woensdag 28 januari 2015

Het ‘gelijk’ van een botte bijl

Het artikel van Peter van Ham in het NRC met de titel ‘Wilders heeft gelijk, maar hij krijgt het niet’ lijkt me een schromelijke overdrijving van de werkelijke situatie, die niet zozeer het gelijk van Wilders weergeeft als wel het ongelijk van de links-liberale politieke elite. De knuffelmaatschappij is ondertussen wel failliet verklaard als het om de Nederlandse houding naar andere culturen en religies gaat, maar of dit gelijk gesteld moet worden aan de hegemonie van Wilders moet sterk worden betwijfeld.

Om te beginnen begrijpt Wilders niet dat onze eigen cultuur haar vrijheid niet te danken heeft aan de joods-christelijke traditie waar hij aanvankelijk graag mee koketteerde als atheïst, maar aan bewegingen van vrijdenkers, verlichtingsdenkers, vrijmetselaars en humanisten van voor de Franse revolutie, waaronder ook hervormers in de katholieke kerk (Reformatie), die voor het eerst het recht opeisten voor mensen om zelf na te denken, bijvoorbeeld door zelf de bijbel te gaan lezen, in plaats van hem te laten voorlezen door een priesterklasse die daarbij meteen uitlegde wat dit voor het gewone volk te betekenen had, met name hoe ze zich er het beste in konden schikken. Wat onze vrijheid fundeert wordt door niet veel mensen begrepen en nog minder op juiste wijze onder woorden gebracht, want het lijkt haast wel een collectieve hypnose die iedereen ertoe brengt om het 'uiten van de eigen mening' als het ultieme teken van vrijheid te zien en niet het aan de kaak stellen van een politiek, sociaal of religieus taboe. Vrijheid van meningsuiting in de meest betekenisvolle zin houdt een betwisting in van elke ideologie die gedragen wordt door belangen van machtige personen en instanties die het publieke debat in gijzeling kunnen nemen tegen elke rede in en tegen de emancipatie van mensen en groepen in de samenleving.

De emancipatie waar Wilders toe oproept is die van de autochtone Nederlander, die naar zijn idee zich niet langer de wet hoeft te laten voorschrijven door de gekwetstheid van nieuwkomers die niet gewend zijn aan een stevig inhoudelijk debat, bijvoorbeeld over hun geloof, zoals dat hier in het Westen al eeuwen traditie is. Hij vindt ook dat de handelsbelangen van Nederland met Arabische landen ons geen censuur mogen  opleggen en al helemaal niet de electorale belangen van linkse partijen, die per definitie zichzelf in de uitverkoop doen om de laatste zetels die ze nog hebben in de peilingen niet ook nog kwijt te raken. Natuurlijk krijgt Wilders weerklank bij een groot deel van de bevolking dat de politieke correctheid en schijnheiligheid zat is en wil dat er nu eens wordt opgekomen voor de normen en waarden van de samenleving die we al eeuwen met elkaar delen, zoals vrijheid van denken en spreken, onderzoek naar misstanden (cliëntelisme) of vooroordelen (antisemitisme) onder een substantieel deel van de nieuwkomers, die vanuit hun geloof of cultuur soms andere doelstellingen hebben dan die welke we voor een open democratische samenleving wenselijk vinden.

Kopvodden-taks

Maar de manier waarop Wilders zich met regelmaat heeft geuit, die zelfs bij veel van zijn eigen partijgenoten in het verkeerde keelgat is geschoten (Kopvodden-taks, ‘Minder Marokkanen’ scanderen op een verkiezingsavond – en nadrukkelijk niet minder criminele Marokkanen, of minder fundamentalistische Marokkanen, of  minder Marokkaanse hangjongeren, zodat er nog een weg open blijft voor waardering van de geïntegreerde Marokkanen) heeft hem tot een wel heel makkelijk doelwit gemaakt voor links-liberalen die hem willen demoniseren en zijn achterban wegzetten als een stel onderontwikkelde barbaren. Dat is wat hij met zulke platvloerse uitlatingen, die op een kinderachtige manier effect moeten sorteren ook wel over zichzelf afroept. Ik ben in het geheel geen fan van een politiek correcte amateur-moeftie als ‘kereltje Pechtold’, maar Wilders maakt het hem wel heel makkelijk door zichzelf neer te zetten als de politieke clown van het boerenland achter de dijken. Dat het internationale islamitisch terrorisme iets te maken heeft met de inhoud van het geloof is de meeste mensen inmiddels wel duidelijk, al kan de politieke elite daar om diverse redenen niet verder induiken, om daar politiek, sociaal of economisch niet de consequenties van te hoeven ondergaan.

