zondag 15 maart 2015

De Godenzonen van het denken

Bij het lezen van enkele uitspraken van de Engels-Hongaarse schrijver Arthur Koestler wordt ik bevangen door een zelfde soort energie als die om de schrijver Henry Miller hing; een dubbele natuur van ratio en mystiek, van gevoel en intellectuele doorvorsing, van brutaal realisme en een dromerige diepzinnigheid. 

Het is met zijn citaten net alsof ik de stem van Henry Miller hoor spreken in mijn hoofd. De langzame zoekende woorden van een man, die zich goed bewust van zijn eigen tekortkomingen niet meer wil zeggen dan noodzakelijk is. Die uit de voorraad van zijn kennis en levenswijsheid door jaren van literaire, filosofische en kunstzinnige toewijding verworven, die elementen eruit vist die op een eenvoudige manier recht doen aan zowel de realiteit van het leven als aan het wonderbaarlijke ervan. Een vriendelijke stem, die tegen beter weten in aan jonge mensen probeert uit te leggen wat ze alleen door eigen ervaring kunnen ontdekken. Met de stille hoop dat de inzichten als geheime zaden in het onbewuste van de toehoorders op een dag tot bloei zullen komen, wanneer de omstandigheden van hun leven daar aanleiding toe geven. 

Het 'Henry Miller-gevoel'

Ik ken de stem van Henry Miller van verschillende youtube-video’s en een oude documentaire van Robert Schneider die ik nog heb op videoband. Ik weet niet hoe de stem van Koestler klinkt, maar de manier waarop hij zijn denkbeelden verwoordt geeft me een ‘Henry Miller-gevoel’. Warm, optimistisch, scherpzinnig en autonoom. Je voelt het wanneer iemand als denker alleen kan staan, ook al gaat het over exact dezelfde dingen waar talloze anderen ook over gesproken en geschreven hebben. Je ervaart iets ongewoons in de tekst, een diepe pulserende werking die meer levenskracht is dan mening. Er schuilt een persoon achter die verantwoordelijkheid neemt voor ieder woord en iedere letter in de gehele structuur van het betoog. Het is geen toevallige rangschikking van woorden, geen aangewaaid idee, geen gelukkig toeval van een geniaal moment. Het is de getuigenis van een lange weg die is afgelegd, waarbij de verteller zijn luisteraars niet wil vervelen met ieder detail, ieder pijnlijk moment van verdriet, wanhoop of ontgoocheling, maar enkel gul verslag doet van de rijke opbrengst van het geleefde leven, dat retrospectief het best te waarderen is door de geruststellende afstand van de tijd. Een wijs mens geeft van zijn beleefde vreugdes de geur van de herinnering, maar van zijn zielenpijnen alleen de geleerde les. De beste onderwijzing is de karikatuur. Als Henry zijn vroegere kwellingen beschrijft in zijn boeken dan voel je een soort masochistische genieting die kan wedijveren met zijn veroveringen en successen. Ik weet niet of Arthur Koestler dezelfde levenslust had als Henry Miller, maar de gelijkenis in hun denken is onmiskenbaar. Op sommige foto’s kijkt Koestler weinig sympathiek uit zijn ogen, bijna boosaardig, maar op de meesten heeft hij een glimlach alsof hij de dwaasheid van de wereld vermakelijk vindt en zichzelf er boven vindt staan.

Nieuwe 'Denker des Vaderlands'

