zaterdag 12 augustus 2017

Peter Prinsen over jeugdzorg - deel 2


Het interview met Huib Struycken getiteld ‘Jeugdbescherming heeft een onderzoeksrechter nodig’ (1) heeft een inhoudelijke discussie op gang gebracht over de rechtspleging in jeugdzorgzaken. Het probleem van de ongecontroleerde stroom van kinderbeschermingsmaatregelen (OTS en UHP) moet begrepen worden tegen de achtergrond van de morele paniek rondom kindermishandeling. Het Nederlands Advocaten Comité Familie- en Jeugdrecht heeft de geschiedenis geanalyseerd die daar een vruchtbare bodem voor vormde. Als aanjager daarvan is een ondeugdelijk wetenschappelijk onderzoek aangewezen. De invoering van een onderzoeksrechter zou een belangrijke maatregel zijn om deze ontwikkeling te keren.

DEEL 2 - MORELE PANIEK

© Peter Prinsen

NACFJ Nederlands Advocaten Comité Familie- & Jeugdrecht

“Met het Nederlands Advocaten Comité Familie- en Jeugdrecht (NACFJ) wil ik het begrip ‘integriteit’ centraal stellen. Integriteit in twee betekenissen. In de eerste betekenis gaat het om het thema ‘Integriteit van het ouderschap’. Daar heeft dat woord de betekenis van onaantastbaarheid, zoals in ‘lichamelijke integriteit’. Integriteit van het ouderschap is een grondrecht dat naar de mening van het Advocatencomité als zodanig in de grondwet zou moeten worden opgenomen, naast de lichamelijke integriteit van de burger. Artikel 11 van de Grondwet bepaalt: “Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.” Daaraan zou een tweede lid moeten worden toegevoegd, luidende: "Iedere ouder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn ouderschap". Dat sluit kinderbeschermingsmaatregelen niet uit, maar het zou wel aangeven wat het gewicht is van wat met zo’n maatregel in het geding is. In de tweede betekenis van integriteit gaat het om Integriteit als onkreukbaarheid, professionele integriteit. Een professional heet integer als hij zijn macht of zijn bevoegdheden nimmer zal gebruiken louter voor eigen gewin ten koste van een ander. Als hij waakt voor belangenverstrengeling. Als hij er geen verborgen agenda op na houdt maar altijd de koninklijke weg bewandelt.

Deze boodschap is natuurlijk op de eerste plaats gericht tot de rechtsplegers (kinderrechters, jeugdbeschermers), maar op de tweede plaats tot de academische gemeenschap. Het is schrikbarend om te lezen hoe in de literatuur voorbij wordt gegaan aan het wezen van het ouderschap. En àls er over ouders wordt gesproken, heeft het alle kenmerken van lippendienst aan het ouderschap als beginsel, om vervolgens zonder enige afweging de meest verstrekkende maatregelen te rechtvaardigen. Maatregelen die het ouderschap als niet-bestaand negeren, alsof kinderen van de Staat zijn. (2) Dat blijkt bijvoorbeeld ook als jeugdbeschermers en rechters in de rechtszaal niet praten over eventuele “beëindiging” van een uithuisplaatsing, maar, godbetert, over “thuisplaatsing”!

Kinderbeschermingsmaatregelen

Het Advocatencomité richt zich heel specifiek op de groep zelfstandige ouders die zich te weer stellen tegen een ongegronde of valse OTS of UHP. Ze moeten er niets van hebben omdat jeugdzorg hun gezin ontwricht. Als jeugdzorg nou iets nuttigs te berde zou brengen dan zouden ze het zelfs nog kunnen omarmen, maar ze hebben al snel door dat ze niets nuttigs kunnen verwachten van de jeugdhulp. Ga maar na: aanvankelijk proberen deze ouders tot overleg te komen en een eigen inbreng te leveren, maar dat wordt gelabeld als ‘niet aanvaarden van noodzakelijk geachte hulp’, als ‘niet coöperatief’. Dat wordt dan een zelfstandige reden om aan te voeren als ontwikkelingsbedreiging van het kind, met uithuisplaatsing tot gevolg. Er komen bij mij ouders uit deze groep die zeggen ‘Ik moet die hulp niet, dat gaat helemaal fout, want het is niet de juiste hulp. De bemoeienis van jeugdzorg blokkeert elke verbetering door hulp die ik zelf zou kunnen inschakelen’. En er zijn ouders uit de hulp vragende groep die vrijgevestigde hulpverleners inschakelen, maar dan een kinderbeschermingsmaatregel krijgen.