De huidige situatie in Europa brengt ze vanzelf in een spagaat, omdat het oprukkende antisemitisme ook een halt moet worden toegeroepen en dat kan niet met de op dit moment nog dominante struisvogelpolitiek ten aanzien van anti-westerse elementen van de islam en de verschillende manieren waarop die hier aan de man gebracht worden. Wat Wilders met zijn politieke opponenten gemeen heeft, is dat hij net als zij het probleem van integratie van de moslims in het westen van een verkeerd kader voorziet en op dezelfde manier het geloof belangrijk maakt als zijn tegenstanders, die blijven proberen het op te poetsen en die blind meegaan in de aanname -welke geen enkele onderbouwing krijgt vanuit de realiteit die ons dagelijks tegemoet treedt- dat de islam ‘vrede’ is. Wilders begrijpt niet dat we de islam of de koran niet moeten verbieden, omdat dit in de eerste plaats zijn eigen liberale gedachtegoed tegenspreekt (partij voor de ‘Vrijheid’), wat onder andere een reden is waarom de Engelse voorman van anti-Europese partij UKIP niet met Wilders wilde samenwerken, maar het doet ook op geen enkele manier recht aan geïntegreerde moslims die hun geloof op een niet-radicale manier belijden en ook niet van plan zijn om aan de moslim-overmeestering van de westerse samenleving mee te doen.

Toegeeflijkheid is onze grootste vijand

De grootste bedreiging van onze cultuur is niet een vreemd geloof, waarvan een aantal aanhangers de scheiding tussen kerk en staat niet erkent, maar de angst van onze eigen politieke elite die dat in feite ook niet doet, onder druk van andere belangen. Het zou heel verhelderend zijn als politici in het westen onomwonden zouden toegeven dat atheïsme ‘ons ding’ is in Europa (overigens niet geheel het mijne) en dat een meerderheid van niet-gelovigen of anders gelovige mensen steeds minder begrip kan opbrengen voor een minderheid die met geweld ‘respect’ wil afdwingen voor hun illustere geloof, dat vol liefde is en barmhartigheid, zolang iedereen zich er maar aan onderwerpt. Dat bovendien eist dat wij ons iedere keer aanpassen in onze expressie, variërend van het niet mogen afbeelden van de profeet, tot het verwijderen van zeepjes met een plaatje van een moskee erop uit de ALDI (ook hindoes krijgen nu al dit soort kuren) omdat ze denken dat wat voor hen als heilig geldt, door ons westerlingen met dezelfde mate van eerbied (of bijgeloof) behandeld moet worden als zijzelf. Die toegeeflijkheid is onze grootste vijand, omdat we geen gebruik maken van de rede om uit te leggen dat een plaatje (een idool) niet gelijk is aan het innerlijk wezen van datgene wat als heilig wordt gezien en dat bovendien de waarde die mensen hechten aan een idee -volgens het principe van de vrijheid- door andere mensen als geheel zonder waarde mag worden gezien, omdat er niemand bewijs kan leveren voor de superioriteit van het eigen gevoel dat samengaat met gefixeerde ideeën.

