dinsdag 3 maart 2015

De onverenigbaarheid van openbaringsgeloof met een kennismaatschappij

In het islamdebat wordt wereldwijd eenzijdig de nadruk gelegd op het gegeven dat de meerderheid van moslims vredelievend of tenminste niet gewelddadig is en dat het extremistische geweld uit naam van de islam wordt gepleegd door een kleine minderheid. Feitelijk is dat ook zo, maar dat verklaart niet waarom het iedere keer de islam is die wordt ‘gegijzeld’ door extremisten en niet bijvoorbeeld het boeddhisme, het hindoeïsme of het christendom. Hoewel ook in andere religies soms militante bewegingen kunnen ontstaan, worden ze er anders dan bij de islam niet mee vereenzelvigd, omdat de kernwaarden van de meeste religies niet met extremistisch geweld te verenigen zijn. Radicalisme en geweld zijn in veel gevallen daadwerkelijk een verdraaiing van de boodschap van vrede en liefde.

Wat bij de discussie over de islam opvalt is dat veel politici niet in staat zijn het Arabische woord voor ‘vrede’ (salaam) te onderscheiden van het woord ‘onderwerping’ (islam) en consequent de moslims napraten dat de islam vrede is. Dat is volgens de Britse islamcriticus Douglas Murray echter geen werkelijkheid die we dagelijks om ons heen zien, maar een politiek van hoop en wensdenken. Het is bedrieglijk om de spirituele belofte van sereniteit en welzijn, die in de islam verbonden is met een islamitisch maatschappijideaal, te verwarren met een vreedzame manifestatie van dit geloof richting andersdenkenden of zelfs maar met tolerante en vreedzame ideeën. Noch in ideologische, noch in concrete zin manifesteert de islam zich wereldwijd op een vreedzame wijze en het is te gemakkelijk om er een cijfermatig spelletje van te maken en de discussie te verlammen met het non-argument dat de meerderheid niet aan de terreur meedoet. Het gaat bij islamitisch extremisme uiteindelijk niet om de aantallen terroristen, maar om de dissociërende reacties van geloofsgenoten die het geweld als volkomen vreemd aan hun religie beschouwen en op die manier in feite meehelpen de terreur in stand te houden, omdat het een pertinente onwaarheid is en de extremisten zich daar heel goed van bewust zijn. De schaduwzijde van een religie kan pas aangepakt worden als eerst wordt erkend dat deze bestaat. 

Geromantiseerd beeld

Voor moslims die de werkelijke geschiedenis van hun religie en de levensgeschiedenis van hun profeet niet kennen -buiten het geromantiseerde beeld dat hun geloofstraditie ze voorspiegelt-  is er uiteindelijk geen ontkomen aan dat ze sterk ontnuchterd zullen worden binnen de context van een westerse samenleving, waar geloof niet heilig is. Westerse politici doen hun uiterste best om deze pijn voor hen en voor zichzelf uit te stellen, niet in de laatste plaats vanwege hun gebrekkige kennis op dit gebied, maar het is een onontkoombare werkelijkheid waar we allemaal mee te maken krijgen.  Mohammed als ‘held van het geloof’, valt niet samen met de wetenschappelijke biografie van een spiritueel zoeker die per abuis een geestelijke werkelijkheid ontdekte, die hem uiteindelijk een aanzien en een macht verschafte waar hij maar moeilijk mee kon omgaan. Het is de grote uitdaging voor de islamitische wereld om van de goddelijk geïnspireerde profeet Mohammed weer een gewoon mens te maken, die een proces heeft doorgemaakt van het verkrijgen van visionair bewustzijn, zonder de aard van dit proces echt te begrijpen en op goed geluk met vallen en opstaan een geloofsgemeenschap formeerde, waarbij zijn persoonlijke, politieke en militaire belangen steeds meer begonnen door te klinken in zijn spirituele boodschap.  

Misvattingen over geloof

Er bestaan bij religieuze en niet-religieuze mensen verschillende misvattingen over het wezen van religie en het is hierdoor gemakkelijk om in een verkeerde en ondoelmatige discussie verzeild te raken. Als eerste is er de misvatting bij velen dat religie een gevoelsbeleving is, wat geheel in strijd is met de dogmatiek in iedere religie, de opsomming van geloofswaarheden die door het hele collectief van gelovigen aanvaard moet worden om überhaupt tot het geloof te mogen behoren. Wat mensen voor emoties beleven bij hun religie is altijd ondergeschikt aan wat zij geloven. Religie bestaat uit denkbeelden en die worden verondersteld hoger te staan dan de persoonlijke mening van een gemiddeld individu. Daarom is het ook zo moeilijk argumenteren met fanatieke gelovigen die rationele tegenargumenten niet eens erkennen, omdat deze niet van god afkomstig zijn, maar slechts van een menselijk bewustzijn, waarbij ze op grond van napraterij menen zelf aan de kant van God te staan. Het ’gekwetst’ zijn van gelovigen moet dan ook niet opgevat worden als een schending van de integriteit van hun gevoelsbeleving, maar als een verhulde manier om bekrompen religieuze overtuigingen af te schermen tegen rationaliteit en universaliteit.

