Het
interview met Huib Struycken getiteld ‘Jeugdbescherming heeft een
onderzoeksrechter nodig’ (1) heeft een inhoudelijke discussie op gang gebracht
over de rechtspleging in jeugdzorgzaken. Het idee van een onderzoeksrechter -en
in het bijzonder een zorgvuldiger onderzoek naar de rechtmatigheid van
uithuisplaatsingen- is ermee op de agenda gezet. Oud-advocaat Peter Prinsen van
het Nederlands Advocaten Comité (2) geeft in navolging hiervan zijn visie op de
vaak gebrekkige toetsing van beschermingsmaatregelen in het familie- en
jeugdrecht en wat ervoor nodig is om dat proces meer transparant te maken. Hij
stelt dat het huidige systeem van jeugdbescherming met haar lage kwaliteit
hulpverlening, schending van de ouderschapsintegriteit en angstig
preventiebeleid zo niet langer kan doorgaan.
DEEL 1 -
JEUGDZORG DE GEBETEN HOND?
©Peter
Prinsen
(Jeugdzorg
draagt tegenwoordig de nietszeggende naam Gecertificeerde Instelling (GI); voor
de duidelijkheid blijven wij spreken van Jeugdzorg).
Prinsen:
“Het stoort mij telkens enorm als ik zie hoe één der deelnemende partijen aan
een debat dit weet te ontregelen met een drogreden. Zo lezen we in politieke
debatstukken over jeugdzorg vaak dat een groeiend aantal mensen een beroep doet
op jeugdzorg. ‘En daar zullen best wel eens fouten gemaakt worden’, zo wordt
vroom toegegeven. ‘Maar ja, - zo merken de beleidsmakers dan fijntjes op -
kritiek zal er altijd zijn: Jeugdzorg grijpt volgens de een te snel in, volgens
een ander juist te laat. Jeugdzorg doet het nooit goed’. Anders gezegd: van
kritiek hoeven we ons niets aan te trekken.
Ik
noem dit de ‘gebeten hond-drogreden’. Alle kritiek (en alle kritische ouders)
op een grote hoop gooien, om overmatig ingrijpen weg te strepen tegen
ondermaats optreden, zonder in te gaan op de terechte kritiek van beide kanten.
Het jeugdzorgdebat wordt gedomineerd door drogredenen en de
‘gebeten-hond-drogreden’ (of ‘grote-hoop-drogreden’) is er één van.
Gebeten-hond-drogreden
Jeugdbeschermers zeggen:“Volgens de
één grijpen wij te snel in, volgens de ander juist te laat: wij doen het nooit
goed”. Dat klopt. Maar de één is de ander niet. Zij kunnen best allebei
gelijk hebben in de situatie die zij op het oog hebben. Iedere categorie heeft
zijn eigen kritiek op Jeugdzorg en die kritiekvormen (overmatig voor de een,
ondermaats voor de ander) mag je niet zomaar tegen elkaar wegstrepen om daarmee
kritiek af te wimpelen.
Voor
een zindelijk debat over ‘het Probleem Jeugdzorg’ is het belangrijk dat we twee
categorieën van ouders van elkaar onderscheiden:
Enerzijds
de OTS- en UHP-ouders die vervolgd worden met een Kinderbeschermingsmaatregel,
(OTS of UHP krachtens het Burgerlijk Wetboek). Anderzijds de
Jeugdhulp-ouders (zij maken aanspraak op jeugdhulp krachtens de Jeugdwet).
Eerstgenoemden verweren zich tegen opgelegde jeugdzorg. Laatstgenoemden maken
aanspraak op hulp van het wijkteam/jeugdzorg.
Categorie
I: OTS- en UHP-ouders
Natuurlijk,
er zijn ouders waarvan ieder weldenkend mens zal zeggen dat het beter is als
hun kinderen tijdelijk of blijvend opgevangen worden in een pleeggezin. En
natuurlijk, er zijn jeugdzorgprofessionals die hun vak verstaan en die integer
zijn. Maar er zijn ook ouders die ten onrechte in het verdachtenbankje van het
AMHK (Veilig Thuis) zijn beland terwijl hun verweer aan dovemans oren is
gericht. Bijvoorbeeld doordat een overijverige leerkracht, buurvrouw of
kinderarts aangifte (‘melding’ heet dat laagdrempelig!) tegen hen heeft gedaan
bij Veilig Thuis. Niet zelden is zo’n aangifte tegen de ouders gedaan door de
leerkracht of arts om een klacht wegens een eigen tekortkoming vóór te zijn:
aanval is de beste verdediging.
