‘De
transcendente functie is de religieuze drijfveer van de mens, de drang naar
evolutie op een hoger plan.’
C.G.Jung
Er
wordt in het islamdebat vaak gesproken over integratie van de
islam in de westerse samenleving, maar niemand heeft eigenlijk een idee hoe dat
gerealiseerd moet worden. Tot voor kort waren politici van mening dat de nieuwe
religie zich vanzelf wel zou voegen naar de hier bestaande normen en waarden
zodra er een paar generaties overheen waren gegaan, maar dat bleek een
misvatting. En het linkse sprookje dat later volgde, dat religieus extremisme
en radicalisering vooral zouden samenhangen met een sociale achterstandspositie
waar wat aan gedaan moest worden, is sinds het optreden van de
PvdA-burgemeester Ahmed Aboutaleb van Rotterdam -die de dames en heren
bestuurders in Nederland wakker schudde met de ‘ideologische component’ van het
probleem- opeens niet meer de flauwekuloplossing waar men zich achter kan
verschuilen.
De intrinsieke betekenis van religie
Al is het onduidelijk of voldoende mensen begrijpen wat hij met zijn
‘islamitische infrastructuur’ bedoelt (ik heb er nadien niemand meer over
gehoord) en nog minder duidelijk in hoeverre men het idee überhaupt ziet
zitten, ben ik van mening dat het de enige geloofwaardige uitweg uit de huidige
politieke impasse is. De impasse van twee totaal tegengestelde visies op de
islam, die van een ‘gevaarlijke ideologie’ of een ‘ondergewaardeerde cultuur’ die
geholpen moet worden in een emancipatieproces richting moderniteit. De eerste
visie behoeft verder geen uitleg, want ze is een direct gevolg van de
afschuwelijke daden van mensen die uit naam van de islam dagelijks hun stempel
op het wereldnieuws drukken, maar de tweede visie is wat moeilijker te duiden.
Die is deels een restant van de aanvankelijke weigering van politici om religie op inhoud te beoordelen en het
vooral te beschouwen als een sociaal-cultureel verschijnsel en voor een ander deel
is ze -tegengesteld hieraan- langzaamaan een waardering geworden van het
geloof als psycho-biologische functie, als
‘diepste beleving’ van mensen en iets dat ze 'troost' geeft en een gevoel van
verbondenheid. Dit is echter moeilijk te rijmen met
mensen die omwille van hun geloof anderen afslachten en de hele wereld tegen
zich in het harnas jagen zoals aanhangers van de Islamitische Staat nu doen,
dus moet er toch ook een andere kant van
religie erkend worden die niets met sociale of economische verhoudingen van
doen heeft; die van het grote gelijk en het ten koste van alles doordrijven daarvan.
Wat scheiding van kerk en staat inhoudt
Wie
in de politiek spreekt over integratie van de islam, humanisering van het geloof en het verbinden van deze religie met
een westers cultuurmodel dat overwegend op rationaliteit en wetenschap is gefundeerd,
verwacht min of meer dat de moslims te zijner tijd hun vaste geloofszekerheden
zullen laten varen en zich bescheidener gaan opstellen omtrent de
waarheidsvraag, zoals Jodendom en christendom hebben gedaan in de afgelopen
driehonderd jaar. Dit is echter een impliciete aanname en deze wordt nooit
uitgesproken waardoor er een onderhuidse spanning groeit tussen gelovigen van
een religie die in de eigen culturele context maatgevend is voor het
maatschappelijk leven, maar in een nieuwe omgeving zich opeens moet
verantwoorden voor zaken die voorheen vanzelfsprekend waren en nooit ter
discussie werden gesteld.