Afgelopen vrijdag was er een filosofe op televisie bij De Wereld Draait Door die de nieuwe Denker des Vaderlands is geworden voor een periode van twee jaar (1). Ik deed mijn best om er onbevangen naar te luisteren ondanks mijn natuurlijke afkeer van denkers, dichters, clowns en wat al niet meer -‘des Vaderlands’ (omdat ik vind dat je die niet kunt benoemen, maar dat ze vanzelf moeten opstaan) en probeerde nog als een boer met kiespijn sympathie op te brengen voor het streven om de filosofie te promoten en aan iedereen duidelijk te maken ‘wat je er aan hebt’ (Aristoteles draait zich al om in zijn graf), maar al gauw moest ik afhaken. Essentieel voor een filosoof is namelijk dat deze niet alleen kan aangeven wat hij of zij denkt, maar ook waarom het zinnig is om zo te denken en waarom dat beter is dan andere vormen van denken. Bijvoorbeeld omdat het logischer is, realistischer, verheffender, hoopvoller, uitdagender, bemoedigender, troostender of liefdevoller dan andere manieren van denken. Een goede filosoof denkt niet alleen, maar geeft ook uitleg over de veronderstelde meerwaarde van de eigen denkmethode ten opzichte van denkers die een ander vertrekpunt en vaak ook een heel ander punt van aankomst hebben.

En juist dat miste ik bij deze mevrouw. Ze sprak dingen uit die meer vragen opriepen dan antwoorden gaven en ik kreeg gaandeweg steeds meer het gevoel dat ik naar een lezing over moderne kunst zat te luisteren. Zo betoogde ze dat het door haar manier van filosofie -‘tussendenken’ genoemd (2)- mogelijk was om vrijer te zijn, omdat het ook ‘anders’ kon, omdat je niet altijd aan de ‘verwachtingen’ van anderen of van jezelf hoeft te voldoen. Ik miste daar de uitleg van de meerwaarde van ‘anders’ boven ‘hetzelfde’ en van de vooronderstelling dat ik en de andere kijkers thuis op dit moment niet vrij zijn, want in welke zin dan? (Spiritueel blind, door reclames gehersenspoeld, door onze opvoeding, een vals idee van romantische liefde, teveel door seks geobsedeerd, verslavings -en prikkelgevoelig, slachtoffers van onze genen, de hele dag aan smartphone of computer vastgekleefd, etc) Verder wil ik graag weten waarom het wel voldoen aan verwachtingen verkeerd is, als de verwachtingen die mensen van iemand hebben ook heel positief kunnen zijn en in lijn met hun werkelijke talenten en bestemming in het leven. Als niet wordt aangegeven waarom verwachtingen schadelijk kunnen zijn en in welke situaties, krijg je zo’n contextloze kreet die de filosofische dubbelganger is van het spirituele streven naar ‘bevrijding uit conditionering’, waarbij het verwoede streven hiernaar zelf op zeker moment de grootste conditionering wordt.

'Humeur-management'

De uitleg van verschillende impliciet opgeroepen vragen bleef achterwege en hierdoor leek het betoog een beetje weg te zweven, wat door presentator Matthijs van Nieuwkerk onopzettelijk werd geaccentueerd met een simpel en pijnlijk ‘mooi’ alsof hij wilde zeggen ‘klinkt aardig, maar ik heb geen flauw idee waar ik net naar heb zitten luisteren’. Met een filosofe die een speciale interesse heeft in Foucault is voor mij het feestje al afgelopen voor het goed en wel begonnen is. Ik ga die twee jaar niet uitzitten met een valse hoop op filosofische substantie, want ik weet dat de leermeester van Foucault, de specialist in het Neoplatonisme Pierre Hadot, zijn eigen filosofische bestsellers schreef naar aanleiding van zijn teleurstelling in de richting die zijn beroemde leerling had gekozen (3). De vorige Denker des Vaderlands René Gude die net is overleden, ken ik maar van één uitzending in DWDD, maar ik kreeg meteen een goede indruk van hem. Je kunt zeggen dat hij met zijn naderende dood in het vooruitzicht tot een hoge mate van realiteitszin kwam ten aanzien van de menselijke existentie en dat hij hierdoor filosofisch de wind in de zeilen kreeg, maar ik vermoed dat hij lang daarvoor ook al zinnige dingen te vertellen had. 