Familierecht - de uitsluiting van vaders

“Het Familierecht (echtscheiding, gezagsregeling, omgang) kampt met dezelfde problematiek als het Jeugdrecht: de leugen regeert. Ook daar staan ouders en kinderen buiten de Rechtsstaat. Zij worden uitgeleverd aan hulpverleners. Al jaren kloppen de hulpverleners zich op de borst, wijzend om hun “positief” afgesloten mediaton-trajecten (wat daar ook van waar moge zijn). Dat is onwetenschappelijk. Wetenschappelijke methodologie tracht een voorgestelde of bestaande theorie te ontkrachten (‘falsificeren” heet dat). Zo lang dat niet lukt heb je vermoedelijk gelijk. In het Familierecht gaan de mediators van het omgekeerde uit: niet falsificatie, maar verificatie. Ieder succes is een pluim op de hoed van de aanhangers van de theorie van mediation als remedie voor conflictueuze scheidingen. Gevolg: steeds meer geloof in de theorie, steeds meer van het zelfde. Maar de vechtscheidingen zijn er niet minder om. Gescheiden mensen tellen eigenlijk niet meer mee. Die hebben afgedaan als ouders en daar halen de jeugdbeschermers hun neus voor op, net als voor ouders die jeugdhulp inschakelen. Die zijn al gediskwalificeerd. Ze hebben minachting voor deze ouders. Ook in het familierecht wemelt het van de drogredenen. Neem bijvoorbeeld de vader die zijn kind niet meekrijgt ondanks de zorg- of omgangsregeling. Als vader tegen de wil van moeder zijn kind meeneemt, riskeert hij zowel strafrechtelijke vervolging als onmiddellijk civielrechtelijk optreden van de sterke arm van politie: onttrekking aan het gezag is voorzien van een dubbele sanctie van rechtswege, beide sancties met het kenmerk direct (terugbrenging van het kind door de politie) èn paraat (zonder rechterlijke tussenkomst). Dat zwaard van Justitie doet bij het voorkomen van eigenrichting zijn werk: zelden ontvoert een vader zijn kind.

Maar wie ervoor pleit om ook strafsancties aan moeders op te leggen bij het niet meewerken aan de omgang krijgt te horen:”Maar het is toch niet in het belang van het kind om al die moeders op te sluiten?” Alsof het opsluiten van vaders dat wél is! “Ja maar, strafrechtelijke vervolging (van de onwillige moeder) kan de relatie tussen de ouders verscherpen!” Oh ja? Doet vervolging van de vader dat dan niet? Of er wordt gezegd: "We kunnen toch niet op al die duizenden overtredingen van de omgangsregeling wekelijks de politie afsturen"? Nee, natuurlijk niet. Maar als we de positie van vader net zo resoluut zouden handhaven als de positie van moeder, dan zou het gauw over zijn met die massale overtredingen en evenzo met de noodzaak tot vervolging. De drogreden zit erin dat het preventieve effect van handhaving en daarmee het voorkomen van escalatie over het hoofd wordt gezien.

Morele paniek

Terug naar de praktijk van de kinderbeschermingsmaatregelen. Wat kan toch de verklaring zijn voor de ongecontroleerde jacht op onze kinderen - dat is de vraag waar ik ‘s-nachts van wakker lig. Onze kinderen zijn vogelvrij, de waarheid speelt geen rol, logisch redeneren is afgeschaft, meningen zijn feiten, feiten worden verdraaid, insinuaties overtuigen, verweer wordt zelfbeschuldiging, goed wordt fout en fout wordt goed, kinderen zijn van de Staat, het recht is uitgehold, de wet doet er niet toe. Hier moet iets aan de hand zijn! Wat kan dat zijn, zo’n twee eeuwen na de Verlichting? Drie eeuwen na de heksenprocessen van Salem!

‘Kindermishandeling’ is het woord. Emeritus hoogleraar jeugdbescherming Ido Weijers spreekt van een ‘morele paniek’ - een sleutelbegrip uit de sociologie - die zich in het jeugddomein van ons heeft meester gemaakt. Morele paniek, dat slaat de spijker op de kop. Ik heb die gedachte uitgewerkt en op 20 juni 2017 gepubliceerd in het toonaangevende Nederlands Juristen Blad (NJB-25). Om de morele paniek te verklaren moeten we mijns inziens beginnen bij de opkomende wereldwijde aandacht voor de Rechten van het Kind, kort na de Tweede Wereldoorlog. Die kinderrechtenstroming opende onze ogen voor een geheel nieuw maatschappelijk aandachtsgebied, met tot dusverre nog niet bestudeerde onverwachte nevenaspecten.

