zaterdag 5 augustus 2017

Peter Prinsen over jeugdzorg – deel 1

Het interview met Huib Struycken getiteld ‘Jeugdbescherming heeft een onderzoeksrechter nodig’ (1) heeft een inhoudelijke discussie op gang gebracht over de rechtspleging in jeugdzorgzaken. Het idee van een onderzoeksrechter -en in het bijzonder een zorgvuldiger onderzoek naar de rechtmatigheid van uithuisplaatsingen- is ermee op de agenda gezet. Oud-advocaat Peter Prinsen van het Nederlands Advocaten Comité (2) geeft in navolging hiervan zijn visie op de vaak gebrekkige toetsing van beschermingsmaatregelen in het familie- en jeugdrecht en wat ervoor nodig is om dat proces meer transparant te maken. Hij stelt dat het huidige systeem van jeugdbescherming met haar lage kwaliteit hulpverlening, schending van de ouderschapsintegriteit en angstig preventiebeleid zo niet langer kan doorgaan.

DEEL 1 - JEUGDZORG DE GEBETEN HOND?

©Peter Prinsen

(Jeugdzorg draagt tegenwoordig de nietszeggende naam Gecertificeerde Instelling (GI); voor de duidelijkheid blijven wij spreken van Jeugdzorg).

Prinsen: “Het stoort mij telkens enorm als ik zie hoe één der deelnemende partijen aan een debat dit weet te ontregelen met een drogreden. Zo lezen we in politieke debatstukken over jeugdzorg vaak dat een groeiend aantal mensen een beroep doet op jeugdzorg. ‘En daar zullen best wel eens fouten gemaakt worden’, zo wordt vroom toegegeven. ‘Maar ja, - zo merken de beleidsmakers dan fijntjes op - kritiek zal er altijd zijn: Jeugdzorg grijpt volgens de een te snel in, volgens een ander juist te laat. Jeugdzorg doet het nooit goed’. Anders gezegd: van kritiek hoeven we ons niets aan te trekken.

Ik noem dit de ‘gebeten hond-drogreden’. Alle kritiek (en alle kritische ouders) op een grote hoop gooien, om overmatig ingrijpen weg te strepen tegen ondermaats optreden, zonder in te gaan op de terechte kritiek van beide kanten. Het jeugdzorgdebat wordt gedomineerd door drogredenen en de ‘gebeten-hond-drogreden’ (of ‘grote-hoop-drogreden’) is er één van.

Gebeten-hond-drogreden

Jeugdbeschermers zeggen:“Volgens de één grijpen wij te snel in, volgens de ander juist te laat: wij doen het nooit goed”. Dat klopt. Maar de één is de ander niet. Zij kunnen best allebei gelijk hebben in de situatie die zij op het oog hebben. Iedere categorie heeft zijn eigen kritiek op Jeugdzorg en die kritiekvormen (overmatig voor de een, ondermaats voor de ander) mag je niet zomaar tegen elkaar wegstrepen om daarmee kritiek af te wimpelen.

Voor een zindelijk debat over ‘het Probleem Jeugdzorg’ is het belangrijk dat we twee categorieën van ouders van elkaar onderscheiden:

Enerzijds de OTS- en UHP-ouders die vervolgd worden met een Kinderbeschermingsmaatregel, (OTS of UHP krachtens het Burgerlijk Wetboek). Anderzijds de Jeugdhulp-ouders (zij maken aanspraak op jeugdhulp krachtens de Jeugdwet). Eerstgenoemden verweren zich tegen opgelegde jeugdzorg. Laatstgenoemden maken aanspraak op hulp van het wijkteam/jeugdzorg.  

Categorie I: OTS- en UHP-ouders

Natuurlijk, er zijn ouders waarvan ieder weldenkend mens zal zeggen dat het beter is als hun kinderen tijdelijk of blijvend opgevangen worden in een pleeggezin. En natuurlijk, er zijn jeugdzorgprofessionals die hun vak verstaan en die integer zijn. Maar er zijn ook ouders die ten onrechte in het verdachtenbankje van het AMHK (Veilig Thuis) zijn beland terwijl hun verweer aan dovemans oren is gericht. Bijvoorbeeld doordat een overijverige leerkracht, buurvrouw of kinderarts aangifte (‘melding’ heet dat laagdrempelig!) tegen hen heeft gedaan bij Veilig Thuis. Niet zelden is zo’n aangifte tegen de ouders gedaan door de leerkracht of arts om een klacht wegens een eigen tekortkoming vóór te zijn: aanval is de beste verdediging.

