Het
echte probleem van de hedendaagse islam is niet het fanatisme of de
geweldpleging van een groep extremistische fundamentalisten die een schaduw
werpt op het geloof, maar het mythologische denken van een grote -dus ook
gematigde- meerderheid van moslimgelovigen, die niet in het reine kunnen komen
met de werkelijke geschiedenis van hun religie en die blijven vasthouden aan
een islamitische heilsgeschiedenis, waarbij alle historische feiten in het
licht van het ‘ware geloof’ betekenis krijgen.
Om vergissingen te voorkomen met wat ik bedoel met ‘universeel’ moet ik een onderscheid maken tussen de universele boodschap van de soefi-meesters uit het verleden, zoals Roemi, Attar en Ibn Arabi en een hedendaagse spirituele vereniging die zich ‘Universeel Soefisme’ noemt, die ooit werd opgestart door Hazrat Inayat Khan. Roemi, een groot soefi uit de dertiende eeuw, die vanuit zijn islamitische achtergrond een openheid ontwikkelde naar alle geloven en ook naar de ‘afgodendienaren’ (zoroastriërs) die voortkwam uit persoonlijke ervaring met het goddelijk mysterie en een persoonlijk inzicht in de universaliteit van de goddelijke liefde, predikte geen universele religie, maar interpreteerde zijn eigen geloof -de islam- op een universele manier. Het was geen interreligieus overleg waar zijn ruimdenkendheid uit voortkwam, maar de ervaring van de alomtegenwoordigheid van het goddelijk wezen en de universele toepasbaarheid van echte spirituele kennis. De beweging die zich Universeel Soefisme noemt, is geen soefi-broederschap in de gebruikelijke zin van het woord, want ze staat niet in verband met de soefi-orden die een integraal deel van de islam uitmaken en die hun gnostische kennis veelal in het geheim hebben doorgegeven.
Zelfs
onder de meest universeel denkende moslims door de eeuwen heen, de soefie’s,
met hun mystieke interpretatie van het geloof, is in de moderne tijd weinig te bemerken van hun ruimdenkendheid. Hun spirituele boodschap vindt over het algemeen weinig aansluiting bij de
westerse cultuur, ook niet als ze zijn gevestigd
in de Verenigde Staten of Europa. Het moslim-zijn is zo dominant op de
voorgrond tredend -zelfs bij in het westen opererende soefi-broederschappen als
de Haqqani Fellowship- dat het op niet-moslims weinig aantrekkingskracht
uitoefent en niet uitnodigt tot een nadere kennismaking. Alle orthodoxe
geloofswaarheden en mythische verhalen over de profeet, krijgen enkel een
spiritueel sausje en zijn voor de rest in niets verschillend van het orthodox
geloof. De culturele brug wordt niet geslagen en het exotische karakter van de
soefi-terminologie, symboliek en rituelen werkt eerder vervreemdend dan
mesmeriserend.
Soefi orden
Als
het waar is wat Idries Shah in de vorige eeuw schreef en wat door verschillende
soefi-meesters in het verleden, zoals Moienuddin Chisti werd beweerd, dat de
soefi’s zich altijd hebben weten aan te passen aan veranderende
tijdsomstandigheden en hun spirituele boodschap op maat wisten te snijden naar
tijd, plaats en omstandigheden, dan mag ik aannemen dat de meeste soefi-orden
die in het westen actief zijn geen echte soefi’s zijn, of dat ze een min of
meer opgedroogde aftakking zijn geworden van een levende spirituele boom. En
waar die boom zelf op dit moment gelokaliseerd moet worden, in een werelddeel
(Midden-Oosten) dat de laatste honderd jaar politiek instabiel is, wordt ook
steeds minder duidelijk. Met het verbieden van de Mewlevi-orde van wervelende
derwishen door Kemal Attaturk in 1925, die van Turkije een geseculariseerde
samenleving wilde maken, met een scheiding van kerk en staat, is het soefisme
een grote slag toegebracht, omdat de Mevlevi’s in meerdere opzichten een
centrale rol speelden in het internationale soefisme. Niet alleen zijn de wervelende
derwishen eeuwenlang een uithangbord geweest voor de soefi-leer met hun muziek
en dans, hun literatuur, dichtkunst en vooral het open en uitnodigende karakter
van hun leerstellingen, maar ze waren eveneens lange tijd een verbindende
schakel tussen verschillende soefi-stromingen.