De cultuurkloof (die op ideeën gebaseerd is en niet op gevoelens) wordt nergens duidelijker zichtbaar dan bij de islamitische verwachting dat ze van mensen in het westen kunnen vragen hun profeet niet af te beelden in de media, omdat ze dit als een belediging van hun geloof ervaren. Ze hebben blijkbaar zo weinig voeling met de scheiding van kerk en staat, dat ze niet door hebben dat deze scheiding er voor zorgt dat het vrije woord zich niets hoeft aan te trekken van religieuze gevoeligheden, juist omdat die op de ideologische overtuigingen zijn gebaseerd van een specifieke groep en dus geen universele geldigheid hebben. Tegelijkertijd ontstaat er ook spanning onder niet-gelovigen over de vraag waarom er voortdurend uitzonderingen worden gemaakt op algemeen geldende regels, onder het mom van ‘respect voor geloof’ door bestuurders die zelf geen geloof aanhangen en die juist voor de algemene belangen en de emancipatie van vrije burgers zouden moeten staan. Het gedeeltelijk invoeren van de Sharia in sommige Engelse voorsteden is een goed voorbeeld van het onvermogen bij de bewakers van de democratie om het sentiment van religie en de ideologische kern ervan te kunnen onderscheiden.
De cultuurkloof (die op ideeën gebaseerd is en niet op gevoelens) wordt nergens duidelijker zichtbaar dan bij de islamitische verwachting dat ze van mensen in het westen kunnen vragen hun profeet niet af te beelden in de media, omdat ze dit als een belediging van hun geloof ervaren. Ze hebben blijkbaar zo weinig voeling met de scheiding van kerk en staat, dat ze niet door hebben dat deze scheiding er voor zorgt dat het vrije woord zich niets hoeft aan te trekken van religieuze gevoeligheden, juist omdat die op de ideologische overtuigingen zijn gebaseerd van een specifieke groep en dus geen universele geldigheid hebben. Tegelijkertijd ontstaat er ook spanning onder niet-gelovigen over de vraag waarom er voortdurend uitzonderingen worden gemaakt op algemeen geldende regels, onder het mom van ‘respect voor geloof’ door bestuurders die zelf geen geloof aanhangen en die juist voor de algemene belangen en de emancipatie van vrije burgers zouden moeten staan. Het gedeeltelijk invoeren van de Sharia in sommige Engelse voorsteden is een goed voorbeeld van het onvermogen bij de bewakers van de democratie om het sentiment van religie en de ideologische kern ervan te kunnen onderscheiden.
De kaders van het integratiedebat
De
spraakverwarring over wat de ‘ware islam’ is moet in verschillende kaders
worden gezet om er enige helderheid in te krijgen. Om te beginnen is er de
tegenstelling van moderniteit en historische werkelijkheid, waarbij twee
partijen allebei gelijk hebben en allebei ongelijk. Het is waar dat de islam geweld
predikt tegen de ‘ongelovigen’, maar het is ook waar dat de meeste moslims
vandaag de dag hier geen voorstander van zijn. De vraag naar de ware islam
zou beter een vraag kunnen zijn naar wat de meerderheid van
moslims vandaag de dag gelooft en praktiseert, als gevolg van veertienhonderd
jaar geschiedenis en voortschrijdend inzicht. Gematigde moslims bedoelen met ‘hun’
islam het geloof dat ze van hun ouders en grootouders (en de cultuur
van het land van herkomst) hebben meegekregen en daarbij blijken ze vaak niet op de
hoogte te zijn van de theologische en historische feiten van de religie. Het
is een belevingswaarheid die wordt verkondigd, die voor hen niet te verbinden
is met het extremistische geweld dat ze op televisie zien uit naam van de islam.
Toch is wat ze uit de media vernemen ook de ware islam, maar dan een
regressieve en meer historisch bepaalde kijk op het geloof, toen er nog heel andere
normen en waarden de boventoon voerden in de samenleving.