Het kunnen valse beschuldigingen zijn, maar het kan ook dat ouders een pedagogisch of sociaal probleem met hun kinderen hebben (wie heeft dat niet?) dat zij gewoon zelf willen en kunnen oplossen, desnoods met hulp naar eigen keuze. Zij worden daarin gedwarsboomd door Veilig Thuis. Zij worden op basis van valse beschuldigingen of uit hun verband gerukte feiten door Veilig Thuis doorgeschoven naar Jeugdzorg en vervolgens naar de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad vordert dan een maatregel (OTS of UHP) die op de keper beschouwd wettelijk ongegrond is, maar toch door de kinderrechter wordt toegekend.

Framing-drogreden

De wettelijke benaming is: Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Gehandeld wordt onder de naam: Veilig Thuis. Deze naam heeft een meer vertrouwenwekkende en onschuldige klank dan het inmiddels beruchte AMHK (voorheen: AMK).

Of de Raad vervolgt die ouders in het z.g. “vrijwillig kader”. Als zij zich verzetten tegen deze opgedrongen hulp dan dreigt de Raad de zaak alsnog voor de rechter te brengen (alsof dat verschil maakt!). Dat zogenaamde ‘vrijwillig kader’ is dus allesbehalve vrijwillig; het is een informele OTS. De term ‘vrijwillig kader’ is één van de drogredenen uit het repertoire van Jeugdzorg.

‘Vrijwillig kader’-drogreden

Ouders die vervolgd worden krijgen vaak te horen: “U kunt de hulp die wij nodig vinden maar beter in het vrijwillig kader aanvaarden in plaats van het gedwongen kader. Anders moeten wij de rechter inschakelen.” Dit staat bekend als “Geen dwang maar drang”. Maar welbeschouwd is het “vrijwillig kader” dus helemaal niet vrijwillig, het is gewoon dwang. Het onderscheid luidt dus niet: gedwongen versus vrijwillig kader, maar: formeel versus informeel dwangkader. “Vrijwillig” kader is allesbehalve vrijwillig!

Deze (OTS)-ouders (vals beschuldigd, formele of informele OTS) verzetten zich tegen willekeurige inmenging in hun privéleven door Jeugdzorg op basis van valse beschuldigingen. Inmenging die hun pedagogisch beleid doorkruist, ja zelfs geheel en al overneemt. Als zij de valse beschuldigingen bestrijden krijgen zij nergens gehoor: noch Veilig Thuis, noch Jeugdzorg, noch Raad, noch de kinderrechter wil er naar kijken. Bij alle instanties krijgen zij te horen: “In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding”.

Het is alweer een drogreden, en wel de beruchte stropopredenering. Jeugdzorg weerlegt niet het werkelijke verwijt (“uw beschuldigingen zijn vals”) maar haalt zijn gelijk door te doen alsof het verwijt tegen iets anders was gericht: de mening over de opvoedsituatie. Een mening verhoudt zich niet met een zwart/wit-bewijs (waarheidsvinding geheten). Maar dat is een stropop (niet de kern van het verwijt, maar een afleidingsmanoeuvre). Het “niet aan waarheidsvinding doen” is toch geen vrijbrief voor leugens en bedrog?

Stropop-drogreden-Waarheidsvinding’

Ouders protesteren tegen valse beschuldigingen die Jeugdzorg en Kinderbescherming ten grondslag leggen aan een verzoek aan de kinderrechter om een OTS of UHP wegens bedreigde ontwikkeling van het kind op te leggen. Het protest van de ouders wordt afgewimpeld met het mantra: “In het Jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding. Waarheidsvinding is iets uit het strafrecht”. Of een kind “ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd” is een inschatting en niet een bewijsbare “waarheid”. Daarom voegen veel jeugdbeschermers voor alle zekerheid halve waarheden en hele onwaarheden toe aan het OTS-verzoek. En dáártegen richt zich het protest van ouders: niet tegen de inschatting, maar tegen de valse beschuldigingen die een eerlijke inschatting onmogelijk maken. Ouders doen er goed aan zelf het woord ‘waarheidsvinding’ uit hun vocabulaire te schrappen en van jeugdbeschermers dat woord niet te accepteren.

