zaterdag 26 augustus 2017

René Hoksbergen over adoptie en pleegzorg



Door: Ranada van Kralingen en Yvonne Fiege

Emeritus-hoogleraar en adoptiedeskundige René Hoksbergen is in een zaak van jeugdzorg Groningen over de eventuele terugplaatsing van een zevenjarig meisje benaderd door haar biologische ouders om hen bij te staan. Naar zijn visie kan het kind terug naar haar inmiddels volledig gerehabiliteerde ouders, maar jeugdzorg Groningen die zich in de casus vooral laat leiden door de visie van Tonny Weterings (1) verzet zich hiertegen. In dit interview legt Hoksbergen uit hoe een verouderde visie op pleegzorg en adoptiezorg, vooral in relatie tot het nog vaak onderschatte aspect van de identiteit van het opgroeiende kind, het welzijn van het kind op de lange termijn in de weg kan staan. Verder is opvallend in deze zaak dat jeugdzorg Groningen heeft gedreigd de omgangsregeling terug te draaien als de biologische ouders van hun wettelijk recht gebruik maken om in Hoger Beroep te gaan.
   
Problemen bij adoptiekinderen

René Hoksbergen: Kern van de zaak is dat zowel Femmie Juffer als Tonny Weterings persoonlijk betrokken zijn bij hun uitspraken.(2) Juffer is adoptiemoeder die bij mij is gepromoveerd. Daarna is ze naar Leiden gegaan en ging het helaas helemaal mis. Zij werkte samen met professor van IJzendoorn die nu de universiteit uitgezet is. Zij heeft als adoptiemoeder geprobeerd aan te tonen bij de adoptie van een buitenlands kind, hoe goed dat is voor het kind vergeleken met kinderen die in een vergelijkende situatie in het land van herkomst blijven. Nou is het treurige van haar onderzoek en dat is wat ik Frank Verhulst (3) dertig jaar geleden ook heb verweten, dat zij niet benadrukt dat als die kinderen hier komen er allerlei bijzondere problemen ontstaan en dat we geadopteerden daarmee moeten helpen. Zij geeft daar wel in bepaalde analyses informatie over, bijvoorbeeld dat ze veel vaker hulp nodig hebben -dat kan ook niet anders want dat komt gewoon uit dat en veel ander onderzoek onderzoek naar voren- maar hoe je dan met die problemen om moet gaan en wat voor soort problemen dat dan zijn, daar zegt ze niets over. Ze komt niet met een specificatie van de problemen en hoe je die moet aanpakken.

Hechting en identiteit

Het tweede punt van kritische aandacht is dat met name Juffer indrukwekkend veel onderzoek heeft gedaan naar ‘hechting’ van adoptiekind aan ouders. Dit is toch wel de kern van haar werk geweest, daar is ze ook op gepromoveerd. Een onderzoek dat ik geïnitieerd heb en dan praten we over de jaren tachtig en begin jaren negentig. Maar zij is daarbij blijven stilstaan. Als adoptiekinderen opgroeien kunnen ze wel in zekere mate gehecht zijn aan hun adoptieouders. En laten we maar hopen dat dit altijd een positieve hechting is, want ze zijn hier en hebben alleen hun adoptieouders, dus prima als die relatie goed is. Vaak heb ik er in mijn praktijk ook voor gezorgd dat die relatie als die niet zo goed was, kon verbeteren. Maar als die kinderen opgroeien komt er nog iets anders om de hoek kijken en dat is identiteit, de kernvraag in het leven, ‘wie ben ik?’ En die twee aspecten, hechting en identiteit zijn verschillend, maar ook samenhangend, want naarmate het identiteitselement groter wordt kan de hechting minder worden. Want dan stellen de kinderen vast, als ze ouder worden en op een leeftijd van veertien, achttien of soms dertig jaar komen, dat ze toch anders zijn en dat ze niet wezenlijk thuis horen in het adoptiegezin. En dat ze andere ouders hebben, met wie ze misschien helemaal geen relatie hebben, maar die biologische ouders zijn wel van belang. Ze hebben als het ware een open plek in hun leven, in hun denken, in hun gevoelens. En dat is te weinig benadrukt.

Niemand wil als pleegkind door het leven

In het Groningse geval bijvoorbeeld, kun je zien dat het gaat om een kind van zeven jaar. Ik heb ervoor gepleit dat het terug kan naar haar biologische ouders. Die biologische ouders zijn gewoon goedgekeurd door de Raad voor de Kinderbescherming, want ze hebben nog een ander kind en daar gaan ze uitstekend mee om. Ze zijn al jaren uit de drugsproblemen, ze zijn gewoon hersteld. Nou dat kan, mensen kunnen herstellen. Ik heb ze allebei gezien en intensief gesproken voor zover ik weet is dat ook betrouwbaar. Dan hoort zo’n kind gewoon weer terug naar de ouders te gaan, want een kind wil niet als pleegkind door het leven. Dat is heel simpel. Een kind wil ook niet als adoptiekind door het leven, als dat niet nodig is, want dat is gewoon hetzelfde. Er zijn hele grote verschillen tussen pleegkinderen en adoptiekinderen die uit het buitenland komen, maar er is niet zoveel verschil wat identiteitsproblemen betreft. Ieder kind wil zijn of haar afkomst kennen.