De maatschappij waarin de islam tot ontstaan kwam was vrij hard en meedogenloos. Het pijnpunt in de discussie vanuit geloofsstandpunt en met name bij een openbaringsreligie waarvan de boodschap voor eens en voor altijd is vastgelegd, is dat de oorspronkelijke openbaringen van Mohammed, hoe tijd en cultuurgebonden ook, nooit kunnen worden betwist en dat door de herinterpretatie van de heilige teksten in de context van moderne waarden er een steeds grotere afstand ontstaat tussen de bronnen van het geloof en de eigen tijd. Het leven van moderne moslims speelt zich af in Amsterdam, Londen of Parijs, maar de pelgrimstocht voor het geloof gaat nog steeds naar een ontwikkelingsland waar barbaarse straffen en mensenrechtenschendingen de normaalste zaak van de wereld zijn. Het wordt zo een steeds langere boog die moet worden overspannen, historisch en cultureel gezien. Het is voor moslims in toenemende mate de vraag of ze die overspanning nog wel kunnen maken en of het niet eenvoudiger is om de westerse maatschappij, met haar wetenschappelijke inzichten en moderne waarden als maatgevend te zien.
De maatschappij waarin de islam tot ontstaan kwam was vrij hard en meedogenloos. Het pijnpunt in de discussie vanuit geloofsstandpunt en met name bij een openbaringsreligie waarvan de boodschap voor eens en voor altijd is vastgelegd, is dat de oorspronkelijke openbaringen van Mohammed, hoe tijd en cultuurgebonden ook, nooit kunnen worden betwist en dat door de herinterpretatie van de heilige teksten in de context van moderne waarden er een steeds grotere afstand ontstaat tussen de bronnen van het geloof en de eigen tijd. Het leven van moderne moslims speelt zich af in Amsterdam, Londen of Parijs, maar de pelgrimstocht voor het geloof gaat nog steeds naar een ontwikkelingsland waar barbaarse straffen en mensenrechtenschendingen de normaalste zaak van de wereld zijn. Het wordt zo een steeds langere boog die moet worden overspannen, historisch en cultureel gezien. Het is voor moslims in toenemende mate de vraag of ze die overspanning nog wel kunnen maken en of het niet eenvoudiger is om de westerse maatschappij, met haar wetenschappelijke inzichten en moderne waarden als maatgevend te zien.
Geen atheïsme
Ik
ben geen pleitbezorger van atheïsme, maar het atheïstische principe van eigen
verantwoordelijkheid is wel een aantrekkelijk concept om mee te werken vanuit
het standpunt van de psychologische gezondheid. Hoe snel zijn religieuze of
spirituele mensen niet geneigd allerlei dingen in hun leven waar ze even geen
antwoord op weten vanuit de eigen vermogens toe te schrijven aan de
‘bedoeling’ van een hogere macht, daarbij constant in de problemen komend op
het vraagstuk van Gods’ bedoeling om de mens met een vrije wil uit te rusten en
hersenen om zelf na te denken. Religie kan fatalisme in de hand werken en
vijandbeelden oproepen als het een geloofswaarheid betreft die insluit en
uitsluit, afhankelijk van de ‘keuze’ van hen die met de geloofswaarheid
geconfronteerd worden. Maar in essentie geloof ik dat religie veel meer is dan
een sociaal verschijnsel en ik heb altijd geweigerd om de beoefening van een
religieuze of spirituele discipline te laten degraderen tot biologische
behoefte van de mens of als een ideologisch excuus om samen te scholen, dan wel
andersoortige belangen (van de machthebbers) ermee af te dekken. Wat religie
allemaal voor bijverschijnselen heeft voortgebracht staat uiteindelijk niet in
verhouding tot het wezenlijke doel ervan, de geestelijke verheffing en de
morele vervolmaking van de mens. Een ideaal dat ook door niet-religieuze mensen
vaak is nagestreefd vanuit verschillende benaderingen en denkwijzen.
Naar
aanleiding van de islamitische infrastructuur waar Aboutaleb het over had, vraag
ik me af wat er logischerwijs kan worden verstaan onder de vierhonderd
‘goedgebekte imams’ die hij tekort komt in Nederland om jongeren te beschermen
tegen het ‘gif’ van de internet-islam van salafistische en wahabistische
signatuur. Wat gaan de moderne in Nederland opgeleide en in deze cultuur en
taal geïntegreerde moslimpredikers aan jongeren vertellen, waardoor ze niet
langer de verlokkingen voelen van het avontuur en de ingebeelde superioriteit
van een absolutistische en extremistische uiting van het geloof. Wat blijft er
over van het ‘ware geloof’ en wat gebeurt er met het ‘zegel der profeten’ als
er een stukje Erasmus wordt ingebracht in de islam, zoals de huidige leider in
het islamdebat het verwoordde. Is het een panklare oplossing voor het
probleem waar Joden en christenen eeuwen over hebben gedaan -als gelovigen een
plaats te vinden tussen niet-gelovigen en agnosten- door er een spoedcursus humanisme tegenaan te gooien?
