Als spiritueel mens heb ik een verschuiving meegemaakt in mijn levensbeschouwelijke kijk op de wereld van een religieus gewortelde beleving van mystiek naar een filosofische en wetenschappelijke benadering. Vanuit de joods-christelijke waarden waar ik in eerste instantie mee kennismaakte -via een experimenteel jaar Bijbelles op een openbare school toen ik elf jaar was- en 'De Bijbel in Beeld' waar ik verscheidene delen van bezat, vormde zich in mijn aanvankelijk atheïstische bewustzijn geleidelijk aan een godsbesef. Een half bewuste contemplatie op de mogelijkheid van een levend contact tussen god of hemelse machten en bijzondere mensen hier op aarde, zoals profeten en zieners.
De vervreemding waar je als spiritueel kind mee te maken krijgt als je opgroeit is het verschil tussen de Bijbelse
verhalen waarin het contact tussen god en zijn volk steeds intensief en ‘actueel’
is en de maatschappij waarin je opgroeit in de twintigste eeuw waar de gelovigen deze verhalen vaak letterlijk geloven, maar er geen moment
bij stilstaan hoe vreemd het is dat er vandaag de dag geen Mozes, Ezechiël,
Josef of Jesaja opstaan in ons midden om het volk te ‘vermanen’. Waarom
zouden die profetische boodschappen zijn opgehouden op het moment dat de Bijbelse
canon werd afgesloten en een comité van kerkelijk belanghebbenden besloot dat
het zo genoeg geweest was en dat er vanaf dat moment maar in dit afgesloten
geheel van teksten ‘geloofd’ moest worden? Orthodox geloof heeft me nooit aangesproken, maar het vormde in eerste instantie wel een bron van inspiratie die me door de wonderverhalen op een spiritueel spoor zette waar ik nooit meer van ben weggegaan.
Als
kind lopen verschillende realiteiten nog door elkaar heen en besef je nog niet goed
hoe tegenstrijdig het is om te geloven in wonderen van duizenden jaren geleden,
maar in het huidige bestaan alleen iets voor waar aan te nemen als de wetenschap het
bewezen acht of als de dokter het voorschrijft. In de jeugdige belevingswereld
zijn de mythologische thema’s van de eigen fantasie, de wereld van sprookjes,
religie, geschiedenisverhalen en spannende jongensboeken nog geen duidelijk
gescheiden categorieën. Het behoort allemaal tot de wereld der verbeelding en is één
ongedifferentieerde realiteit. De toekomst en het
verleden zijn even vloeiend en in elkaar overlopend als de vermenging van feiten en
fictie. Dat is de gelukzalige wereld van het kind en het is een zegen dat we
tenminste zo ons leven mogen beginnen, voordat de nuchtere feiten hun intrede
doen en de zware verantwoordelijkheden van het volwassen leven veel dromen en fantasieën uit onze jeugd omvormen tot cynisme en twijfel.
'Zo'n fase heb ik ook gehad'
Mensen die op een geïntegreerde manier hun spiritualiteit koppelen aan het maatschappelijk leven hebben vaak eenzelfde ontwikkelingsweg doorlopen. Aanvankelijk delen ze in de nuchtere en zakelijke maatschappij met
de mensen om hen heen. Ze streven een carrière na, stichten een gezin, ontwikkelen zich sociaal-emotioneel en intellectueel. Vervolgens begint het proces van toenemende gevoeligheid voor paranormale en spirituele gewaarwordingen of een
intensief bezig zijn met levensvragen (vaak na een crisis) die in de ogen van anderen als zwaar of overdreven kan overkomen. In deze fase moet een persoonlijke beslissing worden genomen m.b.t. de vraag of er werkelijk meer is tussen hemel en aarde en of daar op een gestructureerde manier vorm aan kan worden gegeven. Is in het contact met die andere werkelijkheid een bepaalde vertrouwdheid opgetreden, dan komt misschien wel de grootste uitdaging; om de nieuw verworven spirituele inzichten te integreren
in de dagelijkse werkelijkheid. De meeste geestelijk zoekers willen wel
spiritueel zijn, maar liever niet voor gek versleten worden. De hierboven geschetste natuurlijke volgorde van de ontwikkeling is niet iedereen gegeven, want voor mij begon de spirituele oriëntatie eigenlijk veel te vroeg. Toen mijn spirituele zoektocht serieus begon te
worden rond mijn vijftiende jaar en mijn ergernissen groeiden met opmerkingen
van familieleden dat ze vroeger ook zo’n fase hadden doorgemaakt (alsof het een
onderdeel uitmaakte van mijn puberteit) merkte ik geleidelijk aan de
moeilijkheid die zich begon voor te doen met betrekking tot de realiteit. Want
als de spirituele wereld een werkelijkheid was die ik voor mezelf niet kon
ontkennen, hoe was het dan mogelijk dat zoveel mensen die verklaarden ‘nergens’
in te geloven schijnbaar een prima leven leidden?