Een tweede belangrijke misvatting over religie in onze cultuur is het idee dat religie een geloofsinhoud bevat waar men ‘in moet geloven’ zoals een kind gelooft in Sinterklaas, de Kerstman of Klaas Vaak. ‘Geloof jij in God?’ is in dit verband een veel voorkomende, maar vanuit ontologisch oogpunt zeer eigenaardige vraag die het bestaan van de ultieme Realiteit afhankelijk maakt van een persoonlijke mening. God lijkt te verschijnen en te verdwijnen met onze persoonlijke voorkeur en mentale overtuiging. Dit hangt nauw samen met de geschiedenis van het Jodendom en het christendom, beiden openbaringsreligies die geen theoretische kennisbasis hebben ontwikkeld waarmee religieuze en spirituele ervaringen konden worden geduid als bewustzijnstoestanden in verschillende gradaties van morele verheffing, zoals in het boeddhisme of de Vedanta (hindoe-filosofie). Simpel gezegd, de religie is in het Midden-Oosten en Europa nooit een ‘wetenschap’ geworden. Een ervaringswetenschap waarbij niet geloof bepalend is -met de beelden die daarbij horen (god, engel, hemel, Koninkrijk, Messias, Zoon)- maar de persoonlijke discipline, het onderscheidingsvermogen en het vermogen tot onthechting van de spirituele zoeker. In spirituele kennissystemen, zoals in het westen bijvoorbeeld het Pythagoreïsche denken, het Hermetisme en het Neoplatonisme, zijn visioenen en boodschappen deels reëel en deels irreëel, omdat de realiteit van het Zelf, het latent goddelijke bewustzijn er niet door overschaduwd mag worden. Ze worden als tijdelijke en relatieve werkelijkheden gezien, maar zijn geen einddoel. In de kennismystiek bestaat geen persoonlijke God, die een boodschap heeft voor zijn volk of voor de hele wereld. De spirituele zoeker betrekt alles op zichzelf en ontplooit in de wereld een persoonlijke ontwikkelingsweg en een maatschappijideaal die in harmonie zijn met de Rede.

Psychologische frictie

Het is geen toeval dat juist de meer ontwikkelde mensen in de westerse samenleving, wanneer ze het gevoel hebben dat ze bereikt hebben waar ze van droomden op het gebied van carrière, persoonlijke ontwikkeling, sociaal leven en creatieve ontplooiing, in het boeddhisme een weg zien om zich verder te ontwikkelen als mens. Het boeddhisme is een kennissysteem, waarbinnen de spirituele ervaringen altijd gerelateerd zijn aan bewustzijnstoestanden die bekend zijn aan de leraren van de traditie, die beschreven zijn in de geschriften en waar buiten de persoonlijke ervaring van de beoefenaar om, niemand anders mee wordt lastig gevallen, omdat het uit een ‘hogere werkelijkheid’ ontspringt. Het is een leer die voor een belangrijk deel in overeenstemming is met de geestesgesteldheid van de moderne westerse mens, die het boeddhistische zelfonderzoek in lijn ziet met de psychologie waar velen mee bekend zijn via gesprekstherapie, bedrijfstraining, relatietherapie en allerlei wegen van persoonlijke bewustwording. In onze cultuur zijn we gewend om dingen op onszelf te betrekken (soms misschien zelfs te vaak) waardoor we een grote psychologische afstand ervaren ten opzichte van openbaringsgeloof, dat van buitenaf wordt aangeboden. Wie in het geloof wil stappen, moet zijn zelfbewustzijn overgeven en niet alleen aan god, maar ook aan een geloofsformule, zoals een offer van de  ‘Zoon van god’ die voor ‘ons’ aan het kruis is gestorven. Zelfs voor degenen die hier echt in geloven bestaat er een enorme psychologische frictie met de algemene cultuur, die juist eigen verantwoordelijkheid en zelfontplooiing aanmoedigt en allerminst verlossing door een ander. Het verlangen naar ‘verlossing’ door de therapeut wordt zelfs wetenschappelijk geduid met de term ‘overdracht’, om aan te geven dat dit verschijnsel alleen tijdelijk mag optreden. 