Een
echte worteling van de soefi-traditie in het westen zou gepaard moeten gaan met
een intellectuele, filosofische en wetenschappelijke ontwikkeling en veel
minder een religieus karakter moeten krijgen, omdat religie in Europa al lang
niet meer de dominante cultuurfactor is. In de Verenigde Staten voor een deel
nog wel, maar dat betreft niet de invloeden die de vooruitgang en de
moderniteit een handje helpen. Soefi ’s in het westen zouden geloofwaardig zijn
als ze een gelijkenis zouden ontwikkelen met de leer en activiteiten van
vrijmetselaars en rozenkruisers en in bredere zin met vrijdenkers, humanisten
en burgerrechtenactivisten en niet met orthodox geloof. Het geloof dat in het
Midden Oosten alles bepalend is voor het maatschappelijk leven, maar niet in
onze westerse cultuur. Ik wantrouw elk volksgeloof dat gebruik maakt van de
symboliek van de grote meesters uit het verleden, maar ondertussen de meest
bekrompen en bevooroordeelde ideeën uitdraagt in het westen onder het mom van
geïnspireerde boodschap. Iemand is niet geïnspireerd omdat hij een tulband op
zijn hoofd draagt, maar omdat zijn hersenen tot meer verlichte activiteit in
staat zijn en zijn hart meer ruimte biedt aan alle schijnbare tegenstellingen, binnen
de harmonie van een grotere Eenheid.
Inayat Khan
Om vergissingen te voorkomen met wat ik bedoel met ‘universeel’ moet ik een onderscheid maken tussen de universele boodschap van de soefi-meesters uit het verleden, zoals Roemi, Attar en Ibn Arabi en een hedendaagse spirituele vereniging die zich ‘Universeel Soefisme’ noemt, die ooit werd opgestart door Hazrat Inayat Khan. Roemi, een groot soefi uit de dertiende eeuw, die vanuit zijn islamitische achtergrond een openheid ontwikkelde naar alle geloven en ook naar de ‘afgodendienaren’ (zoroastriërs) die voortkwam uit persoonlijke ervaring met het goddelijk mysterie en een persoonlijk inzicht in de universaliteit van de goddelijke liefde, predikte geen universele religie, maar interpreteerde zijn eigen geloof -de islam- op een universele manier. Het was geen interreligieus overleg waar zijn ruimdenkendheid uit voortkwam, maar de ervaring van de alomtegenwoordigheid van het goddelijk wezen en de universele toepasbaarheid van echte spirituele kennis. De beweging die zich Universeel Soefisme noemt, is geen soefi-broederschap in de gebruikelijke zin van het woord, want ze staat niet in verband met de soefi-orden die een integraal deel van de islam uitmaken en die hun gnostische kennis veelal in het geheim hebben doorgegeven.
Toen
Inayat Khan, die afkomstig was van een echte soefi-orde, de Chishti-orde uit
India, op zijn sterfbed lag, vertelde hij dat niemand geschikt was om hem op te
volgen, zodat daar de levende verbinding werd verbroken. Hetzelfde gebeurde
met de spirituele activiteiten van Gurdjieff in Europa en Amerika voor en na de
tweede wereldoorlog, waarvan de basis ook lag in de soefi-mystiek van het
Oosten. Ook hij benoemde geen opvolger, maar dat weerhield zijn aanhangers er
niet van gewoon door te gaan met een herhaling van de dingen die hij -voor het
grootste deel als experiment- aan ze geleerd had. Het westen wordt op dit
moment overspoeld door pseudo-spiritualiteit uit het
Midden-Oosten, waarvan de waarde vaak niet veel groter is dan een
fitnessoefening, een literatuurcursus of het gebruik van hallucinerende paddenstoelen.
Spiritueel meesterschap ontbreekt en alleen de suggestie blijft bestaan, wat
het duidelijkst naar voren komt door de anti-cultuur die dit soort bewegingen
vertegenwoordigen, met een nadruk op het belachelijk maken van de redelijke
vermogens van de mens, ten faveure van blind geloof of een ingebeeld
overstijgen van het intellect door spiritueel escapisme en ijdelheid.