Dit
probleem is heel lang een rol blijven spelen in mijn levensbeschouwing zelfs tot ver in mijn
volwassenheid, omdat ik geen greep kon krijgen op de inzichten die mij
persoonlijk grote vreugde en vervulling schonken, maar die zo op het oog geen
praktische betekenis hadden voor mijn leven. Was alles uiteindelijk niet gewoon
een prachtige illusie? Dit probleem begon zelfs te groeien vanaf het moment dat
ik besloot dat mijn spirituele leven niet meer gebouwd mocht zijn op
geloofswaarheden, maar enkel op filosofische inzichten en proefondervindelijk werken aan de spirituele weg -langs de rationeel onderbouwde principes van
de Vedanta en de opeenvolgende stadia van de geest in de leer van Patanjali en
latere exponenten van deze traditie, zoals Vivekananda en Yogeshvarananda. Als religieuze dogma's geheel en al geëlimineerd worden en enkel de eigen
ervaring als toetssteen geldt voor een geslaagd spiritueel leven, dan kom je al
snel op de mogelijkheid van het creëren van een geslaagd en gelukkig leven zonder dat daarbij esoterische
principes een rol spelen. Er zijn genoeg mensen die intuïtief of instinctief bepaalde dingen ontdekt hebben waarmee hun
eigen ontwikkeling op een hoger plan is gekomen, zonder dat ze de behoefte hadden dat in spirituele termen uit te drukken. En er zijn aardig wat mensen die een wetenschappelijke denkwijze hebben aangenomen waarin voor wonderen volstrekt geen plaats is, die toch met geluk en wijsheid hun leven invulling geven.
Het bastion van de atheïsten
Succes
in het leven of een geluksgevoel dat overweldigend is hoeft helemaal geen god
te bewijzen of zelfs maar een werkelijkheid die hoger staat dan de natuurlijke
orde. Het beginstadium van de spirituele zoektocht bestaat vaak ofwel uit een
verzet tegen het dogmatische geloof waarmee iemand is grootgebracht of uit een
strijd tegen het bekrompen wetenschappelijke wereldbeeld dat geen ruimte
biedt aan de ongeziene werkelijkheid die ons omringt. En vaak beiden tegelijk. Teleurgestelde christenen kwamen sinds de jaren zeventig soms via een omweg van gnostische mystiek, zen of yogalessen weer terug bij hun religieuze wortels, maar dan zonder het
beklemmende gevoel van alle geboden en verboden en de verplichte geloofswaarheden,
om daarvoor in de plaats een ‘hartreligie’ te beleven waarbij de kerk voornamelijk de functie had
van traditiebewaarder en niet van allesweter. In mijn eigen ontwikkeling is er nooit
een dialoog of strijd geweest met de traditionele kerk omdat ik vanuit een niet-kerkelijke
achtergrond me nergens tegen hoefde af te zetten. Wel
tegen het in de samenleving alomtegenwoordige atheïsme wat me op zeker moment in gespannen verhouding bracht met de wetenschap, het bastion van de atheïsten.
Maar omdat helder nadenken en eigen verantwoordelijkheid nemen me door mijn ouders
wel meegegeven was vond ik het nog niet makkelijk om de strijd met het ‘ongeloof’
aan te gaan. Een lange vermoeiende weg begon om met logische argumenten voor anderen
een werkelijkheid aannemelijk te maken die de logica voorbij gaat, die er enkel
een aanvang in heeft, om te culmineren in een geestvervoering of een alomvattend
visionair inzicht.