Wat Wilders met zijn botte opmerkingen bereikt, is dat hij wel het gevoel van onvrede aanwakkert onder een groot deel van de bevolking, maar hij ze niet voorziet van goede argumenten om op een redelijke manier te staan voor onze eigen cultuurwaarden, door zelf op een redeloze wijze in te hakken op een geloof (of bevolkingsgroep) zonder uit te leggen dat religies in onze cultuur die hier al langer verblijven, er in geslaagd zijn een transformatie te ondergaan van een absolute geloofswaarheid die ook de voorwaarden voor het maatschappelijk leven aan mensen dicteerde, naar een religie die meer naar spirituele beleving inhoudt krijgt, waarbij het omringende maatschappelijke model geheel wordt aanvaard en niet als een bedreiging wordt gezien voor het heilige geloof of de spirituele beoefening. Wie naar geïntegreerde moslims luistert, zal zien dat een aantal van hen zich ook probeert te onderscheiden door het geloof in de eerste plaats als een persoonlijke beleving en verantwoordelijkheid te zien en niet als een passief afwachten op wat de volgende fatwa zal brengen. Het is te gemakkelijk en godsdiensthistorisch naïef om te zeggen dat er in de islam geen aanknopingspunten te vinden zijn die geweld religieus legitimeren, maar het is weer wat anders om te veronderstellen dat mensen die leven in onze tijd, met moderne normen en waarden, met erkenning van de scheiding tussen kerk en staat, niet slim genoeg zouden zijn om het verschil te begrijpen tussen de praktische geloofsvoorschriften die van toepassing waren op de gemeenschap van de veertiende-eeuwse woestijncultuur waarin het geloof ontstond en de behoefte aan een -op de religie gebaseerde-  spiritualiteit voor moderne moslims die zich in het westerse atheïsme niet kunnen vinden. Joden en christenen hebben ook de kans gekregen om hun tradities te verzoenen met het moderne wereldbeeld, dus in principe moeten moslims die kans ook krijgen. Dat is redelijk en noodzakelijk en zal het ‘gevaar’ van de islam sneller bezweren dan meer geld voor geheime diensten en nog meer de nadruk leggen op de verschrikkingen van het fundamentalisme.

Wie echt het fundamentalisme wil bestrijden moet de voedingsbodem daarvoor wegnemen, door te zorgen voor een inbedding van de islam in onze samenleving die niet in strijd is met ons cultuurmodel en die bovendien bevrijdend en emanciperend werkt voor de moslims zelf. De beste benadering is uit te gaan van de historische context en geloofswaarheden te leggen naast de gewone geschiedschrijving, zodat er niet langer een wolk van religieuze wierook blijft hangen rond een geloofsstichter die in veel opzichten heel menselijk was en niet de onaantastbare heilige die ze in latere eeuwen van hem gemaakt hebben. Om het gevaar van verwatering van de religieuze boodschap tegen te gaan (iets waar gedomesticeerde religies als het jodendom en het christendom ook veel last van hadden – zie de ontkerkelijking) zou het voor iedereen  helpen om religieuze en spirituele ervaringen van historische personen niet te zien als ‘gods woord’ of juist het tegendeel daarvan -als ‘zelf verzonnen’-  maar tot een middengebied te rekenen, van geïnspireerde uitingen van iemands geëxalteerde bewustzijn, dat wel raakt aan een hogere waarheid dan het normale waakbewustzijn, maar dat er nochtans niet geheel aan kan ontsnappen en altijd -ook in een verhoogde staat van zelfbewustzijn (spiritueel bewustzijn)- teruggevoerd moet worden naar de wortel van het eigen ik. Religieuze boodschappen vertellen in veel gevallen een verhaal over de persoonlijke ontwikkeling van de boodschapper en zijn eigenlijk niet bedoeld als een universeel medicijn voor de omringende maatschappij, al kunnen de religieuze verhalen van vroeger tijden, waarin het profeetschap vaak in verband stond met maatschappelijke rechtvaardigheid en economische voorspoed voor de gehele natie, die indruk geven.