Een andere misvatting over het geloof in onze cultuur, is dat het in hoge mate verantwoordelijk zou zijn voor ons huidige beschavingsniveau en onze humanitaire waarden. Het is echter vooral de filosofie geweest die vanaf zeshonderd voor christus zijn invloed heeft doen gelden, lange tijd als een ‘ondergrondse beweging’ onder de heerschappij van een middeleeuwse kerk, om op zeker moment tijdens de Franse revolutie aan de oppervlakte te komen om zijn universele waarden en idealen ten toon te spreiden. Het gedachtegoed van allerlei spirituele en filosofische stromingen die een gemene deler hadden in de leer van Plato, Hermes en de Griekse geest in het algemeen, was niet alleen verantwoordelijk voor de Franse revolutie, maar vormde ook in belangrijke mate de politieke blauwdruk van het nieuwe land Amerika, dat zou uitgroeien tot een wereldmacht. Van alle wilde samenzweringstheorieën die de ronde doen over rozenkruisers, vrijmetselaars, illuminati en anderen die de esoterische kennis  door de eeuwen heen hebben doorgegeven, is in ieder geval dit waar dat ze achter veel meer ontwikkelingen zaten dan in de conventionele geschiedschrijving wordt aangenomen. De invloeden van de spirituele filosofen verenigd in broederschappen en loges is van onschatbare waarde geweest om de macht van de kerk, die vertrouwde op blind geloof te breken. Ook de wetenschap is voornamelijk tot ontwikkeling gekomen door mensen die een pad van kennis volgden voor hun persoonlijke geestelijke ontplooiing, waardoor de mens uiteindelijk ook in materiële zin zelfstandig kon worden en onafhankelijk van een blind noodlot.

De Franse revolutie is van cruciaal belang geweest in de westerse geschiedenis, omdat daar het monopolie op geestelijk welzijn van de religie werd weggenomen en mensen zelf hun geestelijke ontplooiing ter hand konden nemen. Ze konden kiezen voor filosofie, spiritualiteit, atheïsme, deïsme, geloof in de wetenschap, in het menselijk geweten, in maatschappelijke rechtvaardigheid en in vooruitgang. Ze begonnen op allerlei manieren zichzelf en elkaar op te voeden. Het steeds verder terrein verliezen door de religie, heeft er toe geleid dat de wetenschap geheel zelfstandig kon worden en dat de mens bij zijn ontplooiing in toenemende mate zijn geluk is gaan bouwen op haar inzichten, in fysieke en geestelijke zin. Met name de intrinsieke waardering van het gevoelsleven is een enorme winst geweest voor het door schuld -en zondebesef gekwelde bewustzijn van de religieuze mens van weleer. De wetenschap heeft het met haar gestructureerde onderzoeksmethoden voor elkaar heeft gekregen, een algemeen geluk en welzijn voor de mens te creëren waar hij in het verleden in hoge mate het geloof voor nodig had. Het geloof in iets daarboven dat het miezerige aardse bestaan een sprankje hoop gaf, omdat er in concrete zin aan de levensomstandigheden vaak niet veel gedaan kon worden. Hoewel de moderne mens allesbehalve een ‘meester’ van zijn lot genoemd kan worden, is hij wel een soort manager die zijn levensomstandigheden enigszins naar zijn hand kan zetten en voor een behoorlijk deel zelf kan bepalen hoe zijn toekomst eruit ziet. Er is voor de gemiddelde burger van vandaag een grotere vrijheid en zelfbeschikking dan er in het verleden voor de welgestelde en ontwikkelde mensen mogelijk was.

Spraakverwarring

De spraakverwarring tussen westerlingen en mensen uit andere delen van de wereld, is het facultatieve karakter dat spiritualiteit en religie vaak hebben voor de westerling. ‘Geloof je in god?, reïncarnatie?, geesten?, natuurmagie?, telepathie?, reiki?, helderziendheid? ufo’s?, parallelle universums? Voor alles kunnen we een denkbeeldige vragenlijst invullen, die waarschijnlijk iedere vijf jaar verandert, omdat we er iedere keer opnieuw over nadenken en nieuwe kennis en ervaringen toetsen aan eerdere inzichten. Wie in een niet-westers land geboren wordt, beschouwt religie meestal niet als een keuze. Er bestaat eigenlijk alleen de keuze tussen volledige participeren in het geloof of het op een wat halfslachtige manier doen. Er is nog de variatie tussen spiritueel en orthodox, meer of minder volksgeloof en meer of minder etnische bepaaldheid. Vrij zijn om te geloven wat je wil is eigenlijk een vreemd westers idee, dat de vrije keuze hoger stelt dan de invulling van die keuze. De mogelijkheid om te veranderen is altijd op de achtergrond aanwezig en is zelfs een essentieel onderdeel van de levensovertuiging. Niemand heeft de waarheid in pacht, maar we streven naar kennis en inzicht en het één past beter bij ons dan het andere.

Voor niet-westerlingen ligt dat heel anders. De religie is voor hen in de eerste plaats een sociaal verschijnsel en vraagt om aanpassing van het individu aan de groep. De waarheid is al geopenbaard, dus daar hoeven mensen zelf hun hoofd niet meer over te breken en het niet gehoorzamen aan religieuze wetten zorgt voor zowel theologische als sociale onrust. In die context moet de islamdiscussie in het westen begrepen worden. Als een botsing tussen een geïndividueerde cultuur (meer dan ‘individualistisch’) en een collectieve cultuur, een kenniscultuur en een geloofscultuur, een traditionele cultuur en een geëmancipeerde cultuur, een cultuur van openheid en expressie en een schaamtecultuur. Er is in de islamitische wereld nooit een kritische reflectie geweest op de eigen geloofsinhoud, waardoor de invulling van het geloofsleven door moslims nooit op dezelfde manier een keuze kan zijn als voor de westerling. Een christen kiest in Nederland bewust voor zijn geloof, ondanks de eeuwen van kritiek die deze religie te verduren heeft gehad. Voor wie de snoeiharde geloofskritiek niet het ene oor in -en het andere oor uit is gegaan, zal de religie vooral een spirituele beleving zijn met humanistische trekken, want alleen voor de blind gelovigen die opzettelijk alle ontmythologiserende ontdekkingen van de laatste paar honderd jaar hebben genegeerd, is letterlijk geloof in alles wat in de bijbel staat geschreven nog mogelijk.

In de islamitische wereld stond de geloofswaarheid nooit ter discussie en het leven van de profeet Mohammed is daarom een heilsgeschiedenis, ook voor moslims in het westen. Moderne moslims verbeelden zich dat ze hun ‘eigen beleving’ van het geloof hebben, maar ze snappen niet dat dit geen realiteit kan zijn in concrete zin, als niet aan de geloofsfundamenten zelf getornd mag worden. Het is alleen ‘eigen’ binnen de gegeven context. Als met een religieuze, niet-wetenschappelijke blik naar het geloof gekeken wordt, kan er alleen een religieuze waarheid worden gezien. Een geopenbaarde religie kan in een kenniscultuur nooit onaangetast blijven, omdat de rationele inzichten van mensen die niet-gelovig zijn in botsing komen met het statische karakter van een voor altijd vastgelegde geloofswaarheid. Openbaringsgeloof hoort thuis in de specifieke tijd waarin ze ontstond. Ze verandert heel moeilijk mee met de cultuur, omdat het volgens de gelovigen het ‘woord van God’ is, waarbij God, of een engel van God verondersteld wordt ‘persoonlijk’ zijn wil te hebben medegedeeld. Daar kun je moeilijk over discussiëren of zeggen dat je het anders ziet. Een onpersoonlijk godsbeeld daarentegen, zoals boeddhisme of Vedanta, laat meer ruimte voor eigen interpretatie (filosofisch discours) en er wordt ook niet zo snel iemand beledigd (God, maar eigenlijk de gelovige). Geloof in een openbaringsreligie wil zeggen ‘geloven dat God iets heeft verordonneert en daaraan gehoorzamen’. Wie niet gehoorzaamt is ‘ongelovig’, want diegene betwist het gezag van een hemelse macht en in die zin zijn onderwerping en geloof hecht met elkaar verbonden. Als iemand gelooft, moet hij zich confirmeren aan de rest van de geloofsgemeenschap die hetzelfde gelooft, die met hetzelfde instemt, die aanneemt dat God op zeker moment echt gesproken heeft en zijn wil heeft vastgelegd. Openbaringsreligies zijn onwrikbaar en lenen zich niet voor een vloeiend en veranderend wereldbeeld. Ze verwarren het eeuwige wezen van God met de tijdelijke uitstorting van spirituele kennis, van ‘boodschappen’ en visioenen die aan verschillende profeten en zieners in verschillende tijden en in verschillende culturen zijn geopenbaard. Het dogma van de moslims dat Mohammed het ‘zegel der profeten’ is, getuigt van die inflexibiliteit. Iedereen die na de sluitingsdatum beweert een goddelijke inspiratie te hebben ontvangen wordt beschouwd als een fantast of een leugenaar en dienovereenkomstig behandeld.

