zaterdag 11 juli 2015

Rede kan zonder geloof

Een opmerkelijke vervorming van onze kijk op de westerse intellectuele geschiedenis komt naar voren iedere keer wanneer er iemand de moed heeft om religie en rede tegenover elkaar te stellen, zonder de historische vermenging van beiden als een ‘dialectisch feit’ te zien. Vanuit het populistische inzicht dat verstand en gevoel niet zonder elkaar kunnen, omdat men met één vleugel nu eenmaal niet kan vliegen, wordt valselijk de indruk gewekt dat de Rede op één of andere manier het geloof nodig zou hebben gehad bij haar eigen ontwikkeling. Pleitbezorger van de ‘radicale Verlichting’, de historicus Jonathan Israel, brengt deze denkfout van veel cultuurrelativisten onwillekeurig aan het licht.

Het is niet zozeer het denken van Israel zelf dat ik hier wil toelichten, want zijn onderscheid tussen de radicale verlichting en de gematigde verlichtingsdenkers is behalve boeiend en verrassend vooral een waterscheiding tussen de huidige intellectuelen die wel of niet bereid zijn om hun moderne vrijheid van denken toe te schrijven aan degenen die daar werkelijk de weg voor hebben geplaveid. Bij zijn critici is het vaak water bij de geschiedeniswijn doen, door degenen die het proces van rationalisering hebben vertraagd het valse krediet te geven van een ‘evenwichtige benadering’. Wie het eerlijk beschouwt kan niet stellen dat de rede op welk moment dan ook in de Europese geschiedenis door geloof vooruit is geholpen of dat ze baat heeft gehad bij dogma’s en het schuwen van objectief wetenschappelijk onderzoek vanwege eventuele bedreiging van geloofswaarheden. Maar wat willen mensen toch graag niemand tekort doen. Bevangen door ongeloof over zoveel religieuze weerstand door de eeuwen heen, proberen ze met alle geweld de ‘waarde’ van geloof te ontdekken voor de gang naar moderniteit, ook als die er niet is.

Het antwoord is 'nee'!

Blijkbaar kunnen velen niet het onderscheid maken tussen de rationele -of religieuze methode en de levenswijze die ermee samenhangt. Want niemand met enig historisch besef zal ontkennen dat de grote theologen van de middeleeuwen over rationele kennis beschikten, maar de vraag is niet of ze er deel aan hadden, het doorgeven van de rede vanuit de Oudheid, maar wat uiteindelijk voor het maatschappelijk bestel het leidende principe was. Mochten mensen twijfelen aan het geloof op grond van de rede, ja of nee? Het antwoord is ‘nee!’ De rede is altijd een hulpstuk geweest van de godgeleerden en als ze al heimelijk het idee hadden dat ze van de filosofie meer lering trokken dan van de bijbel, dan hielden ze dat wijselijk voor zich. Al vanaf Augustinus is de invloed van de Griekse filosofie op het christelijk geloof van vitaal belang en dat zou de hele geschiedenis door, tot in de moderne tijd zo blijven. Zelfs in de twintigste eeuw proberen theologen nog een houvast te vinden in de filosofie, bijvoorbeeld door het denken van Alfred North Whitehead dat het instortende geloof in een persoonlijke en schepende God zou kunnen verbinden met een ontologische realiteit die meer modern en wetenschappelijk aandoet. 

Bij een bespreking van de ideeën van Jonathan Israel in het Historisch Nieuwsblad van september 2010 trof ik een welwillende onzinopmerking van Rob Hartmans, die stelt dat ‘..de ontwikkeling van het westerse denken heel lang in godsdienstige termen werd gedefinieerd, en dat dit christelijke denken dus blijkbaar relevant is geweest…’ Een misvatting die te vergelijken valt met de bewering dat omdat er bij de overgang van zeilschepen naar stoomschepen, er een tussenperiode is geweest van schepen die waren uitgerust met stoomaandrijving én met zeilen, de zeilen zouden hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de stoomboot! Het is zelfs niet bij benadering waar. De rede heeft zich in de loop van tweeduizend jaar langzaam weten los te maken van het juk van blind geloof en de reden dat dit zo lang heeft geduurd kan worden uitgesplitst in een politieke en in een spirituele factor. Voor een deel heeft de kerkelijke hiërarchie nooit haar rijkdom en macht willen opgeven en het beste middel daartoe was het gewone volk dom te houden en de geleerden te censureren en een meer sympathieke reden was dat de kerk toch steeds -vooral vanwege de rijke kloostertradities- een werkelijke spiritualiteit heeft weten te behouden die mensen tot het geloof aantrok. Mensen hebben het geloof vaak tegen elke rede in gesteund, omdat ze het spirituele kind niet met het kerkelijk-hiërarchisch badwater wilden weggooien.

