een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing
geen sprake zijn. Immers, er was geen recht op jeugdzorg (UvbWjz art. 3 en 4). Kinderen met ernstige psychiatrische
problematiek konden alleen opgenomen worden via een rechterlijke machtiging of
een in bewaring stelling, beiden via de burgemeester. Als gezinsvoogd van
jeugdzorg had je daar bij deze constructie geen last van.
Dit euvel in
de wet op de jeugdzorg probeerde jeugdzorg tijdens de zitting voor
OTS/UHP, waar opname in een instelling was aangewezen te omzeilen door bij de
rechter te stellen dat in hun instellingen ook psychiaters werkten en dat
daarmee behandeling was gewaarborgd. Niets was echter minder waar.
Jarenlang werd er in de gesloten jeugdzorg niet behandeld.(3)Maar jeugdzorg
schermde wel altijd met het feit dat zij de jeugd had met de zwaarste ggz
problematiek. Dit was echter het gevolg van de dubbele pet die hen in 1995 was
toe bedeeld.”
De lange termijngevolgen van jeugdzorghulp
De lage kwaliteit van jeugd-ggz die werd geleverd aan
jeugdigen die door Bureau Jeugdzorg in instellingen werden geplaatst,
resulteerde voor hen vaak in kwalijke gevolgen op de lange termijn. Negentig
procent van de meisjes afkomstig uit Huize Alexandra mislukte in het latere
leven. Maar liefst veertig procent onder jonge mannen met TBS (Justitie) hebben
een tehuisverleden
(van Emmerik, et al, 2001) Dit zijn schokkende cijfers
die laten zien wat de gevolgen zijn geweest van de weigering van Bureau
Jeugdzorg om tot een echte samenwerking te komen met onafhankelijke
specialisten van de jeugd-ggz, omdat de juridische constructie waar Bureau Jeugdzorg
mee werkte haar de mogelijkheid gaf om alles in eigen hand te houden. (4)
Een andere ouderondersteuner legt uit:
“De gezinsvoogd 'diagnosticeert' zonder bevoegdheid als arts, een valse
diagnose, vaak met een zogenaamd 'expertiserapport' van een deskundige die de
cliënt niet zag en slechts afging op signalen en gegevens die de gezinsvoogd
heeft willen en kunnen doorgeven; daarom heeft o.a. de SSF voor 2010 de
minister gevraagd artikel 35 van dat UvbWjz uit te breiden met dat de genoemde
gedragswetenschappers, die voldoen aan artikel 1 UvbWjz
(beroepsgregistratie-eisen), zich aan hun beroepsethiek dienden te houden. Het gevolg
was dat de minister dat artikel 35 van bovengenoemd
UvbWjz als alternatief heeft
gesteld: geen gedragswetenschapper (vaak nog in opleiding of niet Nederlands
geregistreerd) hoeft het cliëntsysteem nog te zien. Hun pseudo-adviezen zijn
dus geen diagnoses, al noemt de gezinsvoogd dat tegenover de rechter wel zo (misleiding).
Nu kan de gezinsvoogd
zijn of haar beweringen doen in de rechtszaal en de ouders moeten maar vooraf
helderziend zijn en vooraf een schriftelijke verklaring inleveren als
'weerwoord' op de te verwachten beweringen. Dat ontzegt dus het kind (en
gezinssysteem) het recht op second opinion voor afweging naar het meest
optimale hulptraject tijdens de rechtszitting.(5) Er wordt dus 'hulp' geboden
op beweer-niveau. Zonder dat de rechter nagaat of er open onderzoeksvragen aan
vooraf gingen en het door jeugdbescherming voorgestelde traject het meest
optimale hulptraject is voor het kind.