‘Derde
wereld-religie’
Eeuwenlang
heeft het soefisme ‘hart en ziel’ uitgemaakt van de islam en hoewel ze zich
daar om diverse redenen niet op voorstond, uit veiligheidsoverwegingen, of om
niet meer verwarring te zaaien dan nodig was, kon de orthodoxe islam zo lang
haar positie handhaven in de wereld, hoewel die van nature behoorlijk
intolerant en repressief is, in vergelijking met bijvoorbeeld het boeddhisme.
Vanuit de theologie, de literatuur, de muziek, de verhalentradities, alchemie,
enz, is er voortdurend spirituele voeding gegeven aan een religie die
voornamelijk bepaald werd door onderwerping en gehoorzaamheid, door wetscholen
en schriftgeleerden. Met het afzakken van de islam naar de positie van
‘derde-wereldreligie’, als gevolg van het westers imperialisme, nadat
eeuwenlang de verschillende moslimrijken gelijkwaardig waren aan de Europese,
is er een identiteitscrisis ontstaan in de islamitische wereld. De
fundamentalistische politieke islam die we nu kennen, die als voornaamste
inspiratie dient voor moslimextremisten wereldwijd die overal aanslagen plegen,
is ontstaan in de latere tijd. Deze ontwikkeling heeft het soefisme –het pad
van innerlijke kennis- verdreven en veel soefi-groeperingen doen degraderen tot
politiek activisten, voor wie de broederschapsband steeds meer betekenis kreeg
van ‘politiek netwerk’. De structuren bleven bestaan, maar gingen heel andere
doelen dienen. Zo werd één soefi-groepering in Egypte met haar ideeën uiteindelijk
de grondlegger van de Islamitische Broederschap, die weer banden aanknoopte met
terreurbeweging Al Qaeda. Zo bedroevend zijn veel spirituele tradities
geëindigd. Ze werden of een flauwe afspiegeling van de spirituele glorie uit
het verleden of kregen een militant karakter en werden een politiek instrument.
Als
voorbeeld van hoe weinig voedingsbodem er vandaag de dag nog is voor een echte
vredesboodschap van een soefisme dat de innerlijke weg hoger stelt dan de
uiterlijke kant van het geloof (met haar politieke verwikkelingen), is het
verhaal van de soefi uit een Arabisch land die een twee uur durende lezing gaf
voor een klas met theologiestudenten in Indonesië, één van de grootste
moslimlanden ter wereld. Hij sprak over liefde, broederschap, vrede en
spirituele ontwikkeling en dacht dat hij zijn publiek daarmee geraakt had. Het
publiek was ook erg enthousiast, maar toen stak één van de studenten een vinger
op en vroeg de soefi-leraar ‘Waar wilt u dat we naar toegaan om de Jihad uit te
voeren?’, waarmee pijnlijk duidelijk werd hoe weinig discrepantie de gelovigen
aldaar zagen tussen de spirituele inhoud van het verhaal en de ‘heroïsche
strijd’ voor hun geloof in politieke zin. In hun beleving liep dat gewoon in
elkaar over, wat een kenmerk is van het mythologische denken dat geen
onderscheid kent tussen het symbolische kwaad van onwetendheid, egoïsme of
hardvochtigheid en de veruiterlijkte vijand -de zondebok- die veel makkelijker
te bestrijden is met materiële middelen.
Het
soefisme heeft zich met haar spirituele leerstellingen altijd aangepast aan het
orthodox geloof, voor een deel uit veiligheids-overwegingen en voor een deel
vanuit het onbegrip dat een esoterische leer intrinsiek ten deel valt, zodat
erg veel uiterlijk vertoon over het algemeen niet aanbevelingswaardig is voor
een goede overdracht van kennis. Het is aannemelijk dat een aantal van de grote
soefi-meesters geestelijk verder gevorderd waren dan de profeet van de islam,
maar vrijwel nooit heeft iemand van hen dit hardop geuit. Degenen die hun eigen
spirituele staat wel zonder censuur verwoordden op het marktplein, hebben dit
vaak met de dood moeten bekopen. In extase verklaarde Al Hallaj ‘Ik ben god!’,
waarmee hij de eenheid verwoorde die essentieel bestaat tussen god en de
gelovigen. Een ontologische werkelijkheid die zich niet theologisch laat
vertalen, omdat in het normale dagelijkse leven er altijd een dualistische
verhouding blijft bestaan tussen de mens en de hoogste realiteit. De standaard
procedure van alle vooraanstaande soefi’s was om eerst de islam te erkennen en
het gezag van de profeet en dan pas hun eigen ideeën te verkondigen, goed verpakt
met een religieus stempel van goedkeuring.