En voor velen -met name de meer romantische zielen- had dat machtige ideologische bouwwerk dat zich zo bruut materieel durfde te manifesteren met haar voorgewende onfeilbaarheid, inderdaad iets van een vaderlijke bescherming of zelfs een moederlijke koestering. Veel spirituele vrijdenkers hebben in een latere fase van hun geestelijk leven hun individualiteit vrijwillig opgegeven om een thuis te vinden in de geloofstraditie. Maar dit was juist geen bewijs van de redelijkheid van de kerk, het stoelde op archaïsche emoties van individuele mensen die zich met moeite op hun eigen filosofische benen staande konden houden. Het is een algemeen menselijk verlangen om zich ergens thuis te voelen en verbonden te zijn met zijn tijdgenoten. Weinigen rebelleren heel hun leven, want de prijs daarvoor is hoog. In dit verband is het opmerkelijk dat juist een gematigde verlichtingsdenker als Voltaire op zijn sterfbed de sacramenten weigerde en zonder terugkeer naar de katholieke kerk stierf in zijn eigen gemoedsrust.

Spinoza, Aristoteles, Plato en Plotinus

Het gaat er niet zozeer om een scheidslijn te trekken tussen de gematigde verlichtingsdenkers en de radicalen zoals Israel doet, maar om een onderscheid tussen de rede en religie als methoden, omdat de praktijk van het filosofische leven zich meestal niet laat beperken tot een intellectuele stellingname. Wie het belangrijkste principe van radicale verlichtingsdenker Spinoza tot zich laat doordringen ‘Amor Dei Intellectualis’ (Intellectuele liefde tot God) kan daar moeilijk uit opmaken dat hij een harde rationalist was, terwijl zijn denken toch een strikt logische redeneertrend had en hij de bijbel neerbuigend een boek noemde van ‘moralistische vertellingen ter lering van een simpel volk’. Het is dus niet zo eenvoudig om de denkers te scheiden als ultra-rationeel of als gematigd en (nog steeds) door geloof besmet. Het is van belang hoe mensen tot hun overtuigingen komen, door eigen ervaring en waarneming in combinatie met logisch denken of op gezag van een heilig verklaard schrift en kerkelijke autoriteiten die in het verleden ook veel wereldlijke macht hadden. 

Voor mij is de verlichting daar begonnen waar er krachten ontstonden in de maatschappij die zich onafhankelijk van de kerkelijke autoriteiten durfden op te stellen en op basis van de rede hun levensprincipes formuleerden, waarbij overigens niet uitgesloten is dat ze in een hogere macht geloofden(1). Dat deden filosofen als Aristoteles, Plato en Plotinus tenslotte ook, want het onderscheid moet gemaakt worden naar de methode en niet naar de inhoud. Wordt er op gezag van anderen iets aangenomen of op het gezag van de redelijkheid van een denkbeeld. De waarschijnlijkheid van hetgeen men zich kan voorstellen of de vrees van zijn vrijheid of zijn leven te worden beroofd wanneer niet wordt ingestemd met wat algemeen is aanvaard en waar zelfs in het hiernamaals de prijs voor moet worden betaald.

