dinsdag 3 juni 2014

Misdaden tegen de mensheid

Taal is een onderwerp dat door verschillende filosofen tot het hoofdbestanddeel van hun filosofie is gemaakt, vermoedelijk vanuit het gegeven dat de mens met zijn taal een zeer complexe en unieke manier van kennisoverdracht heeft voortgebracht die kenmerkend is voor zijn van de dieren verschillende reflectieve bewustzijn. De mens heeft niet alleen bewustzijn, maar is zich ook in hoge mate bewust van zijn bewustzijn. Hij kan de bewegingen in zijn eigen bewustzijnsinhoud observeren en er een oordeel over geven vanuit een hoger standpunt. Anders dan een leeuw of een zebra kan de mens bij zichzelf constateren dat hij verward is, onrustig of lichtelijk depressief en dat er iets moet gebeuren om het bewustzijn weer te harmoniëren.

Taal is de eerste filosofie van de mens, omdat het ons wordt aangeleerd nog voordat we het vermogen hebben het te beoordelen. We leren ons uit te drukken in een taalsysteem met vaste regels, volgorde en opbouw naar het voorbeeld van de spraak van de mensen die ons omringen tijdens het opgroeien. Iedere taal heeft een eigen karakter, wat wil zeggen een speciale waardering of onderwaardering voor verschillende aspecten van het leven. De mate van waardering voor iets blijkt uit hoeveel woorden en uitdrukkingen er voor beschikbaar zijn om het te beschrijven. Waar een volk een fascinatie voor heeft, heeft het vaak een specifiek en onvertaalbaar woord voor in het leven geroepen, waar ze in een naburig land geen aparte uitdrukking voor kennen. Taal is meer dan een aanduiding van voorwerpen of gemoedstoestanden. Het is ook een voorkeur, een smaak en een overtuiging. Taal is een levensbeschouwing omdat het de mentaliteit reflecteert (de volksaard) van de mensen die het spreken.

Dwangmatig

Eén van de meest funeste kenmerken van de Nederlandse cultuur is een niet te stuiten vernieuwingsdrang die niet noodzakelijk een aanleiding nodig heeft in de buitenwereld, maar die zich gewoon dwangmatig manifesteert om de zoveel jaar, in het onderwijs, in de Nederlandse taal, in de opvoedkunde, etc. 

Na verloop van tijd moet het opeens allemaal weer anders vindt men, of dit nu een verbetering inhoudt of een verslechtering, want het ‘nieuwe’ lijkt een legitimatie op zich. Net zoals je om de zoveel jaar je huiskamer opnieuw wil inrichten en een andere kleur geeft aan de muren, zo wordt ook onze taal periodiek onderworpen aan de vernieuwingsdrang van de taalverbeteraars die iedere keer opnieuw hun verwoestende werk mogen doen. De laatste taalvernieuwing, de enige die ik echt bewust heb meegemaakt (die van het groene boekje) is meen ik op stevige weerstand gestuit, maar na verloop van tijd heeft iedereen zich toch bij de nieuwe feiten neergelegd en nu zitten we opgescheept met een pannenkoek, die blijkbaar in meerdere pannen is gebakken in plaats van de vroegere pannekoek (een koek uit de pan).


Complete onzin

Veel ergerlijker nog dan pannenkoeken zijn de pas ontdekte ‘misdaden tegen de menselijkheid’ (voorheen misdaden tegen de mensheid). Een term die niet alleen complete onzin is vanuit de taallogica, maar die ook een filosofische vervalsing betekent van onze taal die zich als een sluipend gif verspreidt in de postmoderne tijd. Op het eerste gezicht lijkt het concept van ‘misdaden tegen de menselijkheid’ alleen een nieuwe uitdrukkingswijze waar mensen aan moeten wennen, waarbij de logische onjuistheid niemand echt lijkt te storen. Maar ‘menselijkheid’ is een persoonlijke eigenschap, zoals vriendelijkheid, welwillendheid, schranderheid of toegeeflijkheid. Het behoort aan iemand toe en staat niet los van een persoon of een groep mensen die gezamenlijk, maar ook ieder afzonderlijk over die eigenschap beschikken. Misdaden tegen een persoonlijke eigenschap zijn logischerwijs niet mogelijk, want dan zouden we evengoed kunnen spreken van misdaden tegen de vriendelijkheid, misdaden tegen de evenwichtigheid, misdaden tegen de opvliegendheid, enzovoort. Het kan gewoon niet, maar iedere journalist schrijft het tegenwoordig braaf op. Misdaden tegen de journalistiek zou nog kunnen in de vorm van censuur, opsluiting en marteling van journalisten op grote schaal, maar misdaden tegen de journalistiekigheid beslist niet!

De levensbeschouwelijke overtreding van deze taalvernieuwing -die filosofisch verwerpelijk is en een ondermijning van één van de kernwaarden van onze cultuur- is dat we met deze verandering afstand hebben gedaan van datgene wat de vooruitgang van de mens voor een groot deel bepaalt, de overtuiging dat we samen één mensheid vormen.We zijn met zijn allen, alle landen en volkeren bij elkaar, één mensheid. (1) Een verzameling mensen die dezelfde ronde planeet bewonen en die gezamenlijk zich bewegen naar een toekomst die vanuit verschillende standpunten onzeker is, variërend van het milieu, de dreiging van oorlogen met massavernietigingswapens, hernieuwd nationalisme dat in verschillende landen om zich heen grijpt, opkomend fundamentalisme in Oost en West en het gevaar van een technologische wildgroei die van de mens een passief object maakt in een groot digitaal volgsysteem. De mensheid heeft haar mondiale zelfbewustzijn de komende tijd hard nodig, willen we niet vervallen tot totale anarchie of juist tot een massale depersonalisering.