Maatschappelijke context

In 1962, dus in een periode met groeiende aandacht voor de Rechten van het Kind, verscheen in Amerika een baanbrekend artikel: The Battered-Child Syndrome (het mishandelde kind syndroom) van de Amerikaanse kinderarts Henry Kempe. Met dit artikel werd “kindermishandeling” wereldwijd op de agenda geplaatst. Het artikel van Kempe was de impuls waardoor de blik van de Overheid werd gericht op het reilen en zeilen binnen het gezin, met name op kindermishandeling.

In 1972, tien jaar na het artikel van Kempe, ontstonden Bureaus Vertrouwensartsen, inmiddels omgedoopt tot Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) of ‘Veilig Thuis’. Het begrip kindermishandeling werd gaandeweg steeds verder opgerekt zodanig dat allerlei gedragingen daaronder worden begrepen die het publiek niet ervaart als mishandeling maar als afkeurenswaardige lifestyle.

Vanaf 1975 worden er campagnes gevoerd om het publiek aan te sporen tot het melden van vermoedens van kindermishandeling. In kranten verschenen reclameboodschappen die deerniswekkende kinderen toonden, op straat verschenen billboards met stereotype beelden van vechtende ouders en op TV verschenen emotionerende tv-spotjes. Ook het feminisme liet zich niet onbetuigd. In 1985 verkreeg sociologe Nel Draijer van het ministerie van Sociale Zaken opdracht voor een groot onderzoek naar seksueel misbruik, een vorm van kindermishandeling. Draijer concludeerde dat 7% van de ondervraagde vrouwen slachtoffer zou zijn geweest van ernstig en langdurig seksueel misbruik met ernstige psychische klachten tot gevolg. Deze bewering wekte ‘Heilige Verontwaardiging’ bij historicus Han Israëls, o.a. vanwege statistische tekortkomingen bij Draijer.

De marketing van kindermishandeling

Het bleef niet bij overheidscampagnes. Er ontstonden ook militante pressiegroepen. In november 2000 ontstond de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling (RAAK) waaraan de naam van psychiater Dries van Dantzig was verbonden, samen met DCI (Defence for Children International). Van Dantzig was een gedreven psychiater met een groot vertrouwen in de maakbaarheid van geestelijke volksgezondheid. De RAAK-groep kreeg vleugels door de grootschalige, aanvankelijk ‘belangeloze’, inzet van massa-communicatiedeskundigen die het thema professioneel gingen “communiceren”. Met de explosieve groei van internet en dito subsidiëring is er aldus een enorme markt ontstaan met een onontwarbare kluwen van lobbyisten.
Ook de wetenschap werd ingeschakeld. De Leidse hoogleraar gezinspedagogiek Rien van IJzendoorn, in 1976 cum laude afgestudeerd in de pedagogiek aan de UvA, in 1978 magna cum laude gepromoveerd aan de VU, in 2004 gelauwerd met de Spinozapremie, kreeg van de Overheid opdracht voor een grootschalig onderzoek naar het vóórkomen van kindermishandeling. De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005) werd geboren. Die studie leverde opzienbarende cijfers op: in 2005 geschat op 102.000 slachtoffers (vijf jaar later in de NPM-2010 op maar liefst 119.000 slachtoffers). Gesteund door dat spectaculaire aantal in 2005 bood RAAK aan Minister Rouvoet een Actieplan aan, die het in 2007 naar de Tweede Kamer zond.

Klusjesman als mishandelingexpert

Er volgden meldcodes, verplichte screening, verwijzingsindex (VIR), Operatie Jong, risicotaxatie-instrumenten, een Academie tegen kindermishandeling met gratis cursussen, een taskforce kindermishandeling, een jaarlijkse Week-tegen-Kindermishandeling en nog ontelbaar vele initiatieven om het kwaad te bestrijden en - vooral - te melden. Een recent voorbeeld van gesubsidieerde private opsporing van kindermishandeling: in april 2017 werd bekend dat de stichting Kadera een subsidie van € 300.000 heeft verworven voor een project om medewerkers van woningbouwcorporaties (van baliemedewerker tot klusjesman) te trainen in het melden van sporen van huiselijk geweld.

Nog recenter: de campagne Week-tegen-Kindermishandeling-2017 werd genomineerd als kandidaat-winnaar van de z.g. ‘Galjaard-prijs’ voor de beste overheidscommunicatie (getal 119.000 gevisualiseerd met de Amsterdam ArenA tribune, 50.000 zitplaatsen en dat dan twee keer). Voortdurend verschijnen nieuwe grootschalige initiatieven - aan subsidie geen gebrek. En in juli 2017 werd bekend dat 13 Rotterdamse schoolbesturen hun ruim 5.000 leerkrachten komend schooljaar laten trainen om signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling eerder te herkennen. De opvolger van RAAK, Augeo, inmiddels een grote commerciële organisatie, gaat dit verzorgen.

