Het interview met Huib Struycken getiteld ‘Jeugdbescherming heeft een onderzoeksrechter nodig’ (1) heeft een inhoudelijke discussie op gang gebracht over de rechtspleging in jeugdzorgzaken. Het probleem van de ongecontroleerde stroom van kinderbeschermingsmaatregelen (OTS en UHP) moet begrepen worden tegen de achtergrond van de morele paniek rondom kindermishandeling. Het Nederlands Advocaten Comité Familie- en Jeugdrecht heeft de geschiedenis geanalyseerd die daar een vruchtbare bodem voor vormde. Als aanjager daarvan is een ondeugdelijk wetenschappelijk onderzoek aangewezen. De invoering van een onderzoeksrechter zou een belangrijke maatregel zijn om deze ontwikkeling te keren.
DEEL
2 - MORELE PANIEK
©
Peter Prinsen
NACFJ Nederlands
Advocaten Comité Familie- & Jeugdrecht
“Met
het Nederlands Advocaten Comité Familie- en Jeugdrecht (NACFJ) wil ik het
begrip ‘integriteit’ centraal stellen. Integriteit in twee betekenissen. In de
eerste betekenis gaat het om het thema ‘Integriteit van het ouderschap’. Daar
heeft dat woord de betekenis van onaantastbaarheid, zoals in ‘lichamelijke
integriteit’. Integriteit van het ouderschap is een grondrecht dat naar de
mening van het Advocatencomité als zodanig in de grondwet zou moeten worden
opgenomen, naast de lichamelijke integriteit van de burger. Artikel 11 van de
Grondwet bepaalt: “Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen
beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.” Daaraan zou een
tweede lid moeten worden toegevoegd, luidende: "Iedere ouder heeft,
behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op
onaantastbaarheid van zijn ouderschap". Dat sluit
kinderbeschermingsmaatregelen niet uit, maar het zou wel aangeven wat het
gewicht is van wat met zo’n maatregel in het geding is. In de tweede betekenis
van integriteit gaat het om Integriteit als onkreukbaarheid, professionele
integriteit. Een professional heet integer als hij zijn macht of zijn
bevoegdheden nimmer zal gebruiken louter voor eigen gewin ten koste van een
ander. Als hij waakt voor belangenverstrengeling. Als hij er geen verborgen
agenda op na houdt maar altijd de koninklijke weg bewandelt.
Deze
boodschap is natuurlijk op de eerste plaats gericht tot de rechtsplegers
(kinderrechters, jeugdbeschermers), maar op de tweede plaats tot de academische
gemeenschap. Het is schrikbarend om te lezen hoe in de literatuur voorbij wordt
gegaan aan het wezen van het ouderschap. En àls er over ouders wordt gesproken,
heeft het alle kenmerken van lippendienst aan het ouderschap als beginsel, om
vervolgens zonder enige afweging de meest verstrekkende maatregelen te
rechtvaardigen. Maatregelen die het ouderschap als niet-bestaand negeren, alsof
kinderen van de Staat zijn. (2) Dat blijkt bijvoorbeeld ook als jeugdbeschermers
en rechters in de rechtszaal niet praten over eventuele “beëindiging” van een
uithuisplaatsing, maar, godbetert, over “thuisplaatsing”!
Kinderbeschermingsmaatregelen
Het
Advocatencomité richt zich heel specifiek op de groep zelfstandige ouders die
zich te weer stellen tegen een ongegronde of valse OTS of UHP. Ze moeten er
niets van hebben omdat jeugdzorg hun gezin ontwricht. Als jeugdzorg nou iets
nuttigs te berde zou brengen dan zouden ze het zelfs nog kunnen omarmen, maar
ze hebben al snel door dat ze niets nuttigs kunnen verwachten van de jeugdhulp.
