‘De
mens is gewoon een dier dat rechtop is gaan lopen’ hoor je biologen vaak
zeggen. En evolutionair gezien is dat waarschijnlijk ook waar, maar deze
wetenschappelijke procesbeschrijving van onze soort wordt door sommige mensen
gemakkelijk afgekort tot het reductionistische ‘De mens is een dier’, alsof het
wezen dat rechtop is gaan lopen bijna teruggeduwd zou kunnen worden naar zijn
vorige status van intelligente aap of aapmens. Het lijkt haast een cynische
conclusie, dat de mens ondanks al zijn technologische verworvenheden, kunsten
en wetenschappen toch niet veel meer is dan een door hebzucht en geldingsdrang
aangestuurd schepsel dat slechts door een dun laagje beschaving en cultuur van
de rest van het dierenrijk wordt gescheiden. Ook biologen van de populistische
soort dragen bij aan dit idee, door te verklaren dat wereldleiders, bestuurders
van grote bedrijven, legeraanvoerders, Nobelprijswinnaars, popsterren,
filmsterren en andere beroemdheden uiteindelijk al hun talenten hebben ingezet
om op topposities te komen in de samenleving met (onbewust) geen ander doel dan
zoveel mogelijk keuze te hebben aan begeerlijke mannetjes of vrouwtjes en uit
die ‘genenpoel’ de besten te kunnen kiezen voor een zo gunstig mogelijke
voortplanting en daarmee de continuering van zichzelf langs een sterke
genetische lijn.
Geestelijk
en lichamelijk voortbestaan
Dat
klinkt op een bepaalde manier geloofwaardig, want we kunnen niet ontkennen dat
de mens primaire instincten heeft die hem tot een dierlijk, territoriaal
en zelfs moordzuchtig wezen kunnen maken, maar het is de vraag of we voor de
identiteit en de levensdrift van de mens terug moeten redeneren naar het
voortplantingsniveau. Er is namelijk nog een andere manier om voort te bestaan
en een soort onsterfelijkheid te verwerven en dat is door het verspreiden van
geestelijke zaden die vrucht dragen in het bewustzijn van toekomstige
generaties. De mysticus Jan van Ruusbroec beschrijft in zijn ‘Mystieke
zonneloop in de ziel’ hoe in de laatste fase van de geestelijke ontwikkeling er
een vermenigvuldiging plaatsvindt van alle geestelijke gaven die in een heel
leven zijn opgebouwd: “Door deze mensen en door hun leven en door hun geduld
worden alle mensen verbeterd en onderwezen die bij hen zijn. Zo wordt dan het
koren van hun deugden gezaaid en vermenigvuldigd ten bate van alle goede
mensen.” Veel van wat mensen bereiken in hun leven wordt niet doorgegeven
langs de bloedlijn, hoewel het een grote vreugde is voor ouders om iets van
zichzelf in hun kinderen terug te zien, vooral als het talenten en ambities
betreft die zich op een positieve manier uitwerken en het kind gelukkig maken.
Er zijn echter ook genoeg voorbeelden van geniale geesten die vrij talentloos
en ongemotiveerd nageslacht op de wereld hebben gezet of in het geval van de
monnik Ruusbroec, geen kinderen.
Idealen
als bovenpersoonlijke waarden
Het
doorgeven van wie je bent kan via de bloedlijn en via het onderwijzen van
anderen. Dat loopt parallel met de twee naturen in de mens; aan de ene kant de
dierlijke instincten in ons, voor het beschermen van vrienden en familie, onze
bezittingen en reputatie en aan de andere kant de intelligentie en creativiteit
die zoekt naar bestendiging van ideeën via het doorgeven van kennis en ervaring
aan mensen met wie we een geestelijke verwantschap voelen, maar waar we geen
stoffelijke connecties mee hebben. Als we zeggen dat de mens een dier is, dan
betekent dat ofwel dat we biologisch gezien meer moeite doen voor onszelf en
onze naasten dan voor mensen die verder van ons af staan, of dat de mens in
werkelijkheid een stuk primitiever en egoïstischer is dan hij zich voor anderen
voordoet. Deze biologische verdenking is niet strijdig met het geestelijke
principe dat ons motiveert om waarden te zoeken die persoonlijke relaties en
belangen overstijgen, zoals nationale trots, culturele tradities,
geloofsovertuiging, een politiek ideaal, een beroepsethiek, wereldvrede of een
leefbare planeet voor ons allemaal. Er moeten ook factoren in ons leven zijn
die de directe omgeving en de ermee verbonden belangen overstijgen naar het
algemeen menselijke, anders wordt het leven bekrompen en werken de verworven
zekerheden uiteindelijk verstikkend. Op de grens van het persoonlijke en
onpersoonlijke is de mens in evenwicht en voelt hij zich in zijn ‘element’.