Rede of openbaringsgeloof
Een
andere tegenstelling die in het integratiedebat een rol speelt is die van Rede
en openbaringsgeloof, waarbij met de verwijzing naar Erasmus door Aboutaleb
duidelijk een richting wordt aangegeven. Er moet volgens hem meer rede worden
gebracht in de religieuze interpretatie van teksten, want Erasmus was een
humanistisch denker die -hoewel zelf eveneens christelijk-mystiek georiënteerd- voldoende irritatie opwekte bij de protestant Luther (‘de rede is de hoer
van de duivel’) om een goed tegenwicht te kunnen bieden bij het gevaar van
blind geloof. Het is duidelijk waar het naar toe moet volgens de voortrekker in
het integratiedebat, maar ik vrees dat behalve een algemeen idee over waar
Erasmus voor stond, het bij velen niet duidelijk is hoe dit voornemen in
concrete zin invulling zal krijgen. Wat kan er precies verwacht worden van een ‘Erasmusiaanse’
islam en waarom zou dit op den duur niet met zich meebrengen, zoals we bij
latere humanistische denkers hebben gezien, dat ze op zeker moment het geloof
loslaten en alleen het filosofische deel van het humanisme overhouden? Dat kan
eigenlijk niemand garanderen, want er wordt geen duidelijk streefdoel
aangegeven, enkel een richting. Als een gewenste ‘blend’ van twee soorten thee die
nooit eerder zijn gecombineerd. En niemand weet hoe dat zal smaken en of het
eigenlijk wel samen gaat.
Het
verschil tussen een spiritualiteit die op filosofie is gebaseerd of op
openbaringsgeloof heb ik in voorgaande artikelen besproken. Mijn stelling kan
samengevat worden in de uitspraak van de islamitische filosoof Al Farabi, die
goed thuis was in de leer van Aristoteles en het Neoplatonisme, dat de Rede boven de
religie staat, omdat ‘verschillende religieuze openbaringen slechts relatieve
waarde hebben als symbolische benadering voor niet-filosofen. Filosofische
waarheid is algemeen geldend; de symbolen zijn voor elk volk anders’.(1) Heel
kort wil ik hierbij opmerken dat Rede hier niet begrepen moet worden als
‘nadenken’ in de gebruikelijke zin, maar eerder als geestelijk schouwen,
visionair gewaar zijn op een hoger mentaal plan (vergelijkbaar met het
hindoeïstische Jnana-mayakosha), met psychologie en zelfkennis als basis. Wat
Al Farabi met zijn leer tot uitdrukking bracht is dat spirituele ervaringen
universeel zijn, maar dat mensen van verschillende geloven ze anders ervaren
door zowel de geloofsvoorstellingen (symbolen) als door de religieuze
betekenisgeving van die ervaringen (waar de orthodoxie meestal met argusogen
meekeek, klaar om te verketteren wat ze niet bekend voorkwam) zodat het
universele karakter van veel belevingen te weinig naar voren kwam.
Vergelijkend warenonderzoek
In
onze cultuur is er op verschillende momenten geprobeerd om de verscheidenheid
aan religieuze en spirituele ervaringen in kaart te brengen (2) en ook is er
onderzoek gedaan naar bijzondere ervaringen op niet-religieuze basis, vanuit
het perspectief van de ‘gezonde psyche’ naar de transformerende
bewustzijnsverruiming die mensen kunnen ervaren wanneer ze geestelijk op
topniveau functioneren (3). Abraham Maslow heeft opmerkelijke overeenkomsten
waargenomen bij mensen van volkomen verschillende overtuigingen en mensen zonder
specifiek geloof, waardoor hij het inzicht kreeg dat verheffing van het
bewustzijn niet afhankelijk is van een bepaalde geloofsdoctrine, maar van het
goed -of buitengewoon goed functioneren van de psyche. ‘Topervaringen’ kwamen
zowel bij religieuze als bij niet-religieuze mensen voor als de bijzondere voorwaarden
ervoor aanwezig waren, die meer van innerlijke aard waren dan van aangeleerde ideeën.
De topervaring is ‘natuurlijk’ en voornamelijk afhankelijk van de psychische vermogens
en de geestesgesteldheid van de persoon die ze beleeft. Ze hoeven niet
noodzakelijk met religieuze symbolen bekleed te worden, hoewel dit in het
verleden vaak gebeurde bij gebrek aan psychologische duiding. Toch heeft de
beschrijving die Maslow geeft van mensen die topervaringen hebben gehad een sterk
transcendentaal karakter:
‘Zelfactualiserende
mensen, zij die gekomen zijn tot een hoog niveau van rijping, gezondheid en
zelfvervulling, hebben ons zoveel te leren dat het er soms op lijkt of ze tot
een afzonderlijke menselijke soort behoren.’
In
zijn boeken wordt het verband tussen religie en een ‘gewone’ verhoogde staat
van bewustzijn duidelijk, want als Maslow spreekt over een ‘afzonderlijke
menselijke soort’ maakt hij geen onderscheid tussen gelovig of niet-gelovig,
maar tussen mensen die het menselijk potentieel in hoge mate ontwikkeld hebben
en degenen die dat niet of nauwelijks hebben gedaan. Het is een kwalitatieve
beoordeling van de psychologische toestand van de mens en heeft duidelijk
raakvlakken met het religieuze en spirituele charisma van de grote filosofen,
zieners en profeten uit vroeger tijden. Het komt dicht in de buurt van wat Al
Farabi en vele andere Neoplatonici, humanisten en verlichtingsdenkers verkondigden,
dat er in de menselijke psyche aanknopingspunten zijn voor een waarheid en een
werkelijkheidsbeleving die het gewone bewustzijn in hoge mate overstijgt. De
voorwaarden voor dit supermenselijke of transcendentale bewustzijn zijn gelegen
in zelfkennis en persoonlijke discipline (‘onthechting’ – uitstel van tijdelijk
genot ten behoeve van een lange termijndoelen) en kunnen beter niet gezocht
worden in blind geloof in de één of andere doctrine. Dit kan wel soortgelijke
ervaringen oproepen, maar er veel moeilijker sturing aan geven en bovendien
brengt de duiding ervan vaak problemen met zich mee. Een ‘persoonlijke’ God
lijkt iets van de gelovige te verwachten, een reactie uit te lokken door de
spirituele ‘uitverkiezing’, terwijl mensen die de bewustzijnsverheffing als
onderdeel van hun natuurlijke groei zien dit niet op anderen of op de
samenleving zullen betrekken.
De human-potential psychologie
Soms
is het nuttig om de Rede niet alleen te expliceren door er grenzen aan te
stellen vanuit een Kantiaanse scepsis, maar kan de beschrijving van filosofen
uit de oudheid meer inzicht bieden. Als de Rede met een hoofdletter wordt
geschreven neigt ze meer naar religie of spiritualiteit, maar wanneer ze met
een kleine letter wordt geschreven dan is ze eerder functioneel en menselijk,
pragmatisch en ‘psychologisch verantwoord’. Een denker die wij in onze cultuur als
een voorbeeld zien van een rationeel en wetenschappelijk ingesteld mens (door
zijn systematische onderzoekingen) was Aristoteles, de belangrijkste leerling van
Plato. Toch geeft Aristoteles er regelmatig blijk van spiritueler
georiënteerd te zijn geweest dan zijn leermeester, door het onderscheid tussen
de ‘eerste en tweede filosofie’ en door zijn benadrukking dat de filosofie
zichzelf tot doel heeft en niet verlaagd hoeft te worden voor andere
doeleinden. Juist Aristoteles spreekt over de geestelijke niveauverschillen
tussen mensen en noemt de hoogste soort mens de ‘godmens’ om hem te
onderscheiden van gewoon slimme of verstandige mensen. Het is van belang om te
constateren dat iemand die de rede volgt, de godenwereld of het godsconcept van
zijn tijdgenoten niet devalueert, maar het hoogste filosofische streven er
zelfs aan gelijk stelt.
