Eén
van de weinige voordelen van de Decentralisatie van de jeugdzorg naar de
gemeenten is dat het problemen aan het licht brengt die al sinds jaar en dag praktijk
zijn in deze sector, maar waar niemand iets aan wil doen. Zo bestond er bij Bureau Jeugdzorg het probleem van
onvoldoende kennis bij gezinsvoogden en casemanagers op gebieden als psychologie,
psychopathologie, pedagogiek en orthopedagogiek.
Dit leidde gekoppeld aan de jonge
leeftijd van de jeugd-beschermers vaak tot twijfelachtige resultaten die nog eens
werden verergerd door de alternatiefstelling van artikel 35 UvB-WJz,(1) waardoor
een gedragswetenschapper niet zelf onderzoek hoefde te doen naar het kind, maar
de mening van de gezinsvoogd leidend was. Deskundige hulp van universitair
niveau kon binnen Bureau Jeugdzorg omzeild worden door de gezinsvoogd de ‘diagnostische
signalen’ te laten overbrengen aan de gedragswetenschapper die na ‘multidisciplinair
overleg’ enkel een krabbel hoefde te zetten onder het behandelplan.
Gebrek
aan deskundigheid lag samen met een gebrek aan feitenonderzoek (naar beweringen
gedaan door informanten -‘waarheidsvinding’) aan de wortel van de problemen in
de jeugdzorg en het is precies dat gebrek aan deskundigheid dat we nu opnieuw
terug zien bij de sociale wijkteams. Het wrange is dat mensen die langzamerhand
beginnen te signaleren wat er bij de wijkteams mis gaat en daar oplossingen
voor proberen aan te dragen, met dezelfde welwillende onzin aankomen die in het
oude systeem nooit heeft gewerkt. Zo stelt Kinderombudsvrouw Margrite
Kalverboer, die terecht begaan is met de gebrekkige rechtspositie van gezinnen in
contact met de gemeentelijke sociale wijkteams (2), een oplossing voor die niet
alleen averechts zal werken, maar die ook nog eens als twee druppels water
lijkt op het oude jeugdzorgsysteem. Haar idee om de wijkteams te laten scholen
door psychologen of pedagogen, om ze in staat te stellen complexe problemen
sneller te herkennen en beter te kunnen inschatten wanneer ze moeten
doorverwijzen naar specialistische zorg, zal de bestaande problemen niet
verhelpen.
Transitie was een blinde gok
Bureau
Jeugdzorg, dat slecht functionerende systeem waar men vanaf wilde met een radicale
omwenteling in het sociale domein, was bij uitstek een instantie die tot grote
ontevredenheid van ouders ‘op de stoel van de specialist’ ging zitten. Waarom
zou je de jeugdhulp dan vervolgens op exact dezelfde manier organiseren bij de
gemeenten? Het antwoord is even simpel als bedroevend; omdat de wijkteams nooit
op volledige capaciteit hebben gedraaid met de proeftuinen voorafgaand aan de
Transitie in januari 2015 en ze nu bij de gemeenten tegen dezelfde problemen
aanlopen als hiervoor Bureau Jeugdzorg. Dezelfde problemen worden zichtbaar, dus
dezelfde oplossingen worden gesuggereerd. De resultaten van de proeftuinen -enkel
met lichte opvoedhulp en adviesgesprekken- waren nog niet binnen toen er in de
Tweede Kamer al mee werd ingestemd door parlementariërs die zich hadden laten
verblinden door de participatie-ideologie en Eigen Kracht-utopie. Er werd
gesuggereerd dat het jeugdbeschermen en het helpen van gezinnen volgens heel
andere regels zou gaan verlopen, maar daar was geen enkel bewijs voor gezien de
zeer gebrekkige informatie die beschikbaar was op het moment dat het politieke
besluit werd genomen. Er is nooit aangetoond dat de wijkteams daadwerkelijk
preventief zouden werken, dat de vraag naar j-ggz hulp echt naar beneden zou
gaan, dat de wijkteams voldoende aandeel zouden hebben in het totaal van de
hulpvragen, dat ze de centrale toegangspoort zouden zijn die aan ‘volumebeheersing’
kon doen en vooral dat ze het beter zouden doen dan Bureau Jeugdzorg. Wat we nu
zien gebeuren is dat de wijkteams zoals voorspeld steeds meer gaan lijken op
Bureau Jeugdzorg, met als bonus dat er via wijk- en schoolbemoeienis nog meer ongevraagd
in het privéleven van mensen wordt ingegrepen dan hiervoor.