De
onaantastbaarheid van de profeet van de islam is helaas in veel opzichten een
product van dezelfde soefi’s die zich in
hun leer en methoden regelmatig van niet-islamitische bronnen bedienden, want
de verregaande verering van de profeet vandaag de dag, heeft alles te maken met
de personencultus die in soefi-kringen ontwikkeld werd. Voor de soefi’s die zo
flexibel waren in hun manieren van onderwijzen, was het aanbidden van de
profeet en het bidden voor zijn zielenheil (vele malen per dag) een manier voor
de spirituele aspiranten om concentratievermogen te ontwikkelen, overgave,
eerbied en toewijding. Een weg om het
hart te zuiveren en ontvankelijk te worden voor geestvervoeringen en
uiteindelijk eenwording met het absolute. Het is te vergelijken met de
Bhakti-beweging binnen het hindoeïsme, of de aanbidding van het heilige hart
van Christus in de Katholieke kerk. De vorm of de naam doen er eigenlijk niet
toe, want de aanbidding en de overgave staan op zichzelf en wekken het
innerlijk vuur van de gelovige of de mysticus. De oefening telt zwaarder dan de
beeltenis, wat ook niet anders kan voor wie ervan overtuigd is dat de mens
geschapen is ‘naar gods beeld’, zoals de bijbel leert of in zichzelf een boeddha-natuur
heeft, of een Ziel (atman) die in absolute zin gelijk is aan de ziel van de
kosmos en de goddelijke realiteit (Brahman), zoals de Vedanta leert. Meditatie,
contemplatie en gebed, doen het ‘heilige slangenvuur’ ontwaken dat slaapt
onderaan de ruggengraat, op de plaats die door de oude Grieken het ‘heiligbeen’
werd genoemd.
Gevoel van
minderwaardigheid
De
eeuwenlange cultus rond de profeet van de islam, heeft ervoor gezorgd dat ook
in onze tijd kritiek op de stichter van het geloof voor moslims ondenkbaar en
onverteerbaar is. Ze stellen zich voor best tegen kritiek te kunnen, maar van
de ‘geliefde’ profeet moet iedereen afblijven. En dat wordt heel lastig, als we
in deze tijd een geloofwaardig debat willen voeren over de rol van de islam in
de westerse samenleving. De geboden en verboden die door islamitische
schriftgeleerden continu worden uitgevaardigd, zoals de Fatwa’s over elk
denkbaar onderwerp, van het ter dood veroordelen van een schrijver (Rushdie)
tot het recente verbod aan Arabische kinderen om sneeuwpoppen te maken, zijn allemaal
te danken aan een systeem van religieuze en sociale voorschriften, dat zijn autoriteit
ontleent aan het geloof in de onfeilbare boodschap van een verondersteld
voorbeeldig en moreel onkreukbaar mens, de profeet Mohammed. Valt die
grenzeloze aanbidding weg, dan valt er vanuit filosofisch, humanistisch
standpunt weinig te zeggen voor de islamitische maatschappijinrichting, want de
westerse landen liggen in allerlei opzichten al eeuwen op voor in hun
sociaal-maatschappelijke ontwikkeling. De ideale islamitische staat zoals
extremisten die voor zich zien, is een droombeeld dat niets van doen heeft met
betere levenscondities. Het is een maatschappij waarin hun innerlijke gevoel
van minderwaardigheid in een door seculiere waarden gedomineerde wereld, kan
omslaan in superioriteit.