Blijven er valse beschuldigingen in de rapporten staan, dan is het verder onmogelijk om een zorgvuldige oordeel te vormen over de vraag of de ontwikkeling van het kind wordt bedreigd. Ook al zegt de kinderrechter de onwaarheden “niet relevant” te vinden: ‘Het gaat er niet om of de vader, de moeder of de onderwijzer uw kind heeft mishandeld. Het gaat erom dat de zorg bij u lag en dat u niet heeft kunnen voorkomen dat uw kind is mishandeld of seksueel misbruikt. Wie dat nou precies is geweest daar gaat het niet om.’ Dit is natuurlijk net zo goed een stropopredenering, maar dan van de rechter. 

Ouders die valse beschuldigingen ontkennen heten ‘niet-coöperatief’ of, in krom hulpverlenersjargon, ‘niet-leerbaar’. Dit heeft geleid tot een ‘ontkenningsangst’. Sommige advocaten adviseren hun cliënten om vooral niet tegen te spreken, maar om maatregelen te bedenken waardoor het “niet meer zal gebeuren”… Need I say more?

Wat nu als de ene ouder zonder bewijs de ander van iets (mishandeling, drugsgebruik) beschuldigt? Vaak wordt deze situatie door rapporteurs aangevoerd als rechtvaardiging dat in het jeugdrecht er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan. In het rapport staat dan dat de ouders “elkaar beschuldigen”. Ten onrechte: Als beschuldigingen van één kant komen en de andere ouder betwist die beschuldiging, dan is de bewering dat “de ouders elkaar beschuldigen” op zichzelf een valse beschuldiging. Het vermelden van de inhoud van de betwiste beschuldiging is natuurlijk helemaal ontoelaatbaar.

Zoals gezegd: soms is de vervolging terecht, maar niemand weet hoe vaak terecht en hoe vaak onterecht. In het jeugdrecht doet men immers niet aan ‘waarheidsvinding’”.

Categorie II: Jeugdhulp-ouders

De tweede groep bestaat uit ouders die opvoedkundige of psychosociale problematiek met hun kind ervaren. Dat kan variëren van licht tot ernstig. Zij maken aanspraak op behandeling van hun kind door een professioneel hulpverlener, maar belanden vaak in een stroperige bureaucratie van ongeïnteresseerdheid, laksheid en ondeskundigheid van (Gemeentelijk) Wijkteam en Jeugdzorg. De aanspraak van deze ouders is gebaseerd op de Jeugdwet en wordt ingediend bij de Gemeente. Maar zij worden maanden lang in de steek gelaten omdat het budget van de gemeente op is, of wegens wachtlijsten bij Jeugdzorg. Als zij dan eindelijk de aandacht krijgen waar zij om vroegen blijkt de kwaliteit van de verleende hulp vaak beneden alle peil. Eerst wordt vaak aangemodderd met een niet-vakbekwame, vaak bevooroordeelde vertegenwoordiger van het Wijkteam. Die mag bepalen welke hulp noodzakelijk is, zonder dat een deskundige specialist een diagnose mag stellen. Dat is de uitwerking van de vooropgestelde doelstelling van de nieuwe Jeugdwet van 2015: terugdringen van dure gespecialiseerde zorg en van te veel medicalisering van “afwijkend gedrag” (pagina 2 van de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet 2015).

Valse OTS - Veilig stellen van de hulpvraag

En wie mocht denken dat er keuzevrijheid is vergist zich deerlijk. Als deze ouders dan maar zelf oplossingen bedenken, of als zij kritiek hebben op de wèl geleverde hulp, bijvoorbeeld door een behandelend specialist in het ziekenhuis, dan wordt hun hulpvraag via een melding door de specialist bij Veilig Thuis “veilig gesteld” met een OTS of UHP wegens “zorgmijdend gedrag van de ouders”, ook weer op grond van valse beschuldigingen waarmee het tekortschieten van de hulpverleners wordt toegedekt. Op die manier belanden zij alsnog in de eerste categorie, die van de OTS-ouders.