Ga maar na: aanvankelijk proberen deze ouders tot overleg te komen en een eigen
inbreng te leveren, maar dat wordt gelabeld als ‘niet aanvaarden van
noodzakelijk geachte hulp’, als ‘niet coöperatief’. Dat wordt dan een
zelfstandige reden om aan te voeren als ontwikkelingsbedreiging van het kind,
met uithuisplaatsing tot gevolg. Er komen bij mij ouders uit deze groep die
zeggen ‘Ik moet die hulp niet, dat gaat helemaal fout, want het is niet de juiste
hulp. De bemoeienis van jeugdzorg blokkeert elke verbetering door hulp die ik
zelf zou kunnen inschakelen’. En er zijn ouders uit de hulp vragende groep die
vrijgevestigde hulpverleners inschakelen, maar dan een
kinderbeschermingsmaatregel krijgen.
Familierecht -
de uitsluiting van vaders
“Het
Familierecht (echtscheiding, gezagsregeling, omgang) kampt met dezelfde
problematiek als het Jeugdrecht: de leugen regeert. Ook daar staan ouders en
kinderen buiten de Rechtsstaat. Zij worden uitgeleverd aan hulpverleners. Al
jaren kloppen de hulpverleners zich op de borst, wijzend om hun “positief”
afgesloten mediaton-trajecten (wat daar ook van waar moge zijn). Dat is
onwetenschappelijk. Wetenschappelijke methodologie tracht een voorgestelde of
bestaande theorie te ontkrachten (‘falsificeren” heet dat). Zo lang dat niet
lukt heb je vermoedelijk gelijk. In het Familierecht gaan de mediators van het
omgekeerde uit: niet falsificatie, maar
verificatie. Ieder succes is een pluim op de hoed van de aanhangers van de
theorie van mediation als remedie voor conflictueuze scheidingen. Gevolg:
steeds meer geloof in de theorie, steeds meer van het zelfde. Maar de
vechtscheidingen zijn er niet minder om. Gescheiden
mensen tellen eigenlijk niet meer mee. Die hebben afgedaan als ouders en daar
halen de jeugdbeschermers hun neus voor op, net als voor ouders die jeugdhulp
inschakelen. Die zijn al gediskwalificeerd. Ze hebben minachting voor deze
ouders. Ook in het familierecht wemelt het van de drogredenen. Neem bijvoorbeeld
de vader die zijn kind niet meekrijgt ondanks de zorg- of omgangsregeling. Als
vader tegen de wil van moeder zijn kind meeneemt, riskeert hij zowel
strafrechtelijke vervolging als onmiddellijk civielrechtelijk optreden van de
sterke arm van politie: onttrekking aan het gezag is voorzien van een dubbele
sanctie van rechtswege, beide sancties met het kenmerk direct (terugbrenging
van het kind door de politie) èn paraat (zonder rechterlijke tussenkomst). Dat
zwaard van Justitie doet bij het voorkomen van eigenrichting zijn werk: zelden
ontvoert een vader zijn kind.
Maar
wie ervoor pleit om ook strafsancties aan
moeders op te leggen bij het niet meewerken aan de omgang krijgt te horen:”Maar
het is toch niet in het belang van het kind om al die moeders op te sluiten?”
Alsof het opsluiten van vaders dat wél is! “Ja maar, strafrechtelijke
vervolging (van de onwillige moeder) kan de relatie tussen de ouders
verscherpen!” Oh ja? Doet vervolging van de vader dat dan niet? Of er wordt
gezegd: "We kunnen toch niet op al die duizenden overtredingen van de
omgangsregeling wekelijks de politie afsturen"? Nee, natuurlijk niet. Maar
als we de positie van vader net zo resoluut zouden handhaven als de positie van
moeder, dan zou het gauw over zijn met die massale overtredingen en evenzo met
de noodzaak tot vervolging. De drogreden zit erin dat het preventieve effect
van handhaving en daarmee het voorkomen van escalatie over het hoofd wordt
gezien.