Jung
en de wereldziel
Het
woord element kan op twee manieren worden opgevat; enerzijds betekent het een
vergelijking met het dierlijke leven, zoals een vis die in het water in zijn
element is, een vogel in de lucht of een varken in de modder. Vanuit de
materiële interpretatie is de mens ‘in zijn element’ als hij zijn favoriete
bezigheid uitoefent, zoals werken in de tuin, handel drijven, op zee varen, een
huis bouwen, maar er is ook een immateriële betekenis van het woord element. Dat
vinden we in de terminologie van de oude Grieken die spraken over de ‘essentie’
van het leven als de quinta essentia - het ‘vijfde element’. Hiermee
bedoelden ze naast de vier materiële elementen; aarde, lucht, water en vuur het
onzichtbare element ‘ether’ dat in de andere elementen aanwezig is en dat heel
de wereld doordringt. De ether is verantwoordelijk voor de juiste verhouding
van de andere elementen als bezielend en ordenend principe in de levenloze
materie. Ook latere mystici erkenden deze ether als een soort ‘wereldgeest’
(spiritus mundi of anima mundi) die de mens in pantheïstische zin verbindt met
de wereld waarin hij leeft. De psycholoog William James eindigde meer dan
honderd jaar geleden zijn beroemde boek ‘Principles of psychology’ met dit begrip
en decennia later kwam Carl Gustav Jung, de bekendste leerling van Freud,
hierop terug met zijn theorie van het ‘collectief onbewuste’. Hij zag de
Archetypen (oerbeelden) die bij alle volken in alle tijden steeds opnieuw in
allerlei variaties verschijnen als het werk van dit ‘vijfde element’ dat hij
tevens beschouwde als opslagplaats van alle herinneringen van het menselijk ras
tot in de vroegste tijden.
Disseminatie
of Archetypen
De
ideeën van Jung werden bestreden door Lord Raglan, die in zijn boek ‘The
Hero, A Study in Tradition, Myth and Drama’ beargumenteerde dat de overeenkomst
in Archetypen overal ter wereld veroorzaakt kan zijn door natuurlijke
verspreiding, door de contacten tussen de volkeren onderling, bijvoorbeeld
langs handelsroutes, waardoor bepaalde goden- en heldenvoorstellingen tot in de
verste uithoeken van de aarde overeenkomsten hebben. Een combinatie van beiden
is echter ook denkbaar; het gemak waarmee de volkeren door de eeuwen heen
elkaars goden hebben geadopteerd en vaker nog -vreemde goden identificeerden
met hun eigen goden, maar dan onder een andere naam- zou erop kunnen duiden dat
er zowel in de collectieve als in de persoonlijke psyche van de mens 'pre-existente' beelden bestaan die herkend en tot leven gewekt worden door de
uitbeelding ervan door anderen. Als we uitgaan van een collectief geheugen van
de mensheid dan kunnen onze menselijke strevingen niet enkel dierlijk zijn,
want onder de laag van persoonlijke neurosen en dierlijke instincten kunnen we
in verbinding treden met alle tijdperken van de mensheid die aan ons vooraf
gingen. Het instinct is er voor ons zelfbehoud, voor de bescherming van mensen
die ons dierbaar zijn en in het algemeen voor onze manifestatie in de wereld en
het vermogen om iets te bereiken of te veroveren. Contact met het persoonlijk-
en collectief onbewuste verschaft ons zowel inzicht in het verleden
(therapeutische integratie) als een blik op de toekomst voorbij onze
onmiddellijke belangen en inzichten. De intuïtie is ons ‘vijfde element’ dat
ons verbindt met wat we nog niet (onder)kennen, maar waar we een vermoeden van
hebben en dat we moeten navolgen om er achter te komen wat het ons zal brengen.
Sommigen noemen het ‘je hart volgen’, anderen op god of het lot vertrouwen.