Op
mijn negentiende heb ik voor het eerst zo’n ervaring gehad waarin twee
werkelijkheden naast elkaar bestonden, een vergankelijke wereld van ruimte en
tijd en een ontologische werkelijkheid als het fundament ervan. Een ervaring waarbij geluiden en bewegingen van mensen op straat me omringden, terwijl tegelijkertijd
op dieper niveau een oneindige stilte en een geestelijke diepte zich voor me
ontvouwde waarin ik gewaar werd dat de gehele goddelijke werkelijkheid één is en
ondeelbaar, perfect en volkomen statisch. Het was alsof ik aan
twee kanten kon kijken van een kosmisch scherm -de beweging aan de voorkant en
het eeuwig tijdloze perfecte 'Zijn' aan de achterkant- of misschien was het een ‘boven’
en ‘beneden’, maar in ieder geval besefte ik dat de transcendente realiteit die
ik gezocht had echt bestond en dat ik er een deel van was. Mijn
bestaan was niet langer ‘toevallig’, god was niet langer een concept en de
werkelijkheid was tegelijkertijd veranderlijk en onveranderlijk, afhankelijk
van het standpunt van de waarnemer. Hoewel ik deze ervaring vaak uit mijn
geheugen heb teruggehaald, heb ik er nooit iets aan kunnen ontlenen of er iets mee kunnen bewijzen. Het gewone
leven ging hierna verder met alle ups en downs die iedereen meemaakt.
Geen religie boven de waarheid
In
levensbeschouwelijke zin onderging ik een belangrijke invloed door mijn
lidmaatschap van de rozenkruisersorde AMORC waar ik vier jaar lid van ben
geweest. Hoewel ik intuïtief gegrepen werd door de advertentie
van deze esoterische school in een tijdschrift dat ik vond in de trein en ik in mijn innerlijk wist dat ik dáár moest zijn,
viel het me aanvankelijk nog niet mee om met de leerstellingen van
deze ‘filosofisch-culturele organisatie' tot verstaan te komen. Opzettelijk noemen ze zichzelf geen religieus-spirituele orde, want net als bij de
Theosofen geldt ook voor de rozenkruisers het adagium ‘geen religie boven de
waarheid’ wat inhoudt dat de spirituele principes die door hen worden
onderwezen ‘kleurloos’ zijn. Je mag van iedere religieuze denominatie zijn
maar de orde zelf is niet-religieus. Er wordt binnen haar muren ook niet over religie
(of politiek) gesproken om te vermijden dat mensen in kleinzielige twist
verzeild raken over ingeprente geloofswaarheden die met de spirituele praktijk
van het leven niet in overeenstemming zijn. Vanzelfsprekend hebben veel rozenkruisers
wel een religieuze of spirituele achtergrond, maar iedereen leert zijn eigen
oordelen ‘op te schorten’ en eerst kennis te nemen van de rozenkruisersleringen
die op natuurlijke principes zijn gebouwd volgens een wetenschappelijk methode
(proefondervindelijk), waarmee niet gezegd is dat het hier gaat om wetenschap
zoals het op een universiteit wordt verstaan. Mystieke ontplooiing is geen
project buiten jezelf, maar een innerlijk proces dat op individueel niveau
vele variaties kent, al gaat het wel uit van universele principes (stadia van psychische verlichting).
"I think spirituality is a part of everything. It doesn’t need to be separated out from everything
else."
Anthony Robbins
Juist
het wetenschappelijke karakter van de leringen, of misschien kan ik beter
zeggen de wetenschappelijk oriëntering van de meeste leden, veroorzaakte bij mij in eerste
instantie weerstand aangezien ik gewend was aan een sprookjesachtige
werkelijkheid van Bijbelse verhalen, die een ‘boodschap’ hadden voor het volk. Ook vanuit andere spirituele tradities zoals het soefisme of de joodse
mystiek had ik mezelf verzadigd met wonderverhalen en keer op keer was er die
mystieke vooringenomenheid van de suprematie van de ‘kennis van het hart’ over
het enge rationele verstand die de wetenschap zo heerlijk kon reduceren tot
een ‘kunstje’, terwijl de ‘echte werkelijkheid’, de Gnosis, aan de grote visionaire geesten
toebehoorde als Roemi, Attar, of de Baal Shem Tov. Wie wilde er rationeel en
nuchter zijn als de mogelijkheid bestond van onsterfelijkheid te verwerven
tijdens het aardse leven? De mystieke dood (van het ego) voor een wedergeboorte in Liefde, een transcendentale liefde die de grenzen van tijd en ruimte
overstijgt. Aan de ene kant voelde ik sterk dat de leer van de AMORC meer in
overeenstemming was met mijn eigen moderne sociaal-culturele werkelijkheid, maar aan de andere kant kwam
het me allemaal erg nuchter en soms zelf sceptisch voor, alsof ze niet geheel
aan de spirituele realiteit wilden geloven die het gewone verstand zover te boven gaat.