Morele paniek
Terug
naar de praktijk van de kinderbeschermingsmaatregelen. Wat kan toch de
verklaring zijn voor de ongecontroleerde jacht op onze kinderen - dat is de
vraag waar ik ‘s-nachts van wakker lig. Onze kinderen zijn vogelvrij, de waarheid speelt geen rol, logisch redeneren
is afgeschaft, meningen zijn feiten, feiten worden verdraaid, insinuaties
overtuigen, verweer wordt zelfbeschuldiging, goed wordt fout en fout wordt
goed, kinderen zijn van de Staat, het recht is uitgehold, de wet doet er niet
toe. Hier moet iets aan de hand zijn! Wat kan dat zijn, zo’n twee eeuwen na de
Verlichting? Drie eeuwen na de heksenprocessen van Salem!
‘Kindermishandeling’
is het woord. Emeritus hoogleraar jeugdbescherming Ido Weijers spreekt van een
‘morele paniek’ - een sleutelbegrip uit de sociologie - die zich in het
jeugddomein van ons heeft meester gemaakt. Morele paniek, dat slaat de spijker
op de kop. Ik heb die gedachte uitgewerkt en op 20 juni 2017 gepubliceerd in
het toonaangevende Nederlands Juristen Blad (NJB-25). Om de morele paniek te
verklaren moeten we mijns inziens beginnen bij de opkomende wereldwijde
aandacht voor de Rechten van het Kind, kort na de Tweede Wereldoorlog. Die
kinderrechtenstroming opende onze ogen voor een geheel nieuw maatschappelijk
aandachtsgebied, met tot dusverre nog niet bestudeerde onverwachte nevenaspecten.
Maatschappelijke
context
In
1962, dus in een periode met groeiende aandacht voor de Rechten van het Kind,
verscheen in Amerika een baanbrekend artikel: The Battered-Child Syndrome (het mishandelde
kind syndroom) van de Amerikaanse kinderarts Henry Kempe. Met dit artikel werd
“kindermishandeling” wereldwijd op de agenda geplaatst. Het artikel van Kempe
was de impuls waardoor de blik van de Overheid werd gericht op het reilen en
zeilen binnen het gezin, met name op kindermishandeling.
In
1972, tien jaar na het artikel van Kempe, ontstonden Bureaus Vertrouwensartsen,
inmiddels omgedoopt tot Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en
Kindermishandeling (AMHK) of ‘Veilig Thuis’. Het begrip kindermishandeling werd
gaandeweg steeds verder opgerekt zodanig dat allerlei gedragingen daaronder
worden begrepen die het publiek niet ervaart als mishandeling maar als
afkeurenswaardige lifestyle.
Vanaf
1975 worden er campagnes gevoerd om het publiek aan te sporen tot het melden
van vermoedens van kindermishandeling. In kranten verschenen
reclameboodschappen die deerniswekkende kinderen toonden, op straat verschenen
billboards met stereotype beelden van vechtende ouders en op TV verschenen
emotionerende tv-spotjes. Ook het feminisme liet zich niet onbetuigd. In 1985
verkreeg sociologe Nel Draijer van het ministerie van Sociale Zaken opdracht
voor een groot onderzoek naar seksueel misbruik, een vorm van
kindermishandeling. Draijer concludeerde dat 7% van de ondervraagde vrouwen
slachtoffer zou zijn geweest van ernstig en langdurig seksueel misbruik met
ernstige psychische klachten tot gevolg. Deze bewering wekte ‘Heilige
Verontwaardiging’ bij historicus Han Israëls, o.a. vanwege statistische
tekortkomingen bij Draijer.
De marketing van
kindermishandeling
Het
bleef niet bij overheidscampagnes. Er ontstonden ook militante pressiegroepen.