'Sociaal doe het zelven'
Voor
de start van de Transitie werd in Amsterdam beloofd dat de Ouder en
Kindadviseurs die zijn verbonden met de wijkteams over een basiskennis psychiatrie
zouden beschikken.(3) Dit zou ze in staat stellen om opererend vanuit de
scholen, goed in te schatten wanneer specialistische hulp ‘ingevlogen’ diende
te worden, maar toen de Decentralisatie al meer dan een jaar een feit was bleek
er van deze basiskennis nog geen sprake. Een duidelijk voorbeeld van hoe
onvoorbereid men was in de hoofdstad. En Amsterdam werd in veel opzichten als
voorbeeld gezien voor andere gemeenten, want de toenmalige bestuursvoorzitter
van Jeugdbescherming Amsterdam Erik Gerritsen was één van de pleitbezorgers van
de overheveling en hij trok voortdurend aan de bel dat er meer haast gemaakt
moest worden door andere gemeenten om het te laten slagen. Vooral die haast was
kenmerkend voor de hele operatie, wat onder meer bleek uit het feit dat de
Partij van de Arbeid in Amsterdam één jaar voor de overheveling van de
jeugdzorg en j-ggz naar de gemeenten nog geen flauw idee had wat de
participatiegedachte precies inhield, want hun eigen wethouder Pieter Hilhorst
van onderwijs en jeugdzaken werd ervan beschuldigd dat hij met zijn ‘sociaal-doe-het-zelven’
tegen de traditionele PvdA-opvatting inging dat de overheid een grote rol moet
spelen. Ze hadden niet in de gaten dat Hilhorst met zijn plannen om de ‘vrijwilligheid
te stimuleren en het eigen initiërend vermogen van burgers aan te moedigen’
juist bezig was om het kabinetsbeleid van PvdA en VVD uit te voeren.(4)
Sympathieke leugens
Ik
heb dit voorbeeld al vaker aangedragen, maar het blijft illustratief voor de
slechte voorbereiding van de gemeenten die geen idee hadden waar ze door het
kabinet mee werden opgezadeld, met medewerking van Kamerleden die net zo min
begrepen waar ze mee instemden. De Decentralisatie was vooral een mooi verhaal
met een aantrekkelijk kostenplaatje, begeleid door een niet nader gespecificeerde
‘eigen regie’ voor gezinnen, zonder dat iemand zich bekommerde om de
rechtspositie van die gezinnen bij de gemeenten die met een ‘drang’-benadering
de rechter konden omzeilen om hulp op te dringen. Hulp die met zekerheid van
een laag niveau zou zijn, omdat in het sociale domein zoveel mogelijk problemen
opgelost moesten worden om voor de gemeenten de duurdere j-ggz hulp uit te
sparen. Een aanvullende leugen die heel sympathiek overkwam, was dat zodoende
veel kinderen van hun stigmatiserende labeltje verlost zouden worden (een
diagnose ADHD of autisme) waardoor ze zich ook sociaal beter geaccepteerd
zouden voelen. Los van het feit dat het probleem van maatschappelijke acceptatie
vooral een probleem is van die maatschappij zelf en veel minder van het
labeltje was ook de vooronderstelling dat een groot deel van de zogenaamd
kindeigen problematiek in werkelijkheid van sociaal-pedagogische aard zou zijn
niet juist. De aanvraag van j-ggz hulp werd na de Transitie niet minder, maar
er was wel zuinig ingekocht door de gemeenten op basis van veel te rooskleurige
preventiedoelstellingen dus er ontstonden wachtlijsten met alle gevolgen
vandien voor de acute en ernstige ggz-gevallen.
'Psycholoog-light'
Met
het voorstel van Margritte Kalverboer om van wijkteammedewerkers een soort ‘psycholoog-light’
te maken zijn we weer terug bij af. Ze staat niet alleen in deze benadering,
want ook de oud-wethouder jeugdzaken Pieter Hilhorst heeft als Transitie-observator
al eens voorgesteld om meer kennis naar de voorkant te halen en niet pas
diagnostische kennis toe te passen als eerdere (en niet toepasselijke
trajecten) zijn mislukt. Helaas wil niemand doorpakken op dit gebied, want de
uiterste consequentie van die redenering zou zijn dat je op zeker moment
psychologen en psychiaters in de toegangspoort van de jeugdhulp zet, die dan in
de wijkteams gestationeerd zijn. Maar dat wil de politiek niet, omdat ze haar sociale
heilsideeën niet wil loslaten die stellen dat veel kindeigen problematiek kan
worden opgeheven met een gezinsgerichte aanpak, om zodoende te ‘ontlabelen,
demedicaliseren en te normaliseren’. Kort samengevat wil de overheid een soort Bureau
Jeugdzorg (nu wijkteams) onder gemeentelijke regie met meer laagdrempeligheid,
maar met dezelfde juridische bevoegdheid en zelfs een sneller grijpen naar
drangmaatregelen dan onder het oude Bureau Jeugdzorg, wat een volkomen
tegenstrijdige en onhaalbare doelstelling is. Daarbij zijn de wijkteams even
ondeskundig als het oude Bureau Jeugdzorg en een stuk minder ervaren, zodat
veel van de mankementen uit het oude systeem nu komen bovendrijven bij de
wijkteams; handelingsverlegenheid, machtsmisbruik, te laat doorverwijzen,
slecht regie kunnen voeren, etc.
Diagnostische zwaargewichten
Het
idee om de wijkteams met een basiskennis psychologie en pedagogiek uit te
rusten is dus niet nieuw, maar had al gerealiseerd moeten zijn voor 1 januari
2015 omdat zonder deze kennis geen onderscheid gemaakt kan worden in de aard en
de zwaarte van de hulpvragen. Echter, bij Bureau Jeugdzorg was het ook de
gezinsvoogd of casemanager die bepaalde in welke mate iets als ‘psychiatrisch’
aangeduid moest worden (‘ouders hebben geen inzicht in hun eigen problematiek/ kind
is ‘stil’ dus vermoedelijk misbruikt of mishandeld’) en ook daar was onderzoek
door de universitair geschoolde gedragswetenschapper optioneel en niet een vereiste.
Dit is de oude situatie waar we naar terugkeren als we gaan proberen om van wijkteamleden
amateurpsychologen te maken. Iets wat logischerwijze al gerealiseerd had moeten
zijn, maar wat vanwege slechte resultaten in het verleden zeer waarschijnlijk ook
nu niet zal werken.
Is er nog een weg uit deze ellende? Ja die is er, want op
deze en andere sites wordt in navolging van Professor Rutger Jan van der Gaag al
jaren gepleit voor diagnostische zwaargewichten in de toegangspoort van de
jeugdzorg, (5) iets wat volgens voormalig staatssecretaris van V&J Fred Teeven
(VVD) en Martin van Rijn in de ‘Nadere memorie van antwoord’(6) als sinds de
jaren zeventig niet mogelijk is gebleken, zodat het de overheid beter leek om
het hele systeem dan maar om te gooien (te decentraliseren) en op gemeentelijk
niveau hetzelfde amateurisme te creëren als bij het disfunctionele Bureau
Jeugdzorg op provinciaal niveau. Leidraad daarbij was vooral een blind geloof
in niet nader onderzochte heilsmiddelen als ‘eigen regie’, Eigen Kracht,
participatie, zorg dichtbij, eigen netwerk, ontlabelen, Passend Onderwijs en de
Civil Society. De meeste uitvoerende politici en jeugdwerkers weten nog steeds
niet wat dit allemaal betekent, maar ze staan voor het voldongen feit dat ze
het nu op gemeentelijk niveau moeten waarmaken met een handvol lege begrippen
en de langzame in het daglicht tredende verschijning van de oude
jeugdzorgstructuren in een maatschappelijk domein dat niet wezenlijk is veranderd,
omdat men niet werkelijk heeft willen investeren in meer kwaliteit en een
betere rechtspositie voor gezinnen.
Sven Snijer
(5)
Het advies van de voorzitter van de Nederlandse
Vereniging voor Psychiatrie, prof.dr.Rutger Jan van der Gaag, die al in
september 2003 pleitte voor kinder en-
jeugdpsychiaters, als ‘diagnostische zwaargewichten’ aan de poort die bij de
triage helpen om lange, frustrerende, mislukte hulpverleningsprocessen te
voorkomen. Hij was toen al van mening dat het goed zou zijn, als de
psychiater (die ook arts is) in het multidisciplinaire overleg een
coördinerende taak krijgt en eindverantwoordelijke is!
(Vergelijk dit met de pogingen van de overheid om artsen en
specialisten juist te muilkorven door de regie in handen te geven van een
budgetregisseur van de gemeente en de sociaal werkers van het wijkteam)
“Ook
is het partijen niet gelukt de jeugd-ggz meer naar de voorkant van het traject
te brengen en geïntegreerde diagnostiek in bureau jeugdzorg op te zetten. Hierdoor treedt verkokering van zorg op en wordt te
laat effectief ingegrepen. Uit de evaluatie
van de Wet op de jeugdzorg (2009) én het rapport van de parlementaire werkgroep
Toekomstverkenning Jeugdzorg (2010) is de conclusie: De gewenste integratie van
jeugdzorg en jeugd-ggz is niet van de grond gekomen. Integrale hulp is nodig
omdat gedragsproblemen en psychische problemen vaak samengaan. Maar uit de
evaluatie bleek dat cliënten jeugdzorg en jeugd-ggz als gescheiden werelden
ervaren. En meer dan de helft van Bureaus Jeugdzorg beoordeelde de samenwerking
met de jeugd-ggz als redelijk tot slecht.”