In het hindoeïsme en het boeddhisme is er nooit een afsluiting geweest van goddelijke of spirituele inspiratie (1). Tot in onze tijd kunnen er nieuwe boeddha’s geboren worden, gerealiseerde yogi’s en Vedische zieners, omdat niemand de spirituele en religieuze waarden van deze religies als zijn eigendom beschouwt. Er kan niets bedreigd worden en er kan niets verloren gaan. Hooguit kan de traditie verwateren als er te weinig kandidaten zijn voor de ontplooiing van een spiritueel leven, maar er dreigt geen ‘hel en doemenis’ als mensen andere wegen kiezen voor zichzelf dan de religieuze of mystieke. Het is geen toeval dat juist in zo’n spiritueel klimaat de religie universeel, veelkleurig en geweldloos is, waarbij ieder zijn eigen discipline beoefend binnen een groter kader van algemene geloofswaarheden waar de meesten zich in kunnen vinden, zoals het persoonlijke en onpersoonlijke aspect van het Opperwezen, een gemanifesteerde en een ongemanifesteerde werkelijkheid, geloof in meerdere levens, een pad van kennis, van yoga, van aanbidding en van ‘goede werken’. Het principe van een doorgaande openbaring, of beter gezegd de altijd aanwezige mogelijkheid voor iedere spirituele zoeker om in zichzelf een hoger bewustzijn aan te boren, waarmee de begrenzingen van de tijd-ruimtelijke wereld kunnen worden overstegen, sluit veel beter aan bij onze westerse cultuur dan een openbaringsreligie die een eenmaal geopenbaarde waarheid ‘verzegelt’ en verklaart dat niemand daar meer aan mag komen. Waar men in moet geloven. In een kennismaatschappij is alle kennis ‘materiaal voor onderzoek’ en geen object dat voor altijd achter het glas van een vitrinekast bewaard moet worden, ter bewondering en aanbidding. Geloofswaarheden zijn een ‘stilstand’ te midden van een zich ontwikkelende samenleving, die vooral bij een te letterlijk idee van goddelijke en onveranderlijke waarheid, ontwrichtend werken op het maatschappelijk leven of het in ieder geval niet vooruit helpen.

‘De drie hinderpalen’

De drie Semitische openbaringsreligies Jodendom, christendom en islam, hebben buiten het nadeel dat de ‘persoonlijke’ boodschap van God is vastgelegd en moeilijk mee verandert met de ontwikkelingen van de tijd, ook nog de tekortkoming dat ze niet universeel zijn. Je hoort erbij of niet, je gelooft erin of niet. Het geloof is exclusief en moet beschermd worden tegen ‘ongelovigen’, heidenen, ketters, afvalligen en sceptici, terwijl dat bij religies die op kennis gebaseerd zijn niet aan de orde is. Je bent geïnteresseerd in het boeddhisme of je laat het links liggen, maar je brengt het geloof niet in gevaar als het je niet aanstaat. De Boeddha is niet beledigd wanneer mensen de boeddhistische leer verwerpen. Hoe anders is dat bij christenen en moslims die vol ‘liefde’ spreken over hun profeet/ verlosser. Wanneer mensen niet met hun geloof instemmen zijn ze persoonlijk aangedaan en van mening dat ze het misschien nog een paar keer moeten uitleggen, ditmaal met nog meer persoonlijke overtuiging en overvloedige verwijzing naar schrift, er geen moment bij stilstaand dat mensen die het gezag van de heilige schrift sowieso niet erkennen, met nog geen honderd verwijzingen ernaar tot andere gedachten kunnen worden gebracht. En zonder te begrijpen dat niet-gelovigen niets verkeerd doen door zich niet aan een religieuze waarheid te onderwerpen, omdat het mythologische bewustzijn waar ze in leven ze in de overtuiging gevangen houdt dat er ‘gevolgen’ zullen zijn voor de sceptici.