Zijn filosofie van omgaan met jezelf (humeur-management) staat veel dichter bij de filosofie van de oude Grieken dan het postmoderne gezever van Foucault en ik ben van mening dat wie zich filosofisch een plek in de geschiedenis wil denken, altijd naar die wortels moet terugkeren. Het gaat in de filosofie uiteindelijk niet om wat wij met onze gedachten construeren, kunstmatige termen om een denkcultuur te lanceren als nieuwe mode zoals een binnenhuisarchitect een huis aankleedt naar de laatste trends (de 'bestaans-esthetica' van Foucault), maar om de structuur en het ontwerp van het huis en zijn funderingen te doorgronden. Ik hou niet van ‘filosofietjes’ binnen de totaliteit van de Rede, want die leggen me iets op in plaats van dat ze me ergens van verlossen. Dan heb ik liever iemand als Arthur Koestler. Zijn ideeën passen niet speciaal in deze tijd of in een andere, maar in alle tijden, omdat de grondslagen van zijn denken universeel zijn. Eén van zijn uitspraken waar ik Henry Miller in herken en die zo uit de ‘Wijsheid van het hart’ afkomstig had kunnen zijn luidt:

Einstein's ruimte staat niet dichter bij de realiteit dan de lucht van Van Gogh. De glorie van de wetenschap ligt niet in een waarheid absoluter dan de waarheid van Bach of Tolstoj maar in de scheppingsdaad zelf. De ontdekkingen van de wetenschapper leggen hun eigen orde aan de chaos op, zoals de componist of de schilder op hun manier doen; een orde die altijd refereert aan gelimiteerde aspecten van de realiteit en die gebaseerd zijn op het referentiekader van de waarnemer, die verschilt per periode zoals een naakt van Rembrandt verschilt van een naakt van 'Manet'     

Hoe dicht komt deze zienswijze niet in de buurt van Miller die in ‘A Devil in Paradise’ zijn visie geeft op de astrologie, waarin hij deze esoterische discipline als vertrekpunt nemend uitkomt op dezelfde universele aanschouwing van de fundamenteel onkenbare werkelijkheid waarin we leven. 

"Ik verafschuw mensen die alles moeten filteren door de ene taal die ze kennen, of het nu astrologie is, religie, yoga, politiek, economie, of wat dan ook. Het enige wat me aan dit universum van ons intrigeert, wat me doet beseffen dat het goddelijk is en voorbij ons begrijpen, is dat het zo gemakkelijk voldoet aan elke en alle interpretaties.”

Geen eigen waarheid

De overeenkomst tussen Koestler en Miller en alle grote denkers, kunstenaars en mystici, is dat ze niet de fout maken van de postmodernistische mens dat iedereen zijn ‘eigen waarheid’ heeft, maar dat ze het onderscheid handhaven tussen de realiteit als op zichzelf staande waarheid en de pogingen van de mens om aan die realiteit ‘een orde op te leggen’. Bij die geniale geesten die erin geslaagd zijn om tussen hun objectieve denken en hun subjectief gewaarworden van de wereld een verbinding te maken die ze niet langer doet kiezen voor de één of voor de ander is de overtuiging ontstaan dat ze twee uiteinden zijn van hetzelfde koord.


Het komt tot uitdrukking in de geweldig humoristische en diepzinnige uitspraken van het universele genie Salvador Dali, de schilder uit Port Liga, die met hetzelfde gemak de realiteit en de schoonheid van atoomenergie erkende als de wonderbaarlijke werkingen van het onbewuste, de rituelen van de kerk, de waarde van geld, de suggestie van seksuele verleiding, de wreedheid van de Spaanse ziel en de verhevenheid van koningen, keizers en dictators. Zijn denken was aan de ene kant zo rationeel als die van de meest exacte wetenschapper, maar tegelijk maakte hij de wereld vloeibaar met ieder nieuw schilderij dat de bedoeling had ‘surrealistischer’ te zijn dan de surrealisten die hij vaarwel had gezegd. Hij noemde zijn manier van schilderen niet voor niets de paranoïde-kritische methode, met de nadruk op ‘methode’ om duidelijk te maken dat hij zich niet stortte in het onbewuste als een zelfmoordenaar, maar altijd de bewuste controle behield bij het oproepen van de beelden uit het onbewuste, ongeveer op de manier waarop de Zwitserse psychiater Jung het beschreef bij zijn uitleg van de ‘actieve imaginatie’. 