Maar ik had het mis…
Persoonlijke
omstandigheden zorgden ervoor dat ik mijn lidmaatschap moest opzeggen, met in
mijn achterhoofd de gedachte om later terug te keren, wat nooit gebeurde
omdat mijn ontwikkeling langs nieuwe wegen verder ging. Toch is het basisprincipe
van de rozenkruisers dat de spirituele ontwikkeling geleidelijk aan en volgens
een proefondervindelijke methode moet plaatsvinden steeds sterker geworden in
mijn bewustzijn. Bij het lezen over de Vedanta jaren later, het boeddhisme, het
Taoïsme (dat ook een esoterische traditie kent voornamelijk op kennis
gebaseerd) vond ik steeds ditzelfde uitgangspunt terug. Een mens hoeft nergens
in te geloven, hij moet zichzelf stap voor stap ontwikkelen. Een geloof is niet
meer dan een aanname, de vervulling van de spirituele weg is vooral afhankelijk
van zelfdiscipline en kennis, want een geloofswaarheid is niet meer dan een
‘verhaal’ in je hoofd. De archetypische kracht van die verhalen wordt door
religieuze mensen vaak instinctief wel aangevoeld, maar ze kunnen die archetypische
betekenis niet loskoppelen van het letterlijke geloof in de historische
werkelijkheid van het verhaal. Op die manier kunnen ze zich de spirituele
principes moeilijk eigen maken, want daarvoor is een onafhankelijk standpunt
nodig van een persoonlijk waardesysteem en een zinvolle context van
betekenisgeving van buiten de religie.
De Griekse filosofen
Religie
wijst altijd naar zichzelf als een transcendentaal absolutisme; ‘Ik ben de weg, de waarheid…enz’, terwijl
spiritualiteit als het goed is wijst naar de mens ‘Dat brahman, dat zij gij’ en atman (ziel) = brahman (god), in een eindeloze reeks variaties. Jezus heeft
nooit bedoeld om mensen achter zich aan te slepen als een zwerm bijen achter
een pot honing. Hij leerde het gewone volk met een omweg (in parabels) dat
ze persoonlijk waardevol waren voor god en dat hijzelf zijn eigen goddelijk
potentieel had verwezenlijkt, wat in wezen ieder mens zou kunnen. Tegen zijn discipelen sprak hij meer rechtstreeks
over de esoterische werkelijkheid zoals blijkt uit diverse apocriefe
geschriften. De context waarin Jezus sprak gaf verwarring over zijn
leerstellingen, want het was een samenleving die geen cultivatie van het Zelf kende,
zoals het boeddhisme of de Vedanta. Het joodse volk was gewend
volgens religieuze en sociale voorschriften te leven en de boodschappen van hun
opeenvolgende profeten ter harte te nemen als bemiddelaars tussen god en zijn
volk. Jezus sprak vanuit zijn eigen autoriteit en identificeerde zichzelf met de goddelijke Vader. In een andere cultuur is het
heel goed denkbaar dat hij het woord ‘vader’ in het geheel niet gebruikt zou
hebben, want hij had ook een onpersoonlijke term kunnen gebruiken voor de
hoogste realiteit; het ‘Hen’ van de platonisten, het Brahman van de yogi’s of de
Tao van de Chinese wijsgeren.
Persoonlijk
ben ik de rationele methode in de spirituele ontwikkeling pas echt gaan accepteren en waarderen vanaf
het moment dat ik Griekse filosofen als Plato, Aristoteles en Pythagoras ging
bestuderen, want ook ik moest met een omweg terugkeren tot mijn eigen culturele
wortels. Het werd mij vooral duidelijk bij het lezen van een stukje over Plotinus in het
tijdschrift ‘Hinduism Today’ dat de filosofie van de oudheid in veel
opzichten eigenlijk religie was in haar innerlijke betekenis van spiritualiteit en geestvervoering.
