Gisteren
sprak Robert Dijkgraaf bij DWDD (6 september 2017) over het Nederlandse
onderwijs dat volgens hem ‘hard op de rem trapt van de verbeelding’.(1) Hij hield
een pleidooi voor een vorm van onderwijs die meer ruimte geeft aan de eigen
creativiteit en verbeelding van leerlingen volgens een patroon dat we wel vaker tegenkomen bij allerlei mensen wiens beroepsmatige plicht het is om de
grenzen van het menselijk weten op te schuiven richting de onbekende toekomst.
Meestal hebben ze een of ander wetenschappelijk beroep verbonden met kennis over
het heelal, met computertechnologie of iets in de kunst, de architectuur of een
combinatie daarvan. Het is de groep gelukkige mensen die wel mogen doen waar
anderen geen tijd en geen geld voor hebben, hardop dromen over de wereld van
morgen in een academisch klimaat dat daarvoor wil betalen. En daar wringt
natuurlijk de schoen, want het probleem van ons onderwijs is niet dat er te
weinig ruimte is voor de eigen creativiteit, maar dat er op hoger niveau vanuit
de ministeries steeds vaker de eis komt aan wetenschappers om resultaatgericht te
werken en dat betekent een verarming van de wetenschappelijke cultuur in
relatie tot de toekomst die wat verder weg ligt.
Vrijplaatsen
Het
wordt zoals Dijkgraaf aangeeft steeds moeilijker om het geluk te hebben als
wetenschapper dat de één of andere onbelangrijke geachte vorm van
wetenschappelijk onderzoek opeens toch heel belangrijk blijkt te zijn voor de veranderende
omstandigheden en noodzakelijkheden in de wereld vanmorgen. Als voorbeeld gaf
hij daarbij het onderzoek dat leidde tot een medicijn tegen het Ebola-virus.
Als er op universiteiten niet meer naar hartenlust gebrainstormd mag worden met
schijnbaar nutteloze concepten die uiteindelijk toch in een klein percentage
van de gevallen kunnen leiden tot grote wetenschappelijke doorbraken, dan gaan
we als samenleving last krijgen van wetenschappelijke bijziendheid. Toch kwam
ik in het betoog van Dijkgraaf weinig concrete voorbeelden tegen die zijn
pleidooi om het Nederlandse onderwijs over de hele linie anders in te richten duidelijk
konden illustreren. Wat het meest de nadruk kreeg was het begrip ‘vrijplaatsen’
die bedoeld waren voor de hiervoor genoemde brainstormsessies voor geniale,
maar vaak minder praktisch ingestelde geesten. Nu heb ik met dat woord
vrijplaats een wat benauwde alternatieve associatie, want het wordt vaak
gebruikt in kringen van kunstenaars die ergens op een halfbeschaafde plek op de
grens van stadsleven en wilde natuur een commune beginnen met elkaar om vrijer,
spiritueler of anarchistischer te leven. De kunst die dit soort plaatsen
voortbrengt is vaak geheel ondergeschikt aan het samenlevingsideaal en ik
geloof niet dat nieuwe culturele of wetenschappelijke revoluties zo ontstaan.
‘Wees maar vrij’
Maar
zelfs als we er uitsluitend academische vrijplaatsen mee bedoelen -betaald
worden om op een universiteitsstoel achterover te leunen en in de geest weg te
drijven naar de randen van het universum- vrees ik dat het vooral luilakken zal
aantrekken en niet de echt creatieve geesten. We weten van schrijver W.F. Hermans
dat hij zijn taak als onderwijzer vaak verzaakte om stiekem aan zijn boeken te
werken, omdat hij dat interessanter vond dan het suffe onderwijsklimaat. Hij
creëerde zijn eigen vrijplaats zonder toestemming en ik denk dat het ook zonder
toestemming moet gebeuren om authentiek te zijn. Bedrijven als Google verzinnen
zelf vrijplaatsen voor hun medewerkers en dat komt omdat die bedrijven gericht zijn
op de toekomst en constante vernieuwing. Maar dit geldt niet overal en voor
iedereen. Je kunt als schapenhond moeilijk op een dag tegen de kudde zeggen
‘Wees maar lekker vrij’ want die arme dieren weten niet wat ze
ermee aan moeten. De bewaker van de kudde legt niet alleen restricties op, maar
geeft ook bescherming tegen wolven. Het probleem met overenthousiaste
visionaire mensen als Dijkgraaf is dat ze moeilijk kunnen erkennen dat veel
mensen helemaal niet zo’n behoefte hebben om alles uit het leven te halen wat
erin zit, omdat ze het prima hebben zoals het is of op zijn minst de huidige
toestand verkiezen boven het risico van een mislukking voorbij de horizon.
Nederland is van oudsher een land van handelaren en dominees die weinig
ophebben met het eenzame genie. Je kunt je als Nederlander maar beter nuchter
voordoen, om de kwetsbare gevoelens die vaak schuilen net onder de oppervlakte van
ons gemoed een beetje in toom te houden.
‘Functionslust’ versus vrijplaats
Volgens
mij moeten we geen vrijplaatsen creëren vanuit de overheid, want je hoeft mensen
niet meer vrijheid geven dan ze willen of aankunnen en geen veralgemenisering
maken van een probleem dat vooral in het hoger onderwijs speelt. Zorgelijk is wel
de steeds grotere nadruk op prestatieleren in het onderwijs aan jonge
kinderen (2) en de versmalling van de onderzoeksmogelijkheden op universiteiten
(en hoogleraren die full time sponsors moeten zoeken), want dat maakt het
proces van kennisverwerving wel heel erg tot een ‘u vraagt, wij
draaien-fenomeen’. Aristoteles maakte 400 v. Chr. al het onderscheid tussen de praktische
kennis van wetenschappen en de ‘Eerste filosofie die zichzelf tot doel had. Nu verwacht
ik niet dat de regering ooit van plan is om mensen uitkeringen te verschaffen
om thuis de hele dag op het hoogste Zijn te contempleren (aangenomen dat we dat
zouden willen), maar het zou wel eens prettig zijn als er vanuit het ministerie
van onderwijs een duidelijke impuls kwam om leerlingen bij te brengen dat
‘leren om het leren’, kennis als zelfontplooiing en ‘functionslust’(3) een
wezenlijk onderdeel is van het leven en dat niet alles persé onmiddellijk
commercieel toepasbaar hoeft te zijn, want ze hoeven niet enkel opgeleid te
worden om te voldoen aan de eisen van de markt. De overheid kan de markt ook stimuleren om zoveel
mogelijk banen te scheppen die met de individuele kwaliteiten van mensen
rekening houden, zodat ze bij het verdienen van hun brood er nog een beetje lol
aan beleven ook.
Sven Snijer