De dubbelnatuur van ons bewustzijn 

Mensen die de dubbelfunctie van het bewustzijn begrijpen lijden niet langer aan de twee basisproblemen in de werkelijkheidsbeleving; het valse idee dat we alles in het leven kunnen controleren en onder de werking van de wil brengen, wat de ‘ziel’ uit het leven wegtrekt en de mens in een kaal en dood universum doet belanden en de andere misvatting, dat wanneer we ons maar overgeven aan het grote onbekende, we vanzelf zullen worden meegenomen naar een fantastische droomwereld vol inspiratie, waarbij we ons verstand en bewuste wil mogen verwaarlozen, om ons later -als we ons daarin volkomen hebben verloren- fatalistisch af te vragen waarom het lot toch zo grillig en onbegrijpelijk is. Miller is in de Robert Schneider video in één fragment te zien samen met Anaïs Nin, de schrijfster die in zijn leven een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij zijn literaire doorbraak. Hoewel hun denkwijzen altijd verwant waren aan elkaar, blijkt uit de documentaire toch dat Henry een andere weg is ingeslagen en niet langer onvoorwaardelijk mee kan gaan in de overwaardering van het onbewuste door Anaïs Nin, zoals ook bij de surrealisten en de volgelingen van de dan nog invloedrijke psychoanalyticus Freud. Miller lijkt meer de richting te hebben gekozen van het bewustzijn dat aan het onbewuste zijn wil oplegt, zonder het enorme creatieve potentieel ervan te miskennen, door de scheppingsdaad zelf te benadrukken net als Koestler. Hij ziet de vrijheid van de mens gelegen in het perspectief dat de hij tegenover de wereld kiest, omdat dit nooit neutraal is. Waarnemen is intentioneel en heeft een diepgaande invloed op de werkelijkheidsbeleving, zodat de mens nooit kan zeggen dat iets ‘tot hem gekomen’ is uit het onbewuste of uit het kosmisch reservoir, dat hij niet op de een of andere manier zelf heeft gezocht.  

Ik reken Arthur Koestler op grond van enkele diepzinnige uitspraken onmiddellijk tot die categorie mensen die verder kijken dan de oppervlakkige werkelijkheid van het hedendaagse, dieper dan het betoverende onbewuste en verder dan de beperkte macht van de wil. Met Koestler heb ik iemand gevonden die kan uitdagen, die verder gaat dan de voorspelbare cirkels waarin het denken zichzelf zo graag wil rondleiden ter eigen bevestiging. Koestler durft de mens te confronteren met de waarschuwing dat de winst van het één (de wetenschap) niet het verlies van het ander moet betekenen (het bovenzinnelijke), maar dat de mens zichzelf een middenpositie voor ogen moet blijven houden. Net als Henry Miller zoekt hij in een nieuwe wereld naar een oude wijsheid en vermijdt net als hem het stoffige karakter van het archief. De gnosis wordt nooit een herinnering, maar blijft altijd de levende werkelijkheid achter het gordijn van ons analytische verstand. Ook als die werkelijkheid aan populariteit moet inboeten in bepaalde tijden zal die niet verdwijnen, maar enkel wat vervagen, totdat de mist op een dag weer optrekt. Het onbewuste en het mysterie bejubelen zonder waardering van de wetenschap en de techniek -en de emancipatie die daarbij hoort- is een hopeloos verlangen naar vroeger tijden dat veel romantici naar de ondergang heeft gevoerd. 