Plotinus verschilde wat ervaringen betreft niet veel van een Indiase yogi of een Tibetaanse
boeddhist en daarmee viel voor mij een groot deel van de rozenkruisersleer ook beter op
zijn plaats, omdat het rationele niet langer alleen ‘rationeel’ was. De tegenstelling
met wetenschap bestond niet langer en ik zag dat het ontwikkelen van het
logische verstand kon leidden tot een ‘geesteswetenschap’ net zo goed als tot
natuurwetenschap. Geleidelijk aan zijn rationele argumenten er voor
verantwoordelijk geweest dat diverse spirituele leiders waar ik eerst met
bewondering naar keek van hun voetstuk vielen, omdat mijn naar ervaring
hongerende geest niet langer zat te wachten op ‘troost’ of fantastische projecties op de weerbarstige realiteit van het dagelijks leven. Als een spirituele waarheid in conflict verkeert met het
normale verstand en de eigen verantwoordelijkheid van de mens, dan ben ik tegenwoordig snel
vertrokken. En toch is die ontologische werkelijkheid altijd een deel
van mijn dagelijks leven.
De eigen verantwoordelijkheid
Bij levensbeschouwelijke discussies die ik volg op het
internet zijn het de argumenten van atheïsten die mij vaak het meest inspireren,
omdat de zekerheid van het ‘niet weten’ (het open laten) een veel veiligere weg
is dan het invullen van een veronderstelde hogere realiteit met de beelden en voorschriften
die door anderen vanuit een traditie gegeven zijn. Er is heel weinig dat de mens zeker weet als het niet onomstotelijk door eigen ervaring
(en bij herhaling) tot hem komt en er is veel waar hij zich te gemakkelijk en
wanhopig aan vastklampt. Ieder mens verlangt een liefde of zekerheid die sterker
is dan de dood en velen zouden hun leven willen geven voor enkel de suggestie
van zekerheid of spirituele beloning. Maar het moet niet zo’n obsessie voor
ons worden dat het leven daardoor aan het zicht onttrokken wordt, want het is
tenslotte in het leven dat wij onszelf moeten waarmaken en de spirituele
bronnen zijn uiteindelijk niet meer dan hulpmiddelen daarbij.
Het verlangen
naar een geestelijke werkelijkheid die vrij is van de aankleefsels en de zorgen
van ons dagelijks bestaan kan ontaarden in een droomwereld die wordt geschapen
binnen de droom die het leven van nature al is (Maya). Als de zintuiglijke
werkelijkheid echt een illusie is zoals veel spirituele tradities leren, dan is
het onnodig om daarbinnen fantasieën te koesteren die daar nog een extra illusoire laag aan toevoegen. Eén fata morgana is meer dan genoeg voor het overactieve brein dat
via meditatie juist kan leren om de wereld en het leven te accepteren
zonder het in waarde te overschatten als zijnde de enige realiteit. Tijd en ruimte zijn de attributen van een ontijdige werkelijkheid waar het essentiële deel van ons wezen een natuurlijk deel van is. Een deel dat we echter maar heel geleidelijk leren kennen via de ontwikkeling van onze zielenpersoonlijkheid (het 'ego' dat de dierlijke en de goddelijke krachten in ons wezen met elkaar moet verbinden om tot beheersing van het één en ontwikkeling van het ander te komen).
De
eigen verantwoordelijkheid van het humanisme-atheïsme is het beste uitgangspunt
voor spirituele mensen in deze tijd. Het hoeft de weg naar een geestelijk
bewustzijn niet af te snijden zoals orthodox gelovigen vaak vrezen, want wie kan een grens stellen aan de
verbeelding of aan de geniale inzichten die het getrainde brein plotseling
kunnen overvallen? We hoeven van god of een goddelijke werkelijkheid niets te vragen en ook niets van ons eigen
handelen erop af te schuiven, want in potentie heeft ieder mens dezelfde
mogelijkheden tot ontplooiing en god heeft geen speciale voorkeur. Ik geloof met de wijsgeren uit de oudheid dat
het bewustzijn van de mens in het verlengde ligt van de intelligentie die de
Realiteit is in alles wat bestaat. Het bewijs daarvoor is moeilijk te leveren,
maar het is mijn ervaring dat een toename van redelijkheid en evenwichtigheid in het eigen
gedrag een vergroting van geestelijk inzicht en expressiemogelijkheden
tot gevolg heeft en dat het verlies van zelfbeheersing en het projecteren van eigen
ellende op anderen (of de wereld als geheel) een afname teweeg brengt in de
scheppingskracht van het bewustzijn en in het algemeen een afname van de tevredenheid
over het ‘in de wereld zijn’. Een mens hoeft niet te geloven in god. Het goddelijke openbaart zich als de mens inzicht krijgt in zichzelf.
Sven Snijer