Het
kunnen valse beschuldigingen zijn, maar het kan ook dat ouders een pedagogisch
of sociaal probleem met hun kinderen hebben (wie heeft dat niet?) dat zij
gewoon zelf willen en kunnen oplossen, desnoods met hulp naar eigen keuze. Zij
worden daarin gedwarsboomd door Veilig Thuis. Zij worden op basis van valse
beschuldigingen of uit hun verband gerukte feiten door Veilig Thuis
doorgeschoven naar Jeugdzorg en vervolgens naar de Raad voor de
Kinderbescherming. De Raad vordert dan een maatregel (OTS of UHP) die op de
keper beschouwd wettelijk ongegrond is, maar toch door de kinderrechter wordt
toegekend.
Framing-drogreden
De wettelijke benaming is: Advies- en
Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Gehandeld wordt onder
de naam: Veilig Thuis. Deze naam heeft een meer vertrouwenwekkende en
onschuldige klank dan het inmiddels beruchte AMHK (voorheen: AMK).
Of
de Raad vervolgt die ouders in het z.g. “vrijwillig kader”. Als zij zich
verzetten tegen deze opgedrongen hulp dan dreigt de Raad de zaak alsnog voor de
rechter te brengen (alsof dat verschil maakt!). Dat zogenaamde ‘vrijwillig
kader’ is dus allesbehalve vrijwillig; het is een informele OTS. De term
‘vrijwillig kader’ is één van de drogredenen uit het repertoire van Jeugdzorg.
‘Vrijwillig kader’-drogreden
Ouders die vervolgd worden krijgen vaak
te horen: “U kunt de hulp die wij nodig vinden maar beter in het vrijwillig
kader aanvaarden in plaats van het gedwongen kader. Anders moeten wij de
rechter inschakelen.” Dit staat bekend als “Geen dwang maar drang”. Maar
welbeschouwd is het “vrijwillig kader” dus helemaal niet vrijwillig, het is
gewoon dwang. Het onderscheid luidt dus niet: gedwongen versus vrijwillig
kader, maar: formeel versus informeel dwangkader. “Vrijwillig” kader is
allesbehalve vrijwillig!
Deze
(OTS)-ouders (vals beschuldigd, formele of informele OTS) verzetten zich tegen
willekeurige inmenging in hun privéleven door Jeugdzorg op basis van valse
beschuldigingen. Inmenging die hun pedagogisch beleid doorkruist, ja zelfs
geheel en al overneemt. Als zij de valse beschuldigingen bestrijden krijgen zij
nergens gehoor: noch Veilig Thuis, noch Jeugdzorg, noch Raad, noch de
kinderrechter wil er naar kijken. Bij alle instanties krijgen zij te horen: “In
het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding”.
Het
is alweer een drogreden, en wel de beruchte stropopredenering. Jeugdzorg
weerlegt niet het werkelijke verwijt (“uw beschuldigingen zijn vals”) maar
haalt zijn gelijk door te doen alsof het verwijt tegen iets anders was gericht:
de mening over de opvoedsituatie. Een mening verhoudt zich niet met een
zwart/wit-bewijs (waarheidsvinding geheten). Maar dat is een stropop (niet de
kern van het verwijt, maar een afleidingsmanoeuvre). Het “niet aan
waarheidsvinding doen” is toch geen vrijbrief voor leugens en bedrog?
Stropop-drogreden-‘Waarheidsvinding’
Ouders protesteren tegen valse
beschuldigingen die Jeugdzorg en Kinderbescherming ten grondslag leggen aan een
verzoek aan de kinderrechter om een OTS of UHP wegens bedreigde ontwikkeling
van het kind op te leggen. Het protest van de ouders wordt afgewimpeld met het
mantra: “In het Jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding. Waarheidsvinding
is iets uit het strafrecht”. Of een kind “ernstig in zijn ontwikkeling wordt
bedreigd” is een inschatting en niet een bewijsbare “waarheid”. Daarom voegen
veel jeugdbeschermers voor alle zekerheid halve waarheden en hele onwaarheden
toe aan het OTS-verzoek. En dáártegen richt zich het protest van ouders: niet
tegen de inschatting, maar tegen de valse beschuldigingen die een eerlijke
inschatting onmogelijk maken. Ouders doen er goed aan zelf het woord
‘waarheidsvinding’ uit hun vocabulaire te schrappen en van jeugdbeschermers dat
woord niet te accepteren.