De 'levende machine' 

Het gaat er niet om de natuur te beschermen tegen de ‘machine’ zoals milieubewuste mensen lange tijd probeerden te doen, maar om de ‘geest-in-de-machine’ te waarderen en het denken, uitvinden en bouwen van de mens als onderdeel te zien van -en aangestuurd door- een kosmisch bewustzijn dat we bij gebrek aan een betere benaming God kunnen noemen. Maar niet een god die de mensen door de woestijn moet leiden naar zijn ‘beloofde land’ met een symbiotische jaloezie en naijver of een god die ons van de aarde wil wegtrekken naar een verondersteld beter oord, zonder voldoende betekenis te hebben gegeven aan onze huidige verblijfplaats. Koestler onthult hoe het nieuwe godsbewustzijn geboren zal worden, ergens tussen de geest en de materie in:

‘De homo universalis van de Renaissance, die kunstenaar was en ambachtsman, filosoof en uitvinder, humanist en wetenschapper, astronoom en monnik, alles in een, splitste zich in verschillende componenten. De kunst verloor zijn mythische en wetenschap zijn mystieke inspiratie; de mens werd opnieuw doof voor de ‘Harmonie der Sferen’. De natuurfilosofie werd ethisch neutraal, en ‘blind’ werd het favoriete adjectief voor de werking van de natuurwetten. De ruimte-geest hiërarchie werd vervangen door het tijd-ruimte continuüm….de bestemming van de mens werd niet langer bepaald door ‘boven’ door een super-menselijke wijsheid en wil, maar van ‘beneden’ door sub-menselijke agenten als klieren, genen, atomen, of golven van waarschijnlijkheid..ze konden zijn lot bepalen, maar konden hem niet voorzien van een morele begeleiding, geen waarden en zingeving. Een pop aan Gods’ touwtjes is een tragische figuur, een pop opgehangen aan zijn chromosomen is enkel grotesk.’

Het probleem dat hier wordt geschetst, dat in overeenstemming is met de ideeën van zoveel van zijn geniale tijdgenoten, is nu nog steeds aan de orde en lijkt door de hedendaagse mens enkel vooruitgeschoven te worden naar de toekomst. De universele denkers onder ons hebben een grotere verantwoordelijkheid dan te zorgen voor het heden en de feitelijkheden die zich nu aan ons opdringen. Ze kunnen worden afgedaan als romantici, mystici, kunstenaars en zonderlingen met een aparte kijk op het leven, maar het lijkt er in de veel gevallen op dat ze meer met het leven samenvallen dan de meesten van ons. Ze zorgen voor het losrukken uit de vergetelheid van het voortreffelijke dat achter ons ligt en de voorbereiding op het onvoorstelbare dat voor ons ligt, gezien vanuit de zekerheid van datgene dat diep verborgen in ons ligt.

Sven Snijer


(1)Marli Huijer (1955) is bijzonder-hoogleraar aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit en lector filosofie aan de Haagse Hogeschool. Ze is arts, schrijver, feminist, werkte voor de junkiebond en onderzoekt daarnaast nieuwe technologieën, tijd en ritme. http://dewerelddraaitdoor.vara.nl/media/336018

(2)Ik wordt erg wiebelig van voorbeelden als ‘de betekenis van een tafel die zich tussen twee mensen bevindt als ze een gesprek met elkaar voeren’ wat eigenlijk psychologie is van een lagere soort. Dan krijg je een filosofie die verklaart waarom een ‘theepot’ een theepot is en waarom stoplichten zo belangrijk zijn in het verkeer.

(3)"Terwijl Michel Foucault groot belang hecht aan de therapeutische opvatting van de filosofie, is het merkwaardig dat hij niet lijkt op te merken dat deze therapeutiek als voornaamste doel heeft om de ziel rust te verschaffen, om haar van angst te verlossen. Angst die teweeggebracht wordt door dagelijkse zorgen, maar ook door het mysterie van het menselijk bestaan, zoals vrees voor de goden of doodsangst. Alle (antieke) scholen zijn het eens over het doel van de filosofie, het bereiken van gemoedsrust." - Pierre Hadot, Oefeningen van de geest, Ambo.