In november 2000 ontstond de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling
(RAAK) waaraan de naam van psychiater Dries van Dantzig was verbonden, samen
met DCI (Defence for Children International). Van Dantzig was een gedreven
psychiater met een groot vertrouwen in de maakbaarheid van geestelijke
volksgezondheid. De RAAK-groep kreeg vleugels door de grootschalige, aanvankelijk
‘belangeloze’, inzet van massa-communicatiedeskundigen die het thema
professioneel gingen “communiceren”. Met de explosieve groei van internet en
dito subsidiëring is er aldus een enorme markt ontstaan met een onontwarbare
kluwen van lobbyisten.
Ook
de wetenschap werd ingeschakeld. De Leidse hoogleraar gezinspedagogiek Rien van
IJzendoorn, in 1976 cum laude afgestudeerd in de pedagogiek aan de UvA, in 1978
magna cum laude gepromoveerd aan de VU, in 2004 gelauwerd met de Spinozapremie,
kreeg van de Overheid opdracht voor een grootschalig onderzoek naar het
vóórkomen van kindermishandeling. De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling
van kinderen en jeugdigen (NPM-2005) werd geboren. Die studie leverde
opzienbarende cijfers op: in 2005 geschat op 102.000 slachtoffers (vijf jaar
later in de NPM-2010 op maar liefst 119.000 slachtoffers). Gesteund door dat
spectaculaire aantal in 2005 bood RAAK aan Minister Rouvoet een Actieplan aan,
die het in 2007 naar de Tweede Kamer zond.
Klusjesman als
mishandelingexpert
Er
volgden meldcodes, verplichte screening, verwijzingsindex (VIR), Operatie Jong,
risicotaxatie-instrumenten, een Academie tegen kindermishandeling met gratis
cursussen, een taskforce kindermishandeling, een jaarlijkse
Week-tegen-Kindermishandeling en nog ontelbaar vele initiatieven om het kwaad
te bestrijden en - vooral - te melden. Een recent voorbeeld van gesubsidieerde
private opsporing van kindermishandeling: in april 2017 werd bekend dat de
stichting Kadera een subsidie van € 300.000 heeft verworven voor een project om
medewerkers van woningbouwcorporaties (van baliemedewerker tot klusjesman) te
trainen in het melden van sporen van huiselijk geweld.
Nog
recenter: de campagne Week-tegen-Kindermishandeling-2017 werd genomineerd als
kandidaat-winnaar van de z.g. ‘Galjaard-prijs’ voor de beste
overheidscommunicatie (getal 119.000 gevisualiseerd met de Amsterdam ArenA
tribune, 50.000 zitplaatsen en dat dan twee keer). Voortdurend verschijnen
nieuwe grootschalige initiatieven - aan subsidie geen gebrek. En in juli 2017
werd bekend dat 13 Rotterdamse schoolbesturen hun ruim 5.000 leerkrachten
komend schooljaar laten trainen om signalen van huiselijk geweld en
kindermishandeling eerder te herkennen. De opvolger van RAAK, Augeo, inmiddels
een grote commerciële organisatie, gaat dit verzorgen.
Een
paar jaar terug ontdekte Jeugdzorg Dark horse het volgende: Op 24 augustus 2012
schonk een ‘anonieme donor’ aan alle 240 samenwerkingsverbanden in het primair
onderwijs, waarbij (7.000 aangesloten scholen) een peperdure LILIANE
poppenvilla. Doel: de vroege signalering van kinderen die als ‘stille
slachtoffers van geweld ondergronds leven’. (3) De schenking van de villa’s
viel samen met de in 2013 ingevoerde Meldcode Huiselijk Geweld en
Kindermishandeling. Hiermee werd aangesloten bij de Regionale aanpak
(RAAK-regio’s) kindermishandeling van het Nederlands Jeugdinstituut. Ouders
werden niet op de hoogte gesteld van het feit dat dit ‘speelgoed’ in
werkelijkheid een instrument voor de signalering van kindermishandeling was.
Verschillende ouderorganisaties en platforms tegen misstanden in de jeugdzorg
hebben toen de handen ineen geslagen en het hele project werd getorpedeerd door
diverse publicaties en brieven gericht aan de scholen die de villa’s in gebruik
hadden. De poppenvilla’s worden door de fabrikant niet langer voor dit doel
aangeboden.
Bedrieglijke
wetenschap door Spinoza-laureaat
De
prevalentiestudies van Van IJzendoorn vormen, met de enorme schattingen van
kindermishandeling, de grote aanjager van de morele paniek. Elk nieuw
ontwikkeld initiatief maakt bij het aanvragen van subsidie en bij zijn
presentatie prominent melding van het fenomenale aantal van 119.000
kindslachtoffers die de raison d’être zouden vormen van hun project.
Maar
wat blijkt? De NPM-onderzoeken van de gelauwerde Van IJzendoorn kloppen niet.
Anders dan hij claimt heeft hij niet de prevalentie van kindermishandeling
onderzocht, maar anonieme vermoedens van anonieme professionals geturfd. In
wetenschappelijke termen: zijn resultaten zijn niet ‘gevalideerd’. Hij heeft
zijn methode niet geijkt, hetgeen blijkt bij het nalopen van de imposante
statistische vertogen. In NJB-25 (20 juni 2017) heb ik het onderzoek
gepubliceerd, met de conclusie: het getal van 119.000 slachtoffers is vermoedelijk
een factor 10 te hoog is, misschien zelfs een factor 100. En als het begrip
‘kindermishandeling’ terug zou worden gebracht tot zijn oorspronkelijke
betekenis dan blijft er vermoedelijk nog minder over.
Het
is nu afwachten hoe de reactie van de kindermishandelingslobby zal zijn op het
wegvallen van hun wetenschappelijk basis.
In 2004 kende de
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) aan prof. Rien
van IJzendoorn de Spinozapremie toe. Uit de laudatio: “Hij zorgde voor een grondige
onderbouwing van de theorie over hoe kinderen hechten aan opvoeders. Ook
streefde hij als eerste naar praktijkadviezen die op bewijzen gebaseerd zijn.”
De premie bestaat uit een bedrag van 1,5 miljoen euro, geheel naar eigen
inzicht te besteden aan nieuw onderzoek. Tevens ontving de laureaat een beeldje
van Spinoza. Amper een jaar later publiceerde Van IJzendoorn de gewraakte
NPO-2005 studie die fungeerde als aanjager van de morele paniek en die indirect
heeft geleid tot een stortvloed van valse aangiftes van kindermishandeling. In
2010 nog eens een vervolg. Alleen al de valse aangiftes hebben gezinnen
ontwricht en in rouw gestort. Bovendien werden duizenden kinderen - voor een
groot deel onterecht - bij hun ouders weggehaald. Op de Leidse Universiteit is
Van IJzendoorn inmiddels in opspraak geraakt als verantwoordelijke voor een
slecht werkklimaat, reden waarom hij er al enige tijd niet meer welkom is.
(Einde
deel 2)
“De Kinderwetten
van 1901 brachten, met de invoering van de Kinderbescherming, cruciale
verbeteringen voor het verwaarloosde kind. Maar historici hebben er echter op
gewezen dat er een enorm wantrouwen tegen de ouders heerste. Zo schreef de
auteur van de Kinderwetten dat er in het hele land streken waren waar „nagenoeg
alle ouders te ontheffen en te ontzetten zouden zijn”.
“Dit wantrouwen
jegens ouders gaat gepaard met een streven naar het absoluut willen uitsluiten
van risico’s. Deze morele paniek vormt de achtergrond van de invoering van een
bonte verzameling screenings- en risicotaxatie-instrumenten. Typerend is
hierbij de haast en het gebrek aan weloverwogen maatregelen. Iedereen bedenkt
wat, zorgvuldig opgezette en wetenschappelijk begeleide pilots ontbreken,
inzicht in ethische en juridische problemen blijft achterwege en de landelijke
overheid wacht af.”