Zuiver
intuïtie
Deze
spirituele ‘handleidingen’ hebben alle drie hun tegenhanger in de eigen
verantwoordelijkheid van de mens. Op de ingevingen van het hart kan alleen
vertrouwd worden als de intuïtie niet vertroebeld wordt door onrijpe emoties
die de geest eerder verzwakken dan vooruit stuwen. Op god vertrouwen is een
advies met de bijsluiter ‘god helpt, wie zichzelf helpt’ en het lot is volgens
de Griekse filosoof Heraclitus iets dat zowel van binnen als van buiten komt.
Zijn moeilijk te vertalen uitspraak ‘De mens zijn gewoonte is zijn lot’ of ‘de
mens zijn karakter is zijn lot’ of zelfs ‘de mens zijn gewoonte is zijn
beschermende godheid/ begeleidende geest’ geeft aan dat al in de vroegste
tijden de mogelijkheid om je honderd procent te laten leiden door een spirituele
kracht betwijfeld werd. Het woord 'gewoonte' of 'karakter' had voor de oude
Grieken bijzondere betekenis en later is dit door Aristoteles nauwkeurig
uitgewerkt. Het woord 'deugd' zoals wij dat kennen uit de christelijke traditie
heeft de morele betekenis van juist gedrag en gehoorzaamheid (aan god en kerk),
terwijl het in de Griekse oudheid vertaald werd met het begrip 'talent'. Niet
een potentieel talent van een persoon die we als een 'grote belofte'
beschouwen voor de toekomst, maar een ontwikkeld en gecultiveerd talent. Een
aangeleerde goede gewoonte, waarop we blindelings kunnen vertrouwen.
Voor deze 'habitus' moest de mens door filosofisch inzicht -en voorafgegaan
door de militaire discipline van het leger- beheersing krijgen over zijn
dierlijke instincten, zodat hij ze de baas was en de dierlijke driften, zoals
woede, jaloezie en hebzucht hem niet in het verderf zouden storten. 'Alles met
mate' was een belangrijke spreuk voor elke Griek die zichzelf als een
ontwikkeld mens beschouwde.
Diereneigenschappen
als metafoor
Als
ik iemand hoor zeggen dat de mens een dier is, dan vraag ik me af of het twijfel is aan de Logos in ons. Twijfel aan de hogere intelligentie, de
Archetypen, de ziel of de god-in-ons, die het vermogen geeft om het dierlijke
in ons te temmen en dienstbaar te maken aan onze totale ontwikkeling als mens.
Is deze uitspraak het gevolg van de teleurstelling in zichzelf en anderen of
komt ze juist voort uit een realistische kijk op het mens-zijn. Het besef dat
wij ons niet moeten verbeelden het dierlijke niveau zomaar te kunnen
ontstijgen, alsof wij nooit zouden overgaan tot het primitieve en barbaarse
gedrag dat we bij anderen waarnemen in oorlogen of bij gruwelijke misdrijven.
Is het zelfkennis van de mens die zijn eigen breekbaarheid en feilbaarheid
begrijpt en zich niet wil voorstaan op verheven idealen die nog verre van
gerealiseerd zijn? Of is het simpelweg de opvatting dat de geest een
'bijproduct' is van de stof, want daar kan ik geen genoegen mee nemen. Het
maakt niet uit of wij een ‘gewilde schepping’ zijn van een vaderlijke god of
van een universele Logos die ons spontaan deed ontkiemen, of dat wij het
product zijn van een onpersoonlijke evolutie die toevallig menselijk bewustzijn
voortbracht. We moeten kijken naar de richting waarin we gaan. Hoewel het dier
in ons aanwezig is en de mens ook veel genoegen kan scheppen in identificatie
met diereneigenschappen (‘sterk als een beer’, ‘dapper als een leeuw’, ‘sluw
als een vos’, heeft het toch een reden dat wij als
samenleving een maatschappelijke ordening hebben gecreëerd waarin het
onbeteugeld uitleven van al onze primitieve en duistere instincten bij wet
verboden is. Wie of wat het in ons is dat de dierlijke driften de ene keer
aanmoedigt en de andere keer afremt is iets waar we talloze namen aan kunnen
geven, maar het moet iets zijn dat meer is dan een ‘paar ons’ extra hersenen,
want een aap die plotseling meer hersenen krijgt -en daarmee aan de geest van
de evolutie voorbij gaat- zou een super-gevaarlijke aap worden en geen
raketgeleerde, dichter of componist.
Sven
Snijer