De filantroop
Bij
de hedendaagse bespreking van de leer van Aristoteles wordt wel eens geprobeerd
om zijn ‘hoogste mens’ te vergelijken met ons huidige idee van de filantroop,
de weldoener die zijn eigen ontwikkeling en maatschappelijk succes tot een
tevredenheid-stemmend niveau heeft gebracht en vanaf dat moment in dienst van de
mensheid wil gaan leven door goede doelen te steunen, een ambassadeursrol te
vervullen, kennis en levenservaring over te dragen op jonge mensen, alles
vanuit een nieuw gevonden identificatie met de mensheid en niet langer alleen ter
bevordering van het eigen persoonlijke leven, de eigen groep, of het geboorteland.
Hoewel dit enigszins in de buurt komt van wat Aristoteles bedoelt, valt het
niet samen met zijn idee van de mens die aan zichzelf genoeg heeft, die boven
het maatschappijideaal nog een grotere spirituele (filosofische) vervulling
vindt. Aristoteles was een groot voorstander van de menselijke samenleving met
al haar verscheidenheid en complexiteit, die hij als een noodzakelijke
voorwaarde voor de menselijk ontwikkeling beschouwde, maar daarboven bevond
zich volgens hem een nog hogere staat van menselijke ontwikkeling. En veel
latere filosofen in de Aristotelische en Platonische traditie hebben dit beaamd. Het is nog maar van recente datum dat de filosofie en de religie
gescheiden wegen zijn gegaan en ook dat de filosofie nog verder aan banden werd
gelegd door haar te reduceren tot een zingevend kader voor het psychologische
wereldbeeld van de zelfbewuste moderne mens; ‘Ik creëer mijn eigen
werkelijkheid!’.
De
brug tussen moderniteit en de religieus-spirituele waarheid, is het besef dat de beperking
die we opleggen aan de beschrijving van het bewustzijn op grond van meetbare
resultaten alleen van voorlopige aard kan zijn, om de mens te helpen zijn eigen verantwoordelijkheid af te bakenen ten opzichte van een oneindig
bewustzijnsgebied dat we in het verleden te gemakkelijk verklaard hebben tot ‘religieus
gebied’, waardoor aan spirituele belevingen een maatschappelijke besluitvorming gekoppeld
werd die kon leiden tot allerlei soorten van ontwikkeling. Positieve en negatieve
ontwikkelingen, omdat de grens tussen een verhoogde staat van waarneming en de toegenomen
persoonlijke verantwoordelijkheid die hoort bij de bewustzijnsverruiming vaak niet werd getrokken. God werd ondanks
het gedroomde aardse paradijs dat velen voor ogen hadden, toch te vaak een
excuus voor het persoonlijk handelen, vooral wanneer een bepaald ethisch niveau
onder druk van de omstandigheden niet vol te houden was.
Mohammed begon zijn geestelijke zoektocht in alle onschuld en twijfelde in het begin zelfs nog aan de waarde van zijn eerste geestelijke ervaring op de berg waar hij vaak kwam om te bidden. Hij dacht aanvankelijk dat hij ‘gek’ dreigde te worden, maar zijn vrouw Khadija stelde hem gerust, want zij zag in hem een profeet. Langzamerhand begon Mohammed zijn boodschap te verspreiden en kreeg hij aanhangers, maar ook felle tegenstanders. Het geestelijke proces werd geleidelijk aan vermengd met een politieke strijd en met oorlogsvoering, waardoor het verheffende karakter van de eerste ervaringen plaats begon te maken voor openbaringen die een beduidend hardere toon hadden. Overduidelijk kwam het universele aspect van zijn ervaringen steeds meer onder druk te staan door zijn dagelijks leven en het is redelijk om te veronderstellen dat zijn spirituele zoektocht door de maatschappelijke bemoeienissen op zeker moment niet verder tot ontwikkeling kwam. De ‘man van god’ kreeg teveel belangen in de wereld.