Een voorbeeld van waar geloof in een persoonlijke God toe kan leiden, is de vrij sektarische  Hare Krishna-beweging van Swami Prabhupada binnen het verder tolerante hindoeïsme, waarvan de stichter volkomen allergisch was voor het onpersoonlijke godsbeeld van het boeddhisme en de Vedanta. Toen iemand hem een keer vertelde dat hij God niet perse in de vorm van Krishna zag, maar als een universeel bewustzijn, sloeg hij hem in het gezicht en schreeuwde hem toe:‘Waarom niet Krishna?!’ ‘Waarom niet Krishna!?’ In de beleving van een persoonlijke god ligt belediging altijd op de loer, samen met het fanatisme om het aan anderen op te dringen, ook al begint het aanvankelijk vriendelijk. Uiteindelijk moet de ander toch de geloofsformule ingegoten worden, want lief en aardig zijn ze uiteindelijk alleen voor de medebroeders en zusters die net als zij ‘gered’ zijn. Daarom voelt religie vaak zo verstikkend, zelfs al is er geen onvertogen woord gevallen. In de moderne populistische uitingen van het christendom is Jezus je ‘beste vriend’ en hij vergeeft alle zonden, maar wordt zijn gulle offer niet aanvaard dan wacht de weigeraars helaas de hel. Het is natuurlijk een ‘vrije keuze’, maar dat zijn de enige twee opties.

Een ander probleem van openbaringsgeloof is het streven naar bekeerlingen. Het Jodendom is hierbij een uitzondering, omdat dat een etnisch geloof is. Joden laten anderen met rust, maar het christendom en de islam niet. Ze dringen zich regelmatig op, omdat de oorspronkelijke intentie van het geloof was om zich te verspreiden over de wereld. Er ontstaat op die manier vanzelf een ‘voor’ en een ‘tegen’. Er kan niet over gefilosofeerd worden, want het geloof is niet vrij. Er wordt gedreigd met gevolgen in het hiernamaals voor degenen die hun ideeën niet delen en voor de minder geduldige geloofsaanhangers -vooral onder moslimfundamentalisten- gelden die vergeldende maatregelen ook al in het ondermaanse. Ze helpen God alvast een handje om ‘zijn’ ongenoegen kenbaar te maken ten aanzien van de ongelovigen. Maar of een openbaringsreligie nu op een vriendelijke of op een militante manier zijn vastgeroeste boodschap aan de man wil brengen, het statische karakter van de geloofswaarheid en het binnenhalen van bekeerlingen, heeft een benauwende werking vanuit de ‘voor -of tegen’-mentaliteit.

Een extra minpunt voor de islam ten opzichte van het christendom, is dat deze religie het geweld legitimeert in haar heilige boek, omdat vanaf het ontstaan van het geloof de islam militair gedomineerd heeft en op die manier vele bekeerlingen heeft gemaakt. De christenen hebben ook oorlogen gevoerd uit naam van het ‘ware geloof’ tijdens de kruistochten en in bloedige campagnes tegen de katharen, maar dat was op eigen initiatief. Dat geweld valt niet te herleiden tot de leer van Jezus, want die hield zich niet bezig met politiek en beloofde een ‘hemels koninkrijk’ en geen Christelijke Staat. De islam sloot zich met haar militaire overwinningen, die voor hen een teken waren van goddelijke begunstiging, aan bij de oudtestamentische traditie van overwinning door het ware geloof, van de machtigste god die beter was dan de goden van de concurrerende stammen. Het Jodendom kon dat vanaf de diaspora in 70 na christus, toen de Romeinen ze definitief hun nationale identiteit afnamen, niet meer als geloofswaarheid beleven en zag het religieuspolitiek domineren verder als geschiedenis. De christenen konden hun geloof nooit op die manier beleven, want ze zijn tegen de onderdrukking door de Romeinen in, gegroeid door martelaarschap (gekruisigd of voor de leeuwen geworpen in het circus) en niet door militaire strijd. De macht van het christendom kwam pas veel later, toen de keizers van het Byzantijnse rijk het geloof politiseerden en gebruikten voor de centralisatie van hun gezag. De islam heeft een blauwdruk voor religieuze strijd in de openbaringen in de koran en in haar vroege geschiedenis, toen  geloofsverspreiding met militaire middelen bewerkstelligd mocht worden. Dat veel moderne moslims geen heil zien in terrorisme of een gewapende manier van geloofsverspreiding, is gebaseerd op humanitaire waarden en mensenrechten, niet op geloofsgronden. Het geloof zelf legitimeert geweld, maar de meeste moslims begrijpen dat dit niet meer van deze tijd is. Christelijke pausen roepen tegenwoordig ook niet meer op tot kruistochten, maar dat heeft meer met een beschavingsniveau te maken in wetenschappelijke, culturele en filosofische zin dan met de geloofsbeleving zelf. Toen de moderniteit en het besef van de intrinsieke waarde van een mensenleven nog niet was doorgedrongen, kon ook dat geloof gebruikt worden als voertuig voor dood en verderf. De vraag is nu of moslims wereldwijd de moderniteit kunnen aanvaarden, zonder angst om hun geloofszekerheden te verliezen, die ze nu nog krampachtig omarmen als ‘voor eeuwig en altijd geldig’. Zijn ze in staat om te aanvaarden dat God niet vastgelegd kan worden en dat spirituele openbaringen verbonden zijn met de boodschapper-als-mens, en niet noodzakelijk als een decreet hoeven te worden opgevat voor de rest van de mensheid die het maar blind moet geloven.