Blijven
er valse beschuldigingen in de rapporten staan, dan is het verder onmogelijk om
een zorgvuldige oordeel te vormen over de vraag of de ontwikkeling van het kind
wordt bedreigd. Ook al zegt de kinderrechter de onwaarheden “niet relevant” te
vinden: ‘Het gaat er niet om of de vader, de moeder of de onderwijzer uw kind
heeft mishandeld. Het gaat erom dat de zorg bij u lag en dat u niet heeft
kunnen voorkomen dat uw kind is mishandeld of seksueel misbruikt. Wie dat nou
precies is geweest daar gaat het niet om.’ Dit is natuurlijk net zo goed een
stropopredenering, maar dan van de rechter.
Ouders
die valse beschuldigingen ontkennen heten ‘niet-coöperatief’ of, in krom
hulpverlenersjargon, ‘niet-leerbaar’. Dit heeft geleid tot een
‘ontkenningsangst’. Sommige advocaten adviseren hun cliënten om vooral niet
tegen te spreken, maar om maatregelen te bedenken waardoor het “niet meer zal
gebeuren”… Need I say more?
Wat
nu als de ene ouder zonder bewijs de ander van iets (mishandeling,
drugsgebruik) beschuldigt? Vaak wordt deze situatie door rapporteurs aangevoerd
als rechtvaardiging dat in het jeugdrecht er niet aan waarheidsvinding wordt
gedaan. In het rapport staat dan dat de ouders “elkaar beschuldigen”. Ten
onrechte: Als beschuldigingen van één kant komen en de andere ouder betwist die
beschuldiging, dan is de bewering dat “de ouders elkaar beschuldigen” op
zichzelf een valse beschuldiging. Het vermelden van de inhoud van de betwiste
beschuldiging is natuurlijk helemaal ontoelaatbaar.
Zoals
gezegd: soms is de vervolging terecht, maar niemand weet hoe vaak terecht en hoe
vaak onterecht. In het jeugdrecht doet men immers niet aan ‘waarheidsvinding’”.
Categorie
II: Jeugdhulp-ouders
De
tweede groep bestaat uit ouders die opvoedkundige of psychosociale problematiek
met hun kind ervaren. Dat kan variëren van licht tot ernstig. Zij maken
aanspraak op behandeling van hun kind door een professioneel hulpverlener, maar
belanden vaak in een stroperige bureaucratie van ongeïnteresseerdheid, laksheid
en ondeskundigheid van (Gemeentelijk) Wijkteam en Jeugdzorg. De aanspraak van deze
ouders is gebaseerd op de Jeugdwet en wordt ingediend bij de Gemeente. Maar zij
worden maanden lang in de steek gelaten omdat het budget van de gemeente op is,
of wegens wachtlijsten bij Jeugdzorg. Als zij dan eindelijk de aandacht krijgen
waar zij om vroegen blijkt de kwaliteit van de verleende hulp vaak beneden alle
peil. Eerst wordt vaak aangemodderd met een niet-vakbekwame, vaak
bevooroordeelde vertegenwoordiger van het Wijkteam. Die mag bepalen welke hulp
noodzakelijk is, zonder dat een deskundige specialist een diagnose mag stellen.
Dat is de uitwerking van de vooropgestelde doelstelling van de nieuwe Jeugdwet
van 2015: terugdringen van dure gespecialiseerde zorg en van te veel
medicalisering van “afwijkend gedrag” (pagina 2 van de Memorie van Toelichting
op de Jeugdwet 2015).
Valse OTS - Veilig stellen van de hulpvraag
En wie mocht denken dat er keuzevrijheid is vergist zich deerlijk.
Als deze ouders dan maar zelf oplossingen bedenken, of als zij kritiek hebben
op de wèl geleverde hulp, bijvoorbeeld door een behandelend specialist in het
ziekenhuis, dan wordt hun hulpvraag via een melding door de specialist bij
Veilig Thuis “veilig gesteld” met een OTS of UHP wegens “zorgmijdend gedrag van
de ouders”, ook weer op grond van valse beschuldigingen waarmee het
tekortschieten van de hulpverleners wordt toegedekt. Op die manier belanden zij
alsnog in de eerste categorie, die van de OTS-ouders.