Noodzakelijke utopie

Misdaden tegen de mensheid zijn misdaden tegen een homogeen geheel dat een intrinsieke waarde heeft die automatisch toekomt aan ieder lid van dat geheel. Er hoeft van ieder mens afzonderlijk niets individueels bekend te zijn om de menselijke waarde te schatten, want simpelweg deel uitmaken van de menselijke soort geeft een persoon waarde en verschaft hem rechten. De mensheid bestond vroeger niet, want mensen waren in het verleden een deel van de stam, later van een volk en nog later van een land. Continentaal bewustzijn is nog later tot stand gekomen (de vorming van één Europa is nog steeds een groot probleem) en een wereldbewustzijn waarbij alle landen en volkeren eendrachtig samenwerken voor een betere wereld voor ons allemaal lijkt vooralsnog een utopie. Maar het is wel een noodzakelijke utopie, omdat de problemen waar de wereld vandaag de dag voor staat alleen op een wereldwijde schaal opgelost kunnen worden. Weerstand tegen het woord mensheid, is weerstand tegen de universele werkelijkheid die ons als mensen met elkaar verbindt, dat wil zeggen weerstand tegen de beschouwende intelligentie die ons boven onszelf uit kan tillen en die ons kan samensmeden tot één wezen. Een vooruitstrevende kracht die integraal werkt en op alle gebieden en alle niveaus de verdeeldheid overstijgt en zorgt voor een universele harmonie.

Hegel

Het hoogtepunt van de Westerse filosofie was het denken van Hegel. Niet omdat zijn systeem onfeilbaar was of omdat er geen andere grote denkers leefden in die roemrijke periode van het ‘Duits Idealisme’, maar omdat in zijn werk alle grote idealen van de Europese mens tot uiting kwamen, waarbij de mens specifiek als onderdeel gold van een groter geheel dat door de hele geschiedenis heen zich bewoog naar een soort superbewustzijn. De Geest van Hegel (het woord god was te theologisch naar zijn smaak) was een kracht die in de loop van de geschiedenis door de psyche van de mensen heen werkte zonder dat zij zich dit bewust waren, zodat de Geest in feite zichzelf manifesteerde en tot voltooiing bracht in het zich ontwikkelende bewustzijn van de mensheid. De mensheid als belichaming van Gods bewustzijn.

Hegel was ook meteen het eindpunt van het idealistische denken, want hierna nam het wetenschappelijke denken langzaam maar zeker het stokje over, maar het hegeliaanse denken (‘de tijdgeest’) heeft nog lang diepgaande invloed uitgeoefend op de westerse mens. Hoewel er verschillende vormen van kritiek op het denken van Hegel gerechtvaardigd zijn, variërend van zijn miskenning van de individuele ontplooiing van de enkeling of de te grote verwevenheid van zijn filosofie met de belangen van de heersende klasse in zijn tijd, valt niet te ontkennen dat de grootsheid van zijn filosofie ook vandaag de dag nog in veel opzichten aantrekkelijk is, met name omdat hij het concept van de Geest heel consequent logisch heeft doordacht. Het is in het marxisme naderhand op een verkeerde manier geïnterpreteerd, wat een absurde ‘omkering’ tot gevolg had van Hegel’s systeem vanuit de misvatting dat Hegel’s Geest vergelijkbaar was met de Wereld der ideeën (de hoogste Idee) van Plato. Maar de Geest van Hegel was zowel geestelijke energie als de materiële manifestatie daarvan en het voornaamste middel daartoe was de mens of beter gezegd de mensheid.

Een streven

Een grote stuwkracht voor de vooruitgang van de moderne mens is het idee van de mensheid. Niet het idee van de menselijkheid, want menselijkheid daar zijn we niet altijd toe in staat. Dat hebben verschillende oorlogen en gruwelijkheden door mensen begaan tot in de recente geschiedenis aangetoond, maar de mensheid is nog steeds een ideaal dat ons voor ogen staat. Het is een streven om de vervulling te bereiken van waar wij afzonderlijke mensen op een dag misschien gezamenlijk toe in staat zullen zijn en waartoe we geroepen zijn door een onzichtbare kracht van de (spirituele) evolutie, die ons niet alleen intelligenter maakt maar geleidelijk aan ook moreler, humaner en fijngevoeliger. ‘Menselijkheid’ is een eigenschap die verbonden is met een persoon of een groep personen, die deze eigenschap verworven hebben door oefening, door te leren van fouten. Door spijt te krijgen van onmenselijkheid, die een uiting is van een gebrek aan respect voor een medemens, omdat we die medemens hebben afgezonderd van het geheel waar deze deel van uitmaakt, op grond waarvan hij onze achting en respectvolle behandeling verdient; de mensheid. De mensheid spoort ons aan om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een ideaal waar wij onszelf naar hopen te verheffen, waarvoor het hard nodig is menselijkheid aan te leren. 

Sven Snijer
 

(1) Tot wat voor onduidelijkheid de term 'misdaden tegen de menselijkheid' kan leiden zien we als het in een andere context wordt toegepast, zoals bij de vertaling van een filosofisch werk 'De Brieven van Marsilio Ficino ' deel 2, Rozekruis Pers Haarlem 1996, voetnoot 5 van brief 33. Hier wordt de uitspraak van Aristoteles: "Het was niet de mens die ik hielp, maar de Mensheid" vertaald met: "Het was niet de persoon die ik hielp, maar de menselijkheid" wat de tekst filosofisch onbegrijpelijk maakt.