Mohammed begon zijn geestelijke zoektocht in alle onschuld en twijfelde in het begin zelfs nog aan de waarde van zijn eerste geestelijke ervaring op de berg waar hij vaak kwam om te bidden. Hij dacht aanvankelijk dat hij ‘gek’ dreigde te worden, maar zijn vrouw Khadija stelde hem gerust, want zij zag in hem een profeet. Langzamerhand begon Mohammed zijn boodschap te verspreiden en kreeg hij aanhangers, maar ook felle tegenstanders. Het geestelijke proces werd geleidelijk aan vermengd met een politieke strijd en met oorlogsvoering, waardoor het verheffende karakter van de eerste ervaringen plaats begon te maken voor openbaringen die een beduidend hardere toon hadden. Overduidelijk kwam het universele aspect van zijn ervaringen steeds meer onder druk te staan door zijn dagelijks leven en het is redelijk om te veronderstellen dat zijn spirituele zoektocht door de maatschappelijke bemoeienissen op zeker moment niet verder tot ontwikkeling kwam. De ‘man van god’ kreeg teveel belangen in de wereld.
Geen religieus dwangbuis
In
het christendom zien we een vreemde vermenging tussen het tribale geloof van
het Oude Testament en de universele boodschap in het Nieuwe Testament van de
spirituele leraar Jezus, want de persoonlijke ‘God die met zijn volk meeleeft
door de geschiedenis heen’ zoals in het Jodendom, komt niet overeen met het
meer transcendentale godsbeeld dat Jezus onderwees. Daarnaast is er een vreemde
bemoeienis gekomen van de Grieks-Romeins gecultiveerde joodse schriftgeleerde Paulus, die hoogst waarschijnlijk verantwoordelijk moet worden gehouden voor de
vreemde doctrine van Jezus die geofferd werd aan het kruis ‘voor de zonden van
de mensheid’. Deze formule heeft op geen enkele manier een aangrijpingspunt in
de levensbevestigende en talentenbevorderende leer van de mens Jezus, maar
desalniettemin geloven christenen er al tweeduizend jaar in en ze hebben er
zelfs het fundament van hun religie van gemaakt. Religie en zelfontplooiing, geopenbaard
geloof en zelf-actualisatie, filosofie en religie, ze grijpen op verschillende
manieren in elkaar en zijn soms moeilijk weer uit elkaar te halen. Ervaringen
die een teken zijn van zelfrealisatie, worden vaak geduid in een beperkend
kader van religieuze betekenisgeving, waardoor de meer algemene hoopvolle
betekenis van de menselijke ontplooiing aan ons oog wordt onttrokken en we ten
onrechte de ervaring aan een specifieke leer koppelen. Die leer wordt
vervolgens heftig verdedigd om de hoop op een oorspronkelijke ervaring niet te
verliezen. Dit is een nadeel zowel voor de gelovige die het universele karakter
van de spirituele beleving niet begrijpt, als voor de niet-gelovige die uit
angst voor een religieus dwangbuis een spiritueel ontwikkelingsproces van
tevoren zal afwijzen.