Soms lijkt er sprake van broodnijd. Dat zie je bijvoorbeeld als
een ouder jeugdhulp ontvangt op grond van de Jeugdwet. Als die ouder verhuist
naar een andere stad zou de zaak overgedragen moeten worden aan een jeugdteam
in een andere stad, waarmee de bekostiging van de oorspronkelijke instantie
komt te vervallen. Dat zou dan wel eens een motief kunnen zijn om te zeggen:
‘Ho stop, dat kind blijft van ons. Dat is ónze cliënt en die staan we niet af’,
waarna het kind uit huis wordt geplaatst op grond van verdraaide feiten die
kant noch wal raken zodat de situatie ineens ernstiger lijkt. Het beveiligen
van de hulpvraag is een klassiek fenomeen dat al bestond in de vorige eeuw. Met
name bij artsen die medische bijstand aan een kind verleenden. Dan verloren die
ouders hun vertrouwen en dan deed de arts ineens een melding bij de Raad voor
de Kinderbescherming. De Raad vraagt dan een OTS aan en in de meeste gevallen
krijgen ze die en zo wordt de betrokkenheid van de arts veiliggesteld. Het
veilig stellen van de hulpvraag is altijd verbonden geweest met hulpverlening.
Door dit mechanisme komen ouders uit de Jeugdhulp-categorie terecht in de
categorie van de OTS-ouders”
Op
de grote hoop
De
grieven van beide groepen, de OTS-ouders enerzijds en de Jeugdhulpouders
anderzijds, zijn tegengesteld: te snel respectievelijk te laat. Maar daarom
niet minder waar! Jeugdzorg gooit die grieven op een grote hoop en jammert:
“Wij doen het ook nooit goed”, waarmee voor Jeugdzorg de kous af is. Dat
‘gebeten hond-argument’ is natuurlijk borreltafelpraat omdat het de klachten
ontwijkt. Maar sinds jaar en dag komt Jeugdzorg weg met dit argument als er
kritiek wordt geleverd, zowel in het parlementaire debat als in de media. Dit
argument ontregelt het debat. Om het debat zindelijk te houden zou men het
argument resoluut moeten afwijzen.
Er
zit nog een andere kant aan dit verschijnsel. Het grote-hoop-effect speelt niet
alleen een rol bij het ontwijken van het debat over de vraag of en wanneer
Jeugdzorg te vroeg of te laat ingrijpt. Het grote-hoop-effect raakt de kern van
het probleem Jeugdzorg en ontregelt, zoals gezegd, het parlementaire debat.
Immers: niet voor niets staan Kinderbeschermingsmaatregelen en
jeugdhulpaanspraken in verschillende wetboeken. Het was dan ook een
fundamentele fout van de wetgever toen in het verre verleden de uitvoering van
deze wezenlijk verschillende wetten -kinderbescherming en jeugdhulp- in handen
werd gelegd van één en dezelfde organisatie, Jeugdzorg, met één en dezelfde
cultuur: autoritair.
Beide
categorieën, OTS-ouders en Jeugdhulp-ouders, krijgen hulpverlening die
organisatorisch en qua cultuur geen onderscheid maakt tussen het dwangkader van
kinderbescherming en hulpkader van jeugdrecht. Ouders, behorende tot totaal
verschillende categorieën, komen bij dezelfde gezinsmanagers, dezelfde
hulpverleners en dezelfde organisatie terecht. De hulpvrágende ouders zeggen:
‘Ik wend mij tot Bureau jeugdzorg (GI) of AMHK of wijkteam en die regelen hulp
voor mijn opvoedprobleem.’ Soms worden die ouders prima geholpen, maar wie pech
heeft verzandt in bureaucratie. Veel ouders vragen om hulp en gaan naar huis
met een kinderbeschermingsmaatregel.”
Jeugdzorg: het
probleem
“Hiermee
zijn wij gekomen bij de kern van de zaak: ‘Wat staat het oplossen van het
probleem Jeugdzorg in de weg?’ De moeilijkheid bij het begrijpen van ‘het
Probleem Jeugdzorg’ is het feit dat deze twee oudercategorieën, OTS-ouders
respectievelijk Jeugdhulp-ouders, geheel verschillende problemen hebben met
Jeugdzorg als organisatie. Hiervoor is dat al aangestipt.
De
OTS-ouders hebben een groot probleem met het feit dat de autoritaire en
bureaucratische functionarissen desnoods met leugens en bedrog als kauwgum aan
ze vastplakt ook als er geen sprake is van een bedreigde ontwikkeling. Zij
eisen juist dat Jeugdzorg ophoudt zich met hen te bemoeien. Zij voelen zich een
melkkoe ten koste van hun kind.
De
Jeugdhulp-ouders daarentegen zijn boos omdat ze lang moeten wachten en slechte
kwaliteit krijgen. Zij willen sneller en betere jeugdhulp. Zij vinden juist dat
er méér geld naar de jeugdzorg moet om hen en hun kinderen tijdig te behandelen.
Zij hopen ook dat de verschrikkelijk slechte kwaliteit en ongeïnteresseerdheid
zal verbeteren als er méér geld beschikbaar wordt gesteld zodat dan van het
begin af aan specialistische kennis kan worden ingeschakeld.