Een paar jaar terug ontdekte Jeugdzorg Dark horse het volgende: Op 24 augustus 2012 schonk een ‘anonieme donor’ aan alle 240 samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs, waarbij (7.000 aangesloten scholen) een peperdure LILIANE poppenvilla. Doel: de vroege signalering van kinderen die als ‘stille slachtoffers van geweld ondergronds leven’. (3) De schenking van de villa’s viel samen met de in 2013 ingevoerde Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Hiermee werd aangesloten bij de Regionale aanpak (RAAK-regio’s) kindermishandeling van het Nederlands Jeugdinstituut. Ouders werden niet op de hoogte gesteld van het feit dat dit ‘speelgoed’ in werkelijkheid een instrument voor de signalering van kindermishandeling was. Verschillende ouderorganisaties en platforms tegen misstanden in de jeugdzorg hebben toen de handen ineen geslagen en het hele project werd getorpedeerd door diverse publicaties en brieven gericht aan de scholen die de villa’s in gebruik hadden. De poppenvilla’s worden door de fabrikant niet langer voor dit doel aangeboden. 

Bedrieglijke wetenschap door Spinoza-laureaat

De prevalentiestudies van Van IJzendoorn vormen, met de enorme schattingen van kindermishandeling, de grote aanjager van de morele paniek. Elk nieuw ontwikkeld initiatief maakt bij het aanvragen van subsidie en bij zijn presentatie prominent melding van het fenomenale aantal van 119.000 kindslachtoffers die de raison d’être zouden vormen van hun project.

Maar wat blijkt? De NPM-onderzoeken van de gelauwerde Van IJzendoorn kloppen niet. Anders dan hij claimt heeft hij niet de prevalentie van kindermishandeling onderzocht, maar anonieme vermoedens van anonieme professionals geturfd. In wetenschappelijke termen: zijn resultaten zijn niet ‘gevalideerd’. Hij heeft zijn methode niet geijkt, hetgeen blijkt bij het nalopen van de imposante statistische vertogen. In NJB-25 (20 juni 2017) heb ik het onderzoek gepubliceerd, met de conclusie: het getal van 119.000 slachtoffers is vermoedelijk een factor 10 te hoog is, misschien zelfs een factor 100. En als het begrip ‘kindermishandeling’ terug zou worden gebracht tot zijn oorspronkelijke betekenis dan blijft er vermoedelijk nog minder over.

Het is nu afwachten hoe de reactie van de kindermishandelingslobby zal zijn op het wegvallen van hun wetenschappelijk basis.

In 2004 kende de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) aan prof. Rien van IJzendoorn de Spinozapremie toe. Uit de laudatio: “Hij zorgde voor een grondige onderbouwing van de theorie over hoe kinderen hechten aan opvoeders. Ook streefde hij als eerste naar praktijkadviezen die op bewijzen gebaseerd zijn.” De premie bestaat uit een bedrag van 1,5 miljoen euro, geheel naar eigen inzicht te besteden aan nieuw onderzoek. Tevens ontving de laureaat een beeldje van Spinoza. Amper een jaar later publiceerde Van IJzendoorn de gewraakte NPO-2005 studie die fungeerde als aanjager van de morele paniek en die indirect heeft geleid tot een stortvloed van valse aangiftes van kindermishandeling. In 2010 nog eens een vervolg. Alleen al de valse aangiftes hebben gezinnen ontwricht en in rouw gestort. Bovendien werden duizenden kinderen - voor een groot deel onterecht - bij hun ouders weggehaald. Op de Leidse Universiteit is Van IJzendoorn inmiddels in opspraak geraakt als verantwoordelijke voor een slecht werkklimaat, reden waarom hij er al enige tijd niet meer welkom is.

(Einde deel 2)



“De Kinderwetten van 1901 brachten, met de invoering van de Kinderbescherming, cruciale verbeteringen voor het verwaarloosde kind. Maar historici hebben er echter op gewezen dat er een enorm wantrouwen tegen de ouders heerste. Zo schreef de auteur van de Kinderwetten dat er in het hele land streken waren waar „nagenoeg alle ouders te ontheffen en te ontzetten zouden zijn”. 

“Dit wantrouwen jegens ouders gaat gepaard met een streven naar het absoluut willen uitsluiten van risico’s. Deze morele paniek vormt de achtergrond van de invoering van een bonte verzameling screenings- en risicotaxatie-instrumenten. Typerend is hierbij de haast en het gebrek aan weloverwogen maatregelen. Iedereen bedenkt wat, zorgvuldig opgezette en wetenschappelijk begeleide pilots ontbreken, inzicht in ethische en juridische problemen blijft achterwege en de landelijke overheid wacht af.”