Religie en moderniteit

Hoewel  het Jodendom en het christendom historisch gezien beter aangepast zijn aan de kennismaatschappij dan de nieuwkomer islam, vinden we in die religies ook nog steeds stuitende onnozelheden die het restant zijn van een vervlogen  tijd. Ze hebben in meerdere opzichten een kwalijk effect op de ontwikkeling en vooruitgang van de mensheid, maar ze worden met rust gelaten omdat ze een deel zijn van de culturele erfenis. Ze zijn niet bedreigend, maar houden wel veel mensen langer dom dan nodig is. Vooral in de Amerikaanse samenleving zien we hier regelmatig voorbeelden van en de christelijk-apocalyptische inspiratie die voormalig president Bush jr. in zijn greep hield, was één van de redenen die leidden tot een inval in Irak. Het idee onder orthodoxe joden dat God hen het ‘beloofde land’ gegeven heeft en dat ze op grond van duizenden jaren oude (geconstrueerde en geredigeerde) teksten aanspraak kunnen maken op hun gebied -waar permanent een conflictsituatie met de omringende landen bestaat- is los van de politieke redenen voor het conflict in ieder geval een slechte mythologische ondergrond. De Verlichting heeft afgerekend met mythologische geloofswaarheden, maar helaas worden we nog iedere dag geconfronteerd met de hinderlijke invloeden van religieuze boodschappen die doen alsof de moderniteit, met zijn verhelderende en bevrijdende inzichten nog niet is gearriveerd. Spinoza sprak al driehonderd jaar terug vanuit zijn filosofisch-mystieke houding over de bijbel als een verzameling ‘moralistische vertelsels ter lering van een simpel volk’. Dat veel mensen openbaringsgeloof nog steeds voor letterlijke waarheid kunnen houden, is eigenlijk ‘achterstallig  onderhoud’ van de rede, een niet tot voltooiing gebrachte maatschappelijke omwenteling die nog teveel ruimte open laat voor mensen hun fantastische en vooral regressieve verbeeldingen. Een ontsnapping aan het zelfbewustzijn.  

Een milde vorm van waanzin

Als spiritueel filosoof is het nooit mijn intentie om mensen hun orthodoxe geloofszekerheden af te nemen zonder daar een spiritueel zelfbewustzijn tegenover te stellen. Er moet altijd opbouw zijn na de afbraak, maar er moet eerst ruimte gecreëerd worden door te betwisten wat onwaarschijnlijk is, beperkend, vooruitgang remmend of aanstootgevend. Ik begrijp nooit zo goed wat niet-gelovigen bedoelen met ‘respect voor geloof’ als ze niet kunnen aangeven welke elementen in het geloof zoveel waardering verdienen, want ergens moeten ze dan toch de meerwaarde kunnen aangeven van het ‘religieuze’ ten opzichte van een leven zonder religie. Wat dient er precies te worden gerespecteerd? Welk kind hebben de atheïsten met het badwater weggegooid, dat er met zoveel eerbied omheen gelopen moet worden? Waar komt die gevoeligheid vandaan, om niet te stappen op de geloofszekerheden van anderen, als wij in meerderheid het geloof niet langer als bepalend zien voor de eigen levensinvulling in de huidige samenleving. Niets weerhoudt moderne mensen ervan om hardop uit te spreken dat de collectieve geloofsbeleving eigenlijk een maatschappelijk geaccepteerde vorm van hersenspoeling is. Een milde vorm van waanzin, omdat God ‘ergens’ wordt gelokaliseerd, in een heilig boek, een heilige stad, een gebedshuis, in de hemel, waardoor God feitelijk nooit universeel betekenis kan krijgen. Voor het integreren van religie in een kennismaatschappij is het van belang om alle geopenbaarde waarheden terug te voeren tot de ontvanger en in plaats van de aandacht gericht te houden op inhoud van het geopenbaarde, zowel de vorm als de inhoud te bezien in samenhang met de ‘biografie’ van de profeet of ziener. Met andere woorden, na te gaan wat de openbaringen of visioenen zeggen over de mens die deze ervaringen heeft en over zijn/haar geestelijke proces en wat voor inspiratie er voor anderen uit valt af te leiden, zonder dat het verwordt tot een dwingend geloofssysteem.