Soms lijkt er sprake van broodnijd. Dat zie je bijvoorbeeld als een ouder jeugdhulp ontvangt op grond van de Jeugdwet. Als die ouder verhuist naar een andere stad zou de zaak overgedragen moeten worden aan een jeugdteam in een andere stad, waarmee de bekostiging van de oorspronkelijke instantie komt te vervallen. Dat zou dan wel eens een motief kunnen zijn om te zeggen: ‘Ho stop, dat kind blijft van ons. Dat is ónze cliënt en die staan we niet af’, waarna het kind uit huis wordt geplaatst op grond van verdraaide feiten die kant noch wal raken zodat de situatie ineens ernstiger lijkt. Het beveiligen van de hulpvraag is een klassiek fenomeen dat al bestond in de vorige eeuw. Met name bij artsen die medische bijstand aan een kind verleenden. Dan verloren die ouders hun vertrouwen en dan deed de arts ineens een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad vraagt dan een OTS aan en in de meeste gevallen krijgen ze die en zo wordt de betrokkenheid van de arts veiliggesteld. Het veilig stellen van de hulpvraag is altijd verbonden geweest met hulpverlening. Door dit mechanisme komen ouders uit de Jeugdhulp-categorie terecht in de categorie van de OTS-ouders”

Op de grote hoop

De grieven van beide groepen, de OTS-ouders enerzijds en de Jeugdhulpouders anderzijds, zijn tegengesteld: te snel respectievelijk te laat. Maar daarom niet minder waar! Jeugdzorg gooit die grieven op een grote hoop en jammert: “Wij doen het ook nooit goed”, waarmee voor Jeugdzorg de kous af is. Dat ‘gebeten hond-argument’ is natuurlijk borreltafelpraat omdat het de klachten ontwijkt. Maar sinds jaar en dag komt Jeugdzorg weg met dit argument als er kritiek wordt geleverd, zowel in het parlementaire debat als in de media. Dit argument ontregelt het debat. Om het debat zindelijk te houden zou men het argument resoluut moeten afwijzen.

Er zit nog een andere kant aan dit verschijnsel. Het grote-hoop-effect speelt niet alleen een rol bij het ontwijken van het debat over de vraag of en wanneer Jeugdzorg te vroeg of te laat ingrijpt. Het grote-hoop-effect raakt de kern van het probleem Jeugdzorg en ontregelt, zoals gezegd, het parlementaire debat. Immers: niet voor niets staan Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdhulpaanspraken in verschillende wetboeken. Het was dan ook een fundamentele fout van de wetgever toen in het verre verleden de uitvoering van deze wezenlijk verschillende wetten -kinderbescherming en jeugdhulp- in handen werd gelegd van één en dezelfde organisatie, Jeugdzorg, met één en dezelfde cultuur: autoritair.

Beide categorieën, OTS-ouders en Jeugdhulp-ouders, krijgen hulpverlening die organisatorisch en qua cultuur geen onderscheid maakt tussen het dwangkader van kinderbescherming en hulpkader van jeugdrecht. Ouders, behorende tot totaal verschillende categorieën, komen bij dezelfde gezinsmanagers, dezelfde hulpverleners en dezelfde organisatie terecht. De hulpvrágende ouders zeggen: ‘Ik wend mij tot Bureau jeugdzorg (GI) of AMHK of wijkteam en die regelen hulp voor mijn opvoedprobleem.’ Soms worden die ouders prima geholpen, maar wie pech heeft verzandt in bureaucratie. Veel ouders vragen om hulp en gaan naar huis met een kinderbeschermingsmaatregel.”

Jeugdzorg: het probleem

“Hiermee zijn wij gekomen bij de kern van de zaak: ‘Wat staat het oplossen van het probleem Jeugdzorg in de weg?’ De moeilijkheid bij het begrijpen van ‘het Probleem Jeugdzorg’ is het feit dat deze twee oudercategorieën, OTS-ouders respectievelijk Jeugdhulp-ouders, geheel verschillende problemen hebben met Jeugdzorg als organisatie. Hiervoor is dat al aangestipt.

De OTS-ouders hebben een groot probleem met het feit dat de autoritaire en bureaucratische functionarissen desnoods met leugens en bedrog als kauwgum aan ze vastplakt ook als er geen sprake is van een bedreigde ontwikkeling. Zij eisen juist dat Jeugdzorg ophoudt zich met hen te bemoeien. Zij voelen zich een melkkoe ten koste van hun kind.

De Jeugdhulp-ouders daarentegen zijn boos omdat ze lang moeten wachten en slechte kwaliteit krijgen. Zij willen sneller en betere jeugdhulp. Zij vinden juist dat er méér geld naar de jeugdzorg moet om hen en hun kinderen tijdig te behandelen. Zij hopen ook dat de verschrikkelijk slechte kwaliteit en ongeïnteresseerdheid zal verbeteren als er méér geld beschikbaar wordt gesteld zodat dan van het begin af aan specialistische kennis kan worden ingeschakeld.

Jeugdzorg: een tweeslachtig* orgaan

*De uitvoering van twee wezenlijk verschillende wetten (kinderbescherming resp. jeugdhulp) in handen gelegd van één orgaan: de G.I (Jeugdzorg).

Ik sprak daarover met journalist Hans Kuitert (Telegraaf) ter voorbereiding van zijn optreden in de Balie.(3) Ik wees hem op de tweeslachtigheid van Jeugdzorg: hulp en repressie. In de Balie zei hij daarover: Ouders komen binnen met een hulpvraag maar de hulpverleners hebben zo hun eigen idee over hulp: daar zit al meteen dwang achter want dat vinden ze de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld. Niet alleen dat de OTS altijd in de lucht hangt, ook de feitelijke bejegening van de ouders is autoritair. Dat zijn de gevallen die op het bureau van Hans Kuitert terechtkomen. Ik zag veel van de aanwezigen in De Balie instemmend knikken, maar men ging vrij snel over tot de orde van de dag.

Voor mij is er nog een andere tegenstrijdigheid als ik mensen hoor praten over ‘gedwongen hulpverlening’. Die uitdrukking is een innerlijke tegenstrijdigheid. Hulp is per definitie iets wat wordt aangeboden en wat geheel vrijwillig en vrijblijvend wordt aanvaard of afgewezen. Hulp is per definitie iets waar je tegen kunt zeggen: “Nee, bedankt, ik red mezelf wel” of “ik vraag het liever aan een ander”. Hulp verleend door een autoritaire dwingende “hulp”verlener is geen hulp, maar repressie.

Die constructie van ‘twee wetten in handen van één organisatie’ is een tweeslachtig gedrocht. Willen we ooit van ‘het probleem-Jeugdzorg’ afkomen dan moet deze constructie organisatorisch gesplitst worden: de ene organisatie met dienstbaar en hulpvaardig personeel zoals de Jeugdwet het bedoelt, de andere organisatie met personeel met bevoegdheden zoals in de kinderbeschermingsmaatregelen. Die organisaties horen niets met elkaar te maken te hebben. En de Raad voor de Kinderbescherming hoort een toetsende instantie te zijn - niet een “ketenpartner” van Jeugdzorg.

“Waarheidsvinding”? Houd het debat zindelijk!

“Voor het zuiver houden van het debat, zowel het OTS-debat als het Jeugdhulp-debat, rust op alle betrokken ouders en hun opinieleiders de verantwoordelijkheid om in het debat afstand te nemen van de term “waarheidsvinding”. Het OTS-debat gaat primair over valse beschuldigingen en niet over waarheidsvinding. Anderzijds: het jeugdhulpdebat gaat primair over de kwaliteit van de verleende hulp (wachtlijsten, ontoereikende gemeentelijke budgetten, ontbrekende diagnostiek van voldoende gewicht en kwaliteit) en evenmin over waarheidsvinding. Het heeft allebei te maken met zindelijke besluitvorming. Wie het woord ‘waarheidsvinding’ onweersproken laat of, erger nog, zelf in de mond neemt, speelt de spindoctors van de Jeugdbescherming in de kaart.

Het debat wordt gevoerd onder zijn stropopnaam: waarheidsvinding. In geen enkel debat over “waarheidsvinding” zouden ouders mogen toestaan dat het woord ‘waarheidsvinding’ wordt gebruikt zonder het te ontmaskeren als een drogreden. De conclusie van elk debat onder die misleidende naam ‘waarheidsvinding’ moet steevast luiden: “Jeugdzorg pleegt karaktermoord op ouders om een OTS rond te krijgen met valse beschuldigingen, en dat is onaanvaardbaar”. Het protest van ouders is niet primair gericht op de inschatting die de jeugdbeschermer maakt, maar tegen de gronden waarop die inschatting wordt gebaseerd, te weten halve waarheden en hele onwaarheden.

Geen enkele jeugdbeschermer mag wegkomen met het argument dat hij nu eenmaal een lastige afweging moet maken. Onwaarheden achterwege laten is helemaal niet lastig. Dat is les één die we onze kinderen leren, dus iedereen kan dat. Geen Kamerlid, minister, kinderrechter of ombudsman mag wegkomen met de vergoelijking dat de jeugdbeschermer zo’n moeilijke taak heeft. Alsof daarom leugens en bedrog gerechtvaardigd zouden zijn!

(einde deel 1)