Vivekananda over Mohammed
Kritiek
op de profeet van de islam is overigens helemaal niet nieuw, want al meer dan
honderd jaar geleden werd er een spirituele analyse van hem gemaakt door een geestelijk
ontwikkeld persoon, afkomstig uit een niet-islamitische traditie, de Indiase yogi
Swami Vivekananda, leerling van de profeet Ramakrishna. ‘Profeet’ is in dit
verband misschien niet de juiste term, want de boodschap van Ramakrishna hield
geen voorschriften in voor de maatschappijinrichting en hij wilde ook geen
nieuwe religie stichten. Hij bemoeide zich in het geheel niet met de
autoriteiten. Met zijn leven en leer bevestigde hij de waarde van de
verschillende spirituele wegen, de grote wereldreligies en de dominante
stromingen binnen het hindoeïsme; de Tantra, Karma, Jnana en Bhakti-beweging,
waarvan hij persoonlijk de meeste methodes had geprobeerd. Zijn benadering was
volkomen eclectisch en het enige onderscheid dat hij maakte tussen gelovigen en
spirituele zoekers, was hun oprechtheid en toewijding of het gebrek daaraan.
Hij vermeed godsdienstige twist, maar stond zijn favoriete discipel Vivekananda
wel toe om inhoudelijk met anderen in debat te gaan. Vivekananda had een
kritische geest en sneed als een mes door valse leerstellingen. Hoewel zijn
leraar de islam had goedgekeurd als spirituele weg (1), schreef de leerling,
die in zijn denken voor een groot deel westers en wetenschappelijk georiënteerd
was, jaren later heel wat kritischer over deze religie en haar stichter. In zijn
boek Raja Yoga bespreekt hij de gevaren die bestaan voor mensen die op grote
spirituele waarheden stuiten (goddelijke extase, Samadhi) die hier onvoldoende op zijn voorbereid door een ervaren
spirituele meester, zodat ze hun ervaringen niet goed kunnen duiden en nog
minder goed weten hoe deze verder te ontwikkelen, zonder hun geestelijk
evenwicht te verliezen.
“…In veel
gevallen bestaat het gevaar, dat de hersenen verstoord worden en in de regel
vind u, dat al die mensen, hoe verheven zij ook waren, die toevallig op deze
bovenbewuste toestand waren gestuit, zonder haar te begrijpen, in duisternis
rondtastten en gewoonlijk, tegelijk met
hun kennis, een of ander vreemd bijgeloof hadden. Zij stelden zich open voor
hallucinaties.”
…” Indien u de
koran leest, vindt u de wonderbaarlijkste waarheden vermengd met bijgeloof. Hoe
verklaart u dat? Die man werd geïnspireerd, ongetwijfeld, maar hij was als het
ware plotseling op die inspiratie gestoten. Hij was geen geoefende yogi en wist
niet wat hij deed. Denk aan al het goede dat Mohammed deed voor de wereld en
denk aan het grote kwaad dat geschiedde door zijn fanatisme. Denk aan de
miljoenen, afgeslacht ten gevolge van zijn leringen, moeders van hun kinderen
beroofd, kinderen tot wezen gemaakt, gehele landen verwoest, miljoenen en
miljoenen mensen gedood!’
Hierna
beschrijft Vivekananda hoe het van vitaal belang is, om de vrucht van het
spirituele pad op een geleidelijke manier te ontwikkelen, volgens een methode
die lijkt op de wetenschappelijke, proefondervindelijke methode. Het leidt geen
twijfel dat de grote soefi-ingewijden in de islam met deze geleidelijke weg
bekend waren en dat ze de leer zonder veel uiterlijk vertoon doorgaven aan de
enkelingen die er een speciale aanleg voor hadden:
“Bedenk altijd
dat de (spirituele) wetenschap om
de brug te maken tussen het uiterlijk en het innerlijk, zeldzaam is en alleen
wordt doorgegeven aan enkelingen.”
Hadrat Muinudin Chishti
"Als je jezelf in de zee gooit, zonder begeleiding, is dat vol van gevaar, omdat een mens de dingen die opstijgen uit zijn innerlijk, verwart met de dingen die ergens anders vandaan komen."