Duits idealisme

De geschiedkundige verwarring die ontstaat is dat een tijdperk als de Romantiek lijkt te suggereren dat er een evenwicht bestaat tussen Rede en (geloofs)mystiek, omdat veel van de grote geesten uit het Duits Idealisme van twee walletjes aten. Ze wilden zowel de meest redelijke personen zijn van de samenleving, als ook de meest geïnspireerde zielen, wegbereiders van een gouden tijdperk. Het heilsdenken van die tijd was een verwachting die in meerdere opzichten christelijke mystieke wortels had en ook een visionaire inhoud vanwege de vele Duitse intellectuelen die korte of langere tijd onder de invloed van Swedenborg hadden gestaan. Zelfs tot in het latere denken van de materialistische filosoof Karl Marx zou die heilsverwachting doorklinken en ook het negatieve heilsdenken van het fascisme, het streven naar de ideale en superieure mens zou een uitvloeisel ervan zijn. Maar wie deze twee stromingen, van extreem linkse en extreem rechtse signatuur beter beschouwd, begrijpt dat het argument van linkse-cultuurrelativisten om de rede te wantrouwen vanwege de historische gevolgen (Auschwitsch) juist volkomen misplaatst is. De gevolgen van het denken van Hegel en zijn tijdgenoten zijn juist bij uitstek te danken aan het niet-rationele element van dat tijdperk dat zich wortelde in geloofswaarheden en een Bijbelse eindtijdsverwachting. (2)

Hoe merkwaardig is het niet dat velen veronderstellen dat het christelijke denken de filosofie heeft ‘helpen ontwikkelen’, terwijl de mythologisch-religieuze waan van de op handen zijnde heilstaat -waar mensen eeuwen lang in geloofden op grond van Bijbelse teksten- door hen wordt toegeschreven aan de rede! Alsof ze de kat willen laten blaffen en de hond miauwen. Geloof is op zijn best een geruststellende institutionele orde die uitdraagt dat het leven een hogere bedoeling heeft, maar dat op grond van tegenvallende resultaten in het verleden aangaande de werkelijkheidsbeschrijving er niet al te zeer op de geloofswaarheden kan worden gehamerd. In alle bescheidenheid gelooft men het nog wel, maar op grond van vergelijkende godsdienstwetenschap is natuurlijk al lang duidelijk dat mensen van verschillende religieuze achtergronden op soortgelijke geestelijke ervaringen uitkomen, waardoor niet zozeer de geloofswaarheid moet worden gekoesterd als wel de ‘mogelijkheid tot transcendentie’(3). Blind geloof is alleen nog mogelijk voor mensen die driehonderd jaar onder een steen hebben geleefd.

Religie 'respecteren' 

Ik verdenk niet-gelovige mensen die religie zeggen te ‘respecteren’ ervan dat ze in hun nuchtere wetenschappelijke wereld graag een achterdeur willen openhouden om indien nodig aan de uiterste consequenties van dit wereldbeeld te kunnen ontsnappen. Zelf zullen ze nooit een kerk betreden, maar het is een prettig idee voor ze dat er anderen zijn die de bereidheid hebben in mythologische voorstellingen te geloven als letterlijke waarheden, zodat er voor hun eigen ziel (indien ze die blijken te hebben) nog een vluchtroute blijft bestaan wanneer het leven te hard en te betekenisloos wordt. Net als de plotselinge verliefdheid, waarvan zelfs psychologen en wetenschappers die weten dat ze op een projectie berust, er zich toch aan kunnen overgeven. Maar het is volkomen misplaatst om die onverantwoordelijkheid die vervolgens het huwelijk onder spanning zet te excuseren als een niet tegen te houden ‘wet van de natuur’, want biologie moet niet met psychologie worden vermengd als dat zo in de kraam te pas komt. Op dezelfde manier moet een redelijke onderbouwing van geloofswaarheden ook niet beschouwd worden als winst voor de rede, want ze wordt ergens voor gebruikt dat buiten haar eigen doelstelling en intrinsieke waarde ligt. De Rede bestond al zeven honderd jaar voordat het christendom ten tonele verscheen en ze zal blijven bestaan als de geloofsconstructies al lang zijn verdwenen.

Sven Snijer

(1)In de renaissance konden rijke burgers hun bestaan steeds meer naar seculiere waarden inrichten en filosofie de religie laten verdringen of herinterpreteren.


(3)De hedendaagse islamitische filosoof Hanafi heeft in dit verband voorgesteld om het woord 'God' te vervangen voor 'Transcendentie'.