De Rede als leidraad

Geestelijke ervaringen kunnen ‘echt’ zijn, zonder dat ze impliceren dat ze van toepassing zijn op iemand anders dan degene die ze ondergaat, op dezelfde manier als ook kunstenaars als Salvador Dali of uitvinders als Leonardo da Vinci geïnspireerd waren, zonder dat dit leidde tot sociale of religieuze voorschriften. Plato was geïnspireerd, Plotinus, Napoleon en vele anderen, die er nooit de conclusie uit trokken dat de kracht die hen ‘ingevingen’ verschafte een boodschap was die uitgedragen moest worden. Jezus gaf mensen wel spirituele raadgevingen, maar hield zich nadrukkelijk buiten de politiek en raadde zijn toehoorders aan om het werelds gezag te erkennen en de leringen op zichzelf te betrekken. Misschien kunnen christenen zich daarom redelijk schikken in de scheiding tussen het wereldlijk gezag en de autoriteit van hun heilig schrift, omdat al bij aanvang van het christelijk geloof een maatschappij-inrichting geen deel uitmaakte van de geloofsinhoud, hoewel de kerk in maatschappelijk opzicht eeuwen lang een grote vinger in de pap had, tot de beëindiging van die wereldse macht van een ‘volgevreten’ kerk door christenen die dit alles vonden getuigen van grote ijdelheid. Maar de echte vrijheid kwam van de rede in de zeventiende eeuw, die een voortzetting was het vrijdenken van de oude Grieken en Romeinen, die al vroeg in de gaten hadden dat de ‘goden’ geen maatschappij konden besturen, maar dat mensen dit zelf moesten doen door hun van god gegeven intelligentie systematisch te ontwikkelen en de maatschappij net zo redelijk in te richten als de Logos zelf, geordend, logisch en rechtvaardig.

De manier waarop Wilders de westerse waarden vertegenwoordigt is naar mijn idee doeltreffend ‘bij gebrek aan beter’ en ik denk dat een groot deel van zijn eigen aanhang er net zo over denkt. Niet voor niets zijn verschillende mensen uit zijn partij gestapt, omdat ze het schofferen van mensen niet hetzelfde vonden als ze onderwijzen (zowel degenen die onze maatschappij afwijzen als degenen die hem niet genoeg verdedigen). De aanslag in Parijs toont voor een deel het ‘gelijk’ van Wilders wat de terreurdreiging betreft, maar er wordt niet mee aangetoond dat zijn oplossingen beter zijn, voor de miljoenen moslims die in Europa wonen en die hier willen blijven. Als mensen werkelijk geloven dat het deporteren van moslims de oplossing is, dan is elke rede zoek. Dan krijg je een ander soort geloof dat ons de das zal omdoen; het geloof in nationalisme en atheïsme als de oplossing voor alles, wat een andere manier is om jezelf op te sluiten in je eigen fantasiewereld en nergens meer over te hoeven nadenken.

Laat de islam de uitdaging van de rede aangaan om bepaalde geloofswaarheden kritisch onder de loep te nemen, zodat bij gematigde moslims niet onbewust toch sympathie wordt gevoeld voor mensen die het geloof op een intolerante manier verdedigen (maar ‘tenminste’ verdedigen). En laten autochtone Nederlanders ook de rede niet misbruiken, door te denken dat zomaar van alles roepen -zonder een zinvol kader aan te geven waarbinnen die uitingen echt nut en betekenis hebben- een sublieme uiting van onze vrijheid is, als daardoor het nadenken langs een andere route de nek wordt omgedraaid. Er is een  gulden middenweg tussen het jezelf in de uitverkoop doen en het grenzeloos schofferen van een ander geloof, zonder te duiden wat je van dat geloof verwacht in onze samenleving. Alleen door die middenweg kan er duidelijkheid komen, niet alleen in waar de knelpunten liggen bij de integratie van de islam in de westerse samenleving, maar ook bij de vraag in hoeverre we onze eigen vrijheid eigenlijk begrijpen en waarderen en van binnenuit kunnen bekrachtigen, zonder met onze rug tegen de muur de cartoonisten uit te roepen tot ‘last line of defense’.

Sven Snijer