Jeugdzorg: een
tweeslachtig* orgaan
*De
uitvoering van twee wezenlijk verschillende wetten (kinderbescherming resp.
jeugdhulp) in handen gelegd van één orgaan: de G.I (Jeugdzorg).
Ik
sprak daarover met journalist Hans Kuitert (Telegraaf) ter voorbereiding van
zijn optreden in de Balie.(3) Ik wees hem op de tweeslachtigheid van Jeugdzorg:
hulp en repressie. In de Balie zei hij daarover: Ouders komen binnen met een
hulpvraag maar de hulpverleners hebben zo hun eigen idee over hulp: daar zit al
meteen dwang achter want dat vinden ze de meest vanzelfsprekende zaak van de
wereld. Niet alleen dat de OTS altijd in de lucht hangt, ook de feitelijke
bejegening van de ouders is autoritair. Dat zijn de gevallen die op het bureau
van Hans Kuitert terechtkomen. Ik zag veel van de aanwezigen in De Balie
instemmend knikken, maar men ging vrij snel over tot de orde van de dag.
Voor
mij is er nog een andere tegenstrijdigheid als ik mensen hoor praten over
‘gedwongen hulpverlening’. Die uitdrukking is een innerlijke tegenstrijdigheid.
Hulp is per definitie iets wat wordt aangeboden en wat geheel vrijwillig en
vrijblijvend wordt aanvaard of afgewezen. Hulp is per definitie iets waar je
tegen kunt zeggen: “Nee, bedankt, ik red mezelf wel” of “ik vraag het liever
aan een ander”. Hulp verleend door een autoritaire dwingende “hulp”verlener is
geen hulp, maar repressie.
Die
constructie van ‘twee wetten in handen van één organisatie’ is een tweeslachtig
gedrocht. Willen we ooit van ‘het probleem-Jeugdzorg’ afkomen dan moet deze
constructie organisatorisch gesplitst worden: de ene organisatie met dienstbaar
en hulpvaardig personeel zoals de Jeugdwet het bedoelt, de andere organisatie
met personeel met bevoegdheden zoals in de kinderbeschermingsmaatregelen. Die
organisaties horen niets met elkaar te maken te hebben. En de Raad voor de
Kinderbescherming hoort een toetsende instantie te zijn - niet een
“ketenpartner” van Jeugdzorg.
“Waarheidsvinding”?
Houd het debat zindelijk!
“Voor
het zuiver houden van het debat, zowel het OTS-debat als het Jeugdhulp-debat,
rust op alle betrokken ouders en hun opinieleiders de verantwoordelijkheid om
in het debat afstand te nemen van de term “waarheidsvinding”. Het OTS-debat
gaat primair over valse beschuldigingen en niet over waarheidsvinding.
Anderzijds: het jeugdhulpdebat gaat primair over
de kwaliteit van de verleende hulp (wachtlijsten, ontoereikende gemeentelijke
budgetten, ontbrekende diagnostiek van voldoende gewicht en kwaliteit) en
evenmin over waarheidsvinding. Het heeft allebei te maken met zindelijke
besluitvorming. Wie het woord ‘waarheidsvinding’ onweersproken laat of, erger
nog, zelf in de mond neemt, speelt de spindoctors van de Jeugdbescherming in de
kaart.
Het
debat wordt gevoerd onder zijn stropopnaam:
waarheidsvinding. In geen enkel debat over “waarheidsvinding” zouden ouders
mogen toestaan dat het woord ‘waarheidsvinding’ wordt gebruikt zonder het te
ontmaskeren als een drogreden. De conclusie van elk debat onder die misleidende
naam ‘waarheidsvinding’ moet steevast luiden: “Jeugdzorg pleegt karaktermoord
op ouders om een OTS rond te krijgen met valse beschuldigingen, en dat is onaanvaardbaar”.
Het protest van ouders is niet primair gericht op de inschatting die de
jeugdbeschermer maakt, maar tegen de gronden waarop die inschatting wordt
gebaseerd, te weten halve waarheden en hele onwaarheden.
Geen
enkele jeugdbeschermer mag wegkomen met het argument dat hij nu eenmaal een
lastige afweging moet maken. Onwaarheden achterwege laten is helemaal niet
lastig. Dat is les één die we onze kinderen leren, dus iedereen kan dat. Geen
Kamerlid, minister, kinderrechter of ombudsman mag wegkomen met de
vergoelijking dat de jeugdbeschermer zo’n moeilijke taak heeft. Alsof daarom
leugens en bedrog gerechtvaardigd zouden zijn!
(einde
deel 1)