Niffari
We weten uit het leven van de profeet Mohammed dat hij in afzondering ging bidden en mediteren in een grot op een berg en dat op het moment dat zijn openbaringen begonnen, hij in verwarring verkeerde over wat het te betekenen had. Hij vroeg hiervoor aanvankelijk steun en advies bij zijn eerste vrouw Khadija, die hem bevestigde en aanmoedigde. Zij nam hem mee naar haar neef, een blinde oude man die bijbelkennis had en die de ervaringen van Mohammed vergeleek met die van Mozes. Dit is wat Vivekananda bedoelde met de ‘toevalligheid’ van de spirituele ervaringen die Mohammed onderging. Hij had ze niet geanticipeerd en er was niemand in zijn omgeving die uit eigen ervaring een duiding ervan kon geven en hem kon helpen bij de verdere ontwikkeling van zijn spirituele weg. Het werd in plaats daarvan een ‘geloof’ en veruiterlijkte zich naar de samenleving, zoals dat ook gebeurde in Bijbelse tijden. Het soefisme ontstond pas later en werd een eigen traditie binnen het geloof, die in veel opzichten stabiliserend en verbindend heeft gewerkt.
Niffari
We weten uit het leven van de profeet Mohammed dat hij in afzondering ging bidden en mediteren in een grot op een berg en dat op het moment dat zijn openbaringen begonnen, hij in verwarring verkeerde over wat het te betekenen had. Hij vroeg hiervoor aanvankelijk steun en advies bij zijn eerste vrouw Khadija, die hem bevestigde en aanmoedigde. Zij nam hem mee naar haar neef, een blinde oude man die bijbelkennis had en die de ervaringen van Mohammed vergeleek met die van Mozes. Dit is wat Vivekananda bedoelde met de ‘toevalligheid’ van de spirituele ervaringen die Mohammed onderging. Hij had ze niet geanticipeerd en er was niemand in zijn omgeving die uit eigen ervaring een duiding ervan kon geven en hem kon helpen bij de verdere ontwikkeling van zijn spirituele weg. Het werd in plaats daarvan een ‘geloof’ en veruiterlijkte zich naar de samenleving, zoals dat ook gebeurde in Bijbelse tijden. Het soefisme ontstond pas later en werd een eigen traditie binnen het geloof, die in veel opzichten stabiliserend en verbindend heeft gewerkt.
Pijnlijk en
onvermijdelijk
Met
het verdwijnen van de soefi-tradities in onze tijd lijkt de islam langzaam
terug te keren naar de militante basis waar het geloof zijn oorsprong in heeft,
het ‘te vuur en te zwaard’ verspreiden van de boodschap van de profeet. Zonder
de liefde van de soefi-mystiek en de kennis van de ingewijden, blijft er een
systeem over dat ‘wettisch’ en dwingend overkomt en dat voor niet-moslims
nauwelijks schoonheid of aantrekkingskracht heeft. De voorschriften voor de gelovigen
hebben allemaal de veronderstelling van een maatschappij die is ingericht naar
islamitische maatstaven en zijn moeilijk te handhaven in de westerse seculiere
maatschappij. Dat kan enkel op voorwaarde dat een minderheidsgroep (moslims)
steeds meer aanpassing vraagt van de meerderheid van niet moslims. De
bereidwilligheid daartoe lijkt langzaam tot een stilstand te zijn gekomen en
men vraagt zich hier af wat de meerwaarde is van dit geloof voor de westerse
samenleving, die zichzelf nog maar enkele eeuwen terug van het religieuze
dictaat heeft verlost. Moslims in het westen lijken zich moeilijk te kunnen
voorstellen, dat de geïdealiseerde profeet van hun geloof, in deze beschaving
heel anders wordt bekeken dan in de eigen traditie en dat het uit de weg ruimen
van zijn tegenstanders, het in koele bloede laten vermoorden van zijn
bespotters, een historische realiteit is voor westerse mensen, die daar niet
een sluier overheen leggen van religieuze legitimatie, dat het slechts ging om
de ‘vijanden van het geloof’. In een cultuur waar de mythologische
geloofswaarheden hun archetypische overheersing hebben moeten opgeven, wordt
stap voor stap een historische realiteit zichtbaar, die voor moslims even
pijnlijk als onvermijdelijk is.
Sven Snijer
(1)Ramakrishna
had bijzondere ervaringen en visioenen bij iedere spirituele weg die hij
bewandelde. Zo claimde hij onder andere visioenen te hebben gehad van Mohammed
en van Jezus, maar zijn leerling Vivekananda maakt daarbij de kanttekening dat
zijn meester toen reeds verlicht was (door Tantra-yoga en Jnana) en dat de
latere visioenen voortkwamen uit zijn eigen verheven geestelijke staat.