Niet alleen hoor je steeds vaker verontruste en verontwaardigde burgers beweren dat er een grote kloof bestaat tussen de burger en de politiek -de ‘Haagse kaasstolp’ is een term die suggereert dat politici geen flauw benul hebben van wat er speelt in het land- maar ook veel politici zelf lijken dit beeld te bevestigen, door voortdurend op zoek te zijn naar middelen om de burger beter te bereiken of door nieuwe communicatiemiddelen (sociale media) te zien als de nieuwe werkelijkheid waar beter op moet worden ingespeeld. Vooral begrippen als fake news en ‘alternatieve feiten’ waar bestuurders en journalisten tezamen een hopeloze strijd tegen voeren zijn symbool geworden voor de veronderstelde twee werelden waar we tegenwoordig in leven.
En
toch denk ik dat het wel mee valt met die onoverbrugbare afstand vanuit het
land richting het bestuurscentrum in Den Haag, want Nederland is een land met
een sterk gedecentraliseerd gezag waarin een hoge mate van samenwerking tussen
overheid en burgers het kenmerk is. Niet voor niets kent ons land een ontelbare
hoeveelheid adviesorganen, stichtingen, platforms, belangengroepen en
protestbewegingen, want ze hebben allemaal een zekere invloed. Nergens ter
wereld zijn politici zo benaderbaar en ‘zo gewoon gebleven’ als in ons kleine
kikkerlandje en geen niveau is te laag voor onze bestuurders en politiek
verantwoordelijken, of ze willen ertoe afdalen om de verontruste burger maar enigszins
tegemoet te komen. Niemand voelt de ingebeelde kloof tussen politiek en burger
pijnlijker dan degene die gekozen is door het volk en dus aan dat volk
verantwoording moet afleggen. Beweren dat de kloof tussen politiek en burger
niet bestaat, zou juist het ultieme ‘bewijs’ zijn van dit feit. Allemaal
proberen ze dus de beleving van de burger serieus te nemen of die nu gelijk
heeft of niet.
Het
is niet moeilijk te raden waar dat gevoel vandaan komt bij de burger, dat de
stem van ‘het gewone volk’ niet gehoord wordt in Den Haag. Men denkt vaak dat
wanneer iemand gehoord wordt, hij ook onmiddellijk zijn zin moet krijgen,
anders heeft men het kennelijk niet goed verstaan. Ikzelf heb ook vaak het idee
gehad dat ze ‘niet kunnen nadenken’ in Den Haag, totdat ik erachter kwam dat
het land besturen heel vaak niets met logica te maken heeft, maar eerder met
uitvoering van plannen die al jaren klaar liggen. De politici die het beleid
maken hebben die meestal niet zelf bedacht, maar krijgen het in hun schoot
geworpen om er wat punten en komma’s aan te veranderen en dan vervolgens wel of
niet hun goedkeuring aan te geven bij stemming in de Tweede Kamer. Neem nu het
jeugdzorgbeleid en de Transitie, die eigenlijk al een aanvang namen rond 2008
toen er bij Jeugdzorg Amsterdam een crisis was ontstaan rond het functioneren
van oud jeugdzorgbestuurder Wiel Jansen. Toen hij het veld moest ruimen, en
enige tijd later een analyse maakte van de gebeurtenissen kwam hij voor het
eerst met de term ‘sociale huisarts’ naar voren, als onderdeel van een aantal
zorg- en verbeterpunten die hij had opgesteld voor de jeugdzorg.
Met
deze term ging toenmalige wethouder van jeugdzorgzaken Lodewijk Asscher de boer
op en uiteindelijk resulteerde dit in de functie van Ouder en Kindadviseur die
in Amsterdam werd ingebracht in de scholen als onderdeel van de Decentralisatie
van de jeugdzorg. Maar ideeën om jeugdzorg in de school te stationeren
dateerden al van een veel vroeger datum. Ook andere onderdelen van de nieuwe
jeugdwet en de Decentralisatie kenden een lange voorgeschiedenis en inbreng van
verschillende personen en belangengroepen. De meeste politici die er in de
Tweede Kamer hun goedkeuring aan moesten geven hebben van dat hele voortraject
waarschijnlijk niets meegekregen en hebben dus ook niet kunnen inschatten wat
de sterke of zwakke punten waren van de Transitie. Ze hebben niets anders
gedaan dan een oppervlakkige toetsing uitvoeren, van plannen die al jaren bezig
waren zichzelf te ontwikkelen op initiatief van verschillende maatschappelijke
organisaties en instituties.
De
politicus ‘luistert’ schijnbaar niet naar de burger, omdat politiek bedrijven
een heel indirect proces is dat weinig inspraak kent en slechts een beetje
ruggespraak. Zelfs de ministers en staatssecretarissen die voor het beleid
verantwoordelijk zijn weten vaak weinig van de dieperliggende redenen om tot
een bepaalde beleidsvernieuwing te komen en kunnen slecht inschatten of de
belangrijkste partijen (degenen die er het meest aan onderhevig zullen zijn)
wel voldoende gehoord zijn en of de goedbedoelde verbeteringen in de praktijk
wel echt verbeteringen zullen zijn. De reden hiervoor is dat er tussen de
burger en de politiek niet een ‘kloof’ bestaat, maar een woud van lobbyisten,
die veel beter de politiek weten te beïnvloeden dan wij allemaal. Lobbyisten
vertegenwoordigen vaak grote spelers in het spel en hun belangen worden over
het algemeen zwaarder gewogen dan burgerinitiatieven, tenzij die burgers de
media aan hun kant hebben en een dossier
met schrijnende toestanden die het nieuws hebben beheerst. Het is vaak geen
onwil van politici dat ze niet aan de wensen van burgers tegemoet komen, maar ‘de
molens draaien al een tijdje’ als het tot nieuwe wetgeving komt. In geval van
media-hysterie is men wel bereid tot het aanleggen van noodverbanden
(amandementen), maar die hebben meestal structureel weinig effect.
De
kloof die de burger ervaart tussen zijn eigen leefomgeving en Den Haag is wat
mij betreft een stukje luiheid aan de kant van de passieve stemgerechtigde die
graag wil dat anderen voor elkaar brengen wat hij zelf gisteren voor het eerst
heeft bedacht. Voor echte politieke invloed is geduld nodig, vastberadenheid,
communicatief vermogen en een heleboel sympathisanten die met je meedenken en
helpen informatie te verspreiden langs de juiste kanalen. Dan heb je vroeg of
laat beet en raakt er een lokale of landelijke bestuurder serieus geïnteresseerd
in wat je te vertellen hebt. Toonzetting is daarbij van groot belang, want ook
politici zijn mensen en die willen zich niet inlaten met ‘aluhoedjes’ die het
ene moment zinnige dingen zeggen, om het volgende moment over te schakelen op
de Bilderberggroep en het geheime wereldcomplot van de Illuminati. Het heeft even tijd nodig voordat politici
burgerinitiatieven vertrouwen en er hun naam aan durven te verbinden. En los
daarvan, er is geen land ter wereld waar je zo makkelijk een zetel kunt krijgen
in de gemeenteraad van een dorp of een middelgrote stad of in de stadsdeelraad.
Het begint allemaal met je gezicht te laten zien, je stem te laten horen en
enige consistentie aan te brengen in de punten die je naar voren wil brengen en
waar je je op de langere termijn voor wilt inzetten.
De
dwangmatige neiging die Nederlanders hebben tot het oprichten van steeds weer
nieuwe politieke partijtjes is eigenlijk een teken van collectief ongeduld. Men
vreest langs de gebruikelijke kanalen van lidmaatschap van de grotere partijen
te lang onderweg te zijn, voordat de eigen stokpaardjes naar voren kunnen
worden gebracht, maar de kracht van grote partijen is dat je veel meer momentum
hebt als je eenmaal je collega-partijleden hebt overtuigd van het belang van
een kwestie. Vanaf dat moment rolt de steen als het ware de heuvel af en hoef
je niet, zoals in kleine partijtjes en actiegroepjes, steeds tegen de heuvel op
te werken. Wat mij betreft is Nederland, met alles wat er aan mankeert, een
extreem democratisch land, want je kunt als burger persoonlijk zowat iedereen
te spreken krijgen in de lokale politiek, de provincie of uit Den Haag. De
sociale media maken het helemaal makkelijk, want één twitter-bericht en je hebt soms al een kort gesprek met je
favoriete of meest verafschuwde volksvertegenwoordiger. Als jij jezelf serieus
neemt (en een klein beetje kan relativeren) doet de betreffende bestuurder,
topambtenaar of volksvertegenwoordiger dat ook.
Sven Snijer