Ouders worden veelal geen hulp en
ondersteuning geboden om het kind zoveel mogelijk (weer) thuis te laten
opgroeien (zie bovenste youtube: prof. Jo Hermanns, wat bevestigd werd door
Joseph Doyle in 2007.(6) Andere wetenschappers noemden de noodzaak
tot zwaargewichten (die het cliëntsysteem zagen) en doelgroepspecialisten in de
toegangspoort tot de jeugdhulpverlening. Daarmee kan met grond ook veel
onnodige behandeling worden tegengehouden! Ouders worden met een aanvraag
ondertoezichtstelling (en erger; BW1:255 lid 1-nieuw) eigenlijk beschuldigd van
een bedreiging te zijn, zonder
dat de jeugdbescherming, het gaat nu om de jeugdwet, hoeft aan te tonen of deze
'bedreiging' ernstig is en erger dan de bedreiging die het kind als pleegkind
oploopt.
Wat
de overheid beweert over de ‘overlapping’ van jeugd-ggz en jeugdzorg, die door
de cliënten ‘als twee gescheiden werelden
worden ervaren’ komt eveneens in perspectief vanuit de machtspositie die
Bureau Jeugdzorg steeds heeft gehad.
(Ouderondersteuner): “Bij een
ondertoezichtstelling is het de vraag of een juist ggz-traject is ingezet,
gebaseerd op ópen onderzoeksvragen ten dienste van ópen integrale diagnose van
niet enkel het kind na enige maanden
trauma van uithuisgeplaatst-zijn, maar vooraf het gezinssysteem (gezinsdyade)
orthopedagogisch open te onderzoeken..... We zien het tegendeel in alle
geledingen van mate van 'onderzoek' en behandeling/therapie. De door de interne
gedragswetenschapper voorgestelde trajecten zijn niet gebaseerd op diagnostiek
naar de beroepsrichtlijn. En ik heb nog nooit gehoord dat er beroep is gedaan
op artikel S, T, of U uit de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker , terwijl daar
al heel veel is geschied dat klachtwaardig is naar dat reglement.” (7)
Jeugdzorg de kinderdief
Het is maar de vraag of
de onderzoekscommissie die moest adviseren over de nieuwe jeugdwet zich ten
volle heeft gerealiseerd hoe het monopolie van Bureau Jeugdzorg vaak
doorslaggevend is geweest voor zowel het gebrek aan zorgkwaliteit, als de grote
onvrede onder ouders en kinderen over Bureau Jeugdzorg en dat het vooral de
politieke blindheid is geweest en het gebrek aan controle op Bureau Jeugdzorg
dat voor zoveel onnodig leed heeft gezorgd van overbodige gedwongen
maatregelen. Ik denk niet dat ze geweten hebben dat ouders door
ouderondersteuners werd geadviseerd om zo snel mogelijk naar een specialist te
rennen met hun kind om het te laten diagnosticeren, zodra het AMK of Bureau
Jeugdzorg aan de bel had getrokken, omdat een kind dat al onder specialistische
behandeling is geen ‘recht’ meer heeft op jeugdzorg. Zo graag wilden ouders
Bureau Jeugdzorg namelijk buiten de deur houden, aangezien vrijwel iedereen
haar associeerde met lage zorgkwaliteit en gedwongen maatregelen. ‘Jeugdzorg de
kinderdief’ werd overal geroepen, maar de simpele wijzigingen in de wetgeving
die de rechtspositie van ouders had kunnen vergroten en de zorg voor hun kind
verbeteren, daar wilden ze geen gehoor aan geven. Alle wetswijzigingen die wel
werden doorgevoerd vielen altijd precies in het straatje van jeugdzorg, dat
succesvol schermde met haar zorg voor ‘de kwetsbare kinderen’ in het
overspannen klimaat van na 2004 met de zaak Savanna.
Politieke naïviteit
De integriteit van Bureau
Jeugdzorg werd eigenlijk nooit betwijfeld en dat ze principieel te veel macht
hadden in hun dubbele functie van aanvrager en uitvoerder van de
kinderbeschermingsmaatregelen -waarbij ze ook de Raad voor de Kinderbescherming
als controlerend orgaan makkelijk voor hun karretje konden spannen, omdat deze
voor tachtig procent de gegevens van Bureau Jeugdzorg overnam- scheen de
politiek verantwoordelijken niet te deren. Bij gesprekken over de kwaliteit van
de jeugdzorg ging het toch vooral om de positieve mentaliteit van de
gezinsvoogden die zich idealistisch inzetten voor de verdrukte kinderen in
moeilijke gezinssituaties. De machtsstructuur werd niet zichtbaar gemaakt en
zelfs als sommigen daar weet van hadden, dan nog woog de angst voor weer een
gezinsdrama (met vette krantenkoppen als gevolg) zwaarder dan de kans op
onterechte uithuisplaatsingen door een oppermachtig orgaan van hulpverlening.
Dat het wettelijke recht op ‘de hoogste mate van geestelijke gezondheidszorg’
door Bureau Jeugdzorg structureel werd ondergraven door geen of een
onvolwaardige behandeling te geven speelde eveneens een ondergeschikte rol in
de beleving van de beleidsmakers, omdat voor alles de veiligheid van het kind
gewaarborgd moest zijn. Lange termijn gevolgen voor kinderen die zaten weg te
kwijnen in instellingen of door te veel wisselingen van pleeggezin, kwamen niet
in de politieke focus. (8)
In plaats van het aan
banden leggen van de macht van Bureau Jeugdzorg door de wetgeving aan te passen
en beter te controleren hoe het er met de zorgkwaliteit in instellingen
voorstond, werd gekozen voor een geheel nieuw zorgsysteem dat tegelijkertijd
een politieke omwenteling betekende. De stelselwijziging had namelijk meer
doelen op het oog dan een effectievere en vriendelijkere jeugdhulpverlening. Er
moest ook een heleboel geld worden bespaard. Dat wilde men realiseren via inzet
van eigen netwerk, aangestuurd door de wijkteams. Een belangrijk aspect van de
Sociale Wijkteams was de sociale controle en vroegsignalering van
kindermishandeling of verwaarlozing, omdat de bestaande Jeugdzorg vaak niet in
staat is gebleken om te voorkomen dat kinderen uit probleemgezinnen later
terecht komen in de psychiatrie, prostitutie of criminaliteit. In dat kader
moeten we gedeeltelijk het streven van de overheid zien om te ontlabelen en te
normaliseren, vanwege de teleurstellende resultaten van de jeugdzorg-psychiatrie
(die vaak géén behandeling inhield).
(Einde deel 1)
(Einde deel 1)
Sven Snijer
Klik op deze link voor deel 2:
http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2015/08/de-transitie-een-vat-vol_71.html
Klik op deze link voor deel 2:
http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2015/08/de-transitie-een-vat-vol_71.html
(5)https://www.dropbox.com/s/bcr7kwqhdc8oxpy/2015.07.22%20TwKamer%20Rv803-SecOpinRecht.pdf?dl=0 (rond Rv
803 t/o 810a t.o.v. IVRK 24 'hoogste mate van....').
(7)http://issuu.com/platformjeugd/docs/beroepscode_jeugdzorgwerker?e=3745952/2607862 (zie verderop S, T, etc.).
Het oude en nieuwe Burgerlijk Wetboek I (BW1:255 e.v.) is vindbaar op http://peterprinsen.nl/HERZIENINGOTS.html
Het oude en nieuwe Burgerlijk Wetboek I (BW1:255 e.v.) is vindbaar op http://peterprinsen.nl/HERZIENINGOTS.html
(8)
Er is wel
enige twijfel geuit door een rechter-raadsheer: https://www.dropbox.com/s/1oyxy9pmvo1zhr3/FJR%202010-10%20citaten-grijs.pdf?dl=0, en er zijn
weinig uitspraken die tegen de gezinsvoogdij ingaan, maar LJN AS6020 is wel een
goed voorbeeld rond omgangssabotage onder OTS: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2005:AS6020 , maar twijfel
werd door de jeugdzorglobby Jeugdzorg Nederland en de politiek het zwijgen
opgelegd.