Wie de koran een paar maal heeft ingekeken zal het opvallen dat het boek veel autobiografische teksten bevat in geprojecteerde vorm. Het gaat -zeker na de uitwijking naar Medina- in veel gevallen over de manier waarop de openbaringen van Mohammed door anderen ontvangen werden, de weerstand die er bestond tegen zijn nieuwe boodschap en daarom wordt er voortdurend gesproken over de vergelding voor de ongelovigen, hun straf in het hiernamaals. Het hele boek lijkt te zeggen: ‘Waarom geloven jullie me niet? Ik bedoel het zo goed!’ Mohammed spreekt over zichzelf, over zijn eigen belevenissen, maar helaas wordt die boodschap in de orthodoxe geloofsbeleving vervormd tot een universele waarheid, voor altijd geldend en niet gebonden aan enige historische context. Integratie van religie en spiritualiteit in een op wetenschap gefundeerde samenleving, kan alleen geschieden als uit alle geloofssystemen de ‘universele wijsheid’ wordt gedistilleerd en de verpakking ervan alleen waarde wordt toegekend als een historische context.

Het humanitaire aspect in de spirituele beleving zou moeten worden benadrukt en niet de sociaal-culturele voorschriften uit een andere tijd. Als spirituele kwaliteiten worden gewaardeerd als menselijke potenties en niet als uitingen van een superieure geloofswaarheid, kan er een brug worden gemaakt naar de moderne tijd. Niet-religieuze mensen maken ook onderscheid in geestelijke zin, want Churchill, Gandhi, Mandela en Obama worden hoger ingeschat dan de gemiddelde mens, maar die bewondering blijft binnen een psychologisch kader en wordt geen religieuze aanbidding. Er bestaat een mythologische scheidslijn tussen een inspirerende leider die voor zichzelf verantwoordelijk blijft en niets kan afschuiven op een goddelijke macht en een religieuze leider die zichzelf excuseert met de mededeling dat hij ‘enkel Gods wil uitvoert’ alsof goddelijke inspiratie niet aangrijpt in de eigen psyche en gefilterd wordt door  persoonlijke overtuigingen. Het zwaktebod van religie is dat ondanks veel mooie en inspirerende woorden, toch altijd de verantwoordelijkheid van het eigen handelen wordt verlegd naar elders. Naar een plek waar anderen niet bij kunnen en waarnaar geen onderzoek mogelijk is.

De Indiase mysticus en filosoof Vivekananda heeft eens gezegd dat het goed is om in een religie geboren te worden, maar slecht om erin te sterven. Hij bedoelde daarmee dat religie een voordeel kan zijn bij de opvoeding, door een spiritueel richtsnoer, zelfdiscipline, theologie, filosofie, een verhalentraditie, rituelen en meer waardevolle zaken die het leven kunnen verrijken en de mens helpen om tot geestelijke bloei te komen. Maar tegelijkertijd wilde hij waarschuwen dat het vasthouden aan starre geloofswaarheden ook een remmende werking kan hebben op de eigen ontwikkeling en dat religie niet bedoeld is enkel om zichzelf te continueren. Het spirituele leven moet wel leiden tot ontplooiing en groei, want de ladder die omhoog voert naar het dak, mag vanaf het hoogste punt worden weggeschopt. In die zin moeten alle religieuze aspecten die de waarden van de moderne samenleving verwerpen of deze zelfs bedreigen een halt worden toegeroepen. We hoeven nergens respect voor te hebben als er vanuit de religie geen respect is voor de samenleving in bredere zin. De leiders van een samenleving die in alle redelijkheid proberen begrip op te brengen voor geloofsinhouden die zelf niet redelijk zijn, begeven zich op een hellend vlak in de richting van mede schuldig zijn aan onwetendheid en het verminderen van de emancipatiemogelijkheden van haar burgers. Het is de uitdaging van de moderne samenleving om niet in de valkuil te trappen dat er van een gelijkwaardige dialoog sprake kan zijn, als van twee partijen er één wel is bevrijd uit het mythologische denken en de ander niet.

Sven Snijer

(1) In de islam werd de openbaring in werkelijkheid nooit afgesloten, want talloze soefi-heiligen verkondigden hun eigen leer binnen de islamitische context, maar ze moesten daarbij altijd hun eigen ideeën presenteren als ondergeschikt aan de  orthodoxie of als een spirituele culminatie daarvan.