De politieke uitdaging
Ik vraag me af wat de ideologische integratie van de islam in de westerse samenleving zal brengen en wat het goede is in deze religie dat men door verbinding met humanitaire waarden wil behouden, zonder de geloofwaardigheid van het geloof zelf aan te tasten. Ik vraag me verder af hoe ideologische integratie mogelijk gemaakt kan worden als de historische mens Mohammed daarbij niet in perspectief komt, want zoals het zich laat aanzien zitten noch de moslims, noch de westerse politici te wachten op een confrontatie met de echte levensbeschrijving van de profeet Mohammed. Hoe zou de islam kunnen integreren en moderniseren als het natuurlijke verlangen naar zelf-actualisatie van de mens Mohammed niet als basis wordt gezien voor zijn religieuze ervaringen en hoe kunnen we verantwoord geschiedschrijven en een psychologisch inzicht krijgen in het leven van de profeet als we genoegen blijven nemen met de geromantiseerde biografieën van moslims die zijn geschreven vanuit religieuze bekeringsmotieven of de politiek-correcte verhalen van islamologen die meer relativeren dan werkelijk verhelderen. De modernisering van de islam zal een opwaardering van het historische besef onder moslims moeten inhouden en niet enkel een wat meer verlichte interpretatie van geopenbaarde waarheden die destijds (en vaak nu nog) werden gezien als volkomen goddelijk, om letterlijk na te volgen. De sleutel hierin is de vraag wat de rol wordt van de mens Mohammed in het geheel van de vernieuwing en in hoeverre de ‘psychologie van het menselijk potentieel’ uitkomst kan bieden bij het in perspectief zetten van een religie die zich op mondiaal niveau nog binnen het religieus-mythologische paradigma bevindt, dat vooraf ging aan de culturele omwentelingen van het humanisme en het Verlichtingsdenken.
Ik vraag me af wat de ideologische integratie van de islam in de westerse samenleving zal brengen en wat het goede is in deze religie dat men door verbinding met humanitaire waarden wil behouden, zonder de geloofwaardigheid van het geloof zelf aan te tasten. Ik vraag me verder af hoe ideologische integratie mogelijk gemaakt kan worden als de historische mens Mohammed daarbij niet in perspectief komt, want zoals het zich laat aanzien zitten noch de moslims, noch de westerse politici te wachten op een confrontatie met de echte levensbeschrijving van de profeet Mohammed. Hoe zou de islam kunnen integreren en moderniseren als het natuurlijke verlangen naar zelf-actualisatie van de mens Mohammed niet als basis wordt gezien voor zijn religieuze ervaringen en hoe kunnen we verantwoord geschiedschrijven en een psychologisch inzicht krijgen in het leven van de profeet als we genoegen blijven nemen met de geromantiseerde biografieën van moslims die zijn geschreven vanuit religieuze bekeringsmotieven of de politiek-correcte verhalen van islamologen die meer relativeren dan werkelijk verhelderen. De modernisering van de islam zal een opwaardering van het historische besef onder moslims moeten inhouden en niet enkel een wat meer verlichte interpretatie van geopenbaarde waarheden die destijds (en vaak nu nog) werden gezien als volkomen goddelijk, om letterlijk na te volgen. De sleutel hierin is de vraag wat de rol wordt van de mens Mohammed in het geheel van de vernieuwing en in hoeverre de ‘psychologie van het menselijk potentieel’ uitkomst kan bieden bij het in perspectief zetten van een religie die zich op mondiaal niveau nog binnen het religieus-mythologische paradigma bevindt, dat vooraf ging aan de culturele omwentelingen van het humanisme en het Verlichtingsdenken.
Sven Snijer
(1)Citaat
van Dr Waldram – ‘Encyclopedie van de filosofie’ Farabi, Aboe Nasr Mohammed al-
(Wasidj, bij Farab, ca, 870-Damascus 950).
(2)De
Canadese psychiater R.M.Bucke onderzocht een verscheidenheid aan religieuze en
spirituele ervaringen in verschillende tijdperken, culturen en religies. Hij noemde
ze ervaringen van ‘Kosmisch Bewustzijn’. Zijn indeling van niveau’s van
spirituele ontwikkeling van verschillende personen in zijn onderzoek is hier en
daar behoorlijk arbitrair, maar zijn onderneming was toch revolutionair te noemen.
Een
ander belangrijk boek op dit gebied is de ‘Varieties of religious experience’
van de psycholoog William James, die hiervoor al een standaardwerk over de psychologie
had geschreven, maar dit uiteindelijk als een te beperkte discipline zag om het
menselijk bewustzijn mee in kaart te brengen.
(3)Abraham
Maslow. ‘Religie en Topervaring’, ‘De psychologie van het menselijk zijn’, enz.
Het meest bekend is hij geworden met zijn ‘piramide van Maslow’, een
natuurlijke waardehiërarchie van menselijke behoeften.