Een pleegkind kan zich goed hechten aan zijn pleegouders, maar tegelijkertijd heeft het biologische ouders en het systeem was toch altijd zodanig dat als een pleegkind terug kon naar de biologische ouders, dat het terug ging. Kijk, het kind waar we hier over spreken is wel degelijk gehecht aan de biologische ouders, want het kent die biologische ouders heel goed. Het is wel tientallen keren, in totaal misschien wel honderd dagen met ze omgegaan, dus als dan die biologische ouders akkoord zijn, ook na toetsing door officiële instanties zoals de Kinderbescherming, dan hoort dat kind gewoon terug te gaan. Dan kun je daar een half jaar voor nemen of een jaar, maar zo moet dat gaan. En als dat niet zo gaat dan is dat schadelijk voor het kind, maar ook schadelijk voor het dochtertje dat wel opgroeit bij die biologische ouders. Zeer schadelijk zelfs. Dan bestaat de kans dat als het kind een jaar of tien, twaalf is, als de hormonen beginnen te werken, ze gaat protesteren en zich afvraagt: ‘Waarom ben ik eigenlijk nog hier? Ik ken mijn biologische ouders ook en dat zijn lieve mensen, daar wil ik weer naar terug. Ik wil hier niet meer zijn.’ En dan krijg je een strijd van loyaliteit in het kind zelf en mogelijk grote problemen in het pleeggezin tot weglopen aan toe.  

Mogelijke gevolgen pleegplaatsing  

Dan heb je als eerste de kans dat het zich volledig bij de pleegouders aansluit en helemaal niets meer met die biologische ouders te maken wil hebben, dus ook niet met die dochter. Die kans, die extreme kans bestaat. Maar dat is ook niet goed, want die dochter is er en die wil met haar zusje omgaan. De kans is ook aanwezig dat ze de pleegouders geheel zal afwijzen en dat ze gaat protesteren en weglopen. Dat ze wegloopt en ook niet teruggaat naar de biologische ouders, omdat ze boos is en dat ze dan op haar veertiende of op haar zestiende in de prostitutie of drugscene terecht komt. Het kan ook zijn dat ze naar haar biologische ouders gaat en zegt: ‘Ik wil hier blijven’. En dan krijg je geruzie met de Kinderbescherming en Jeugdzorg. Deze situatie lijkt nu al te ontstaan, het kind zegt al bij herhaling dat zij bij haar ouders wil blijven, dus het is fout om het zo door te laten gaan. De kans dat het kind gaat protesteren is levensgroot. Dat zie ik in die adoptiefamilies ook, dat de adoptiekinderen gaan protesteren, soms al omdat ze naar de kerk moeten. Dit is verkeerd en zeer schadelijk voor het kind. Ik vind het heel merkwaardig dat een Bureau Jeugdzorg gaat dreigen…gaat dreigen, zoals in dit geval, ‘als jullie in beroep gaan…’ Dat past een instelling niet. Dat is allemaal schadelijk voor het kind. En wat ook ernstig is, dat ze allemaal veronderstellingen hebben aangebracht met dat woord ‘rust’, maar dat is bedrog. Continuering van deze door het kind ongewenste situatie schept veel onrust bij het kind en straks agressie. Het kind wil gewoon omgaan met haar ouders en zusje. Hoe kan het nu dat het kind niet met haar eigen ouders om mag gaan als dat normale ouders zijn? Dat kan gewoon niet.

Wie zijn de pleegouders?

Ik heb hier niet zo vaak mee te maken, maar ik ben door deze mensen gevraagd om hulp te bieden. Ik zeg niet op alles ‘ja’, maar ik vond dit zo’n bijzonder geval en dacht ‘wat is hier nu gaande?’ Toen ben ik daar op ingesprongen en ik ben verbijsterd. Bijvoorbeeld: de mening van het kind. Ik lees nergens de mening van het kind, terwijl het toch zo is dat een kind gehoord moet worden. Het kind is niet gehoord, dus hier wordt aan alle kanten basaal onrecht gepleegd en dan lijkt het wel alsof men zich een mening heeft gevormd aan de hand van een brief die mevrouw Weterings naar Groningen heeft gestuurd. Zij is zelf kinderloos en een pleegzorgadept (voorstander van ‘pleegplaatsing met perspectief’) dus zij zal eerder de neiging hebben om pleegouders te beschermen. Daarbij heb ik ook niets gelezen van een oordeel over dit pleeggezin. Ik krijg natuurlijk van de biologische ouders negatieve dingen te horen, maar ik wil objectieve gegevens. Die lees ik niet, want er wordt gezegd dat het kind gehecht is aan de pleegouders, maar waar is het kind eigenlijk aan gehecht? Wat voor soort pleegouders zijn zij? Ik zou dat willen weten, gewoon keihard objectief onderzoek.

Samenwerking met instanties

Ik heb met verschillende Bureau’s Jeugdzorg te maken. Wat mij opvalt aan Bureau Jeugdzorg Groningen is dat men ontzettend vasthoudt aan een systeem van het kind bij de pleegouders houden en dat men niet kritisch kijkt naar belangrijke veranderingen. Er zijn essentiële veranderingen in deze casus en dan moet je daar rekening mee houden. Ik heb met Bureau Jeugdzorg van Gouda-West te maken, Altrecht in Zeist en met Bureau Jeugdzorg in Oldenzaal en dat verloopt allebei positief. Ik heb daar heel intensief contact mee gehad en nog steeds, want ze hebben mij gevraagd om hulp. Ik word nogal eens benaderd door instanties als ze het gevoel hebben dat ze er zelf niet uitkomen, zoals bijvoorbeeld Altrecht in Zeist. Ik werk intensief met deze instanties samen en ik ben dus verbaasd over dit Groningse geval. Bedreigingen door een instelling, dat kom ik niet tegen. Dat kan gewoon niet! In deze hulpverlening kun je niet dreigen, dat gaat niet. In een individueel geval kun je wel degelijk zeggen ‘als…dan..’, maar dit gaat over een Hoger Beroep. Als je je recht zoekt als ouders, om dan als instantie te gaan dreigen, dat is een ontslagreden. Zo zie ik dat.

De strijd tussen hechting en identiteit

De kern van deze zaak in Groningen is de strijd tussen het belang van hechting en het belang van identiteit. Mevrouw Weterings is ongeveer even oud als ik, maar ze is niet meegegaan met de ontwikkelingen in dit verband en Juffer al helemaal niet. Juffer zit helemaal vast in dat omvangrijke Leidse onderzoek rond ‘attachment’(hechting), want dat staat centraal daar bij Van IJzendoorn.(4) Juffer is niet veel verder gekomen, dus dat is tragisch. In de brief naar Groningen heeft Weterings dingen gezet waarvan ik denk ‘hoe kun je dat nou in godsnaam zeggen, dat is verouderd, dat is voorbij.’ Ik heb altijd begrepen dat het zo werkte in het systeem, dat als een kind terug kan naar de biologische ouders onder begeleiding en onder controle van de Kinderbescherming of Jeugdzorg (of allebei), dan gaat dat kind terug naar de biologische ouders. In principe hoort dat ook zo te zijn, tenzij er iets niet in de haak is. Ik heb wel eens een keer bij adoptieouders voorkomen dat het kind terugging naar de biologische ouders en met kracht. Ergens in Zeeland zat ooit een meisje van c.a. twaalf sinds haar geboorte in het pleeggezin, waar het prima ging. (5) De biologische moeder wilde haar meenemen de prostitutie in en dan is het gelijk afgelopen met het goede leven van het kind. Wat die moeder met haar eigen leven doet moet zij weten, maar je kunt daar geen kind aan blootstellen. Als het maar enigszins mogelijk is moet je een kind terugplaatsen, maar het moet niet ten koste van het kind gaan en de opvoeding en de toekomstmogelijkheden.

Machtsgevoel leidt tot beperkte visie

We zijn allemaal maar mensen en medewerkers van Bureau Jeugdzorg zijn niet ondeskundig, maar hun neiging om naar kritiek te luisteren kan te beperkt zijn. Het machtsgevoel kan tot een beperkte visie leiden. Dit zie je vaker. Trump is over het paard getild, de godheid zelve en zo gedraagt hij zich ook. Bij Bureau Jeugdzorg zie je dat bij sommigen ook optreden. Er is te weinig kritiek van het hogere kader. Onderling hebben ze heus wel discussies, want dat zit in het systeem. Bij andere zaken zeggen ze wel eens ‘als we eerder contact hadden gehad met jou dan hadden we anders gehandeld’. Soms wordt er wat met mijn adviezen gedaan. Dark horse en SOS-jeugdzorg zitten op de ‘negatieve lijn’, gefocust op zaken waarin het fout gaat. Dat heb ik enigzins ook, want ik zie bij volwassen geadopteerden vrijwel alleen de probleemgevallen. Noem een probleem en ik heb het hier wel gehad; moord, suïcide, incest (moeder-zoon vaak, maar ook broertje-zusje, eigen kind, adoptiekind), noem het maar op. Maar het is niet alleen maar ellende. Er zijn heel gelukkige adoptiegezinnen bij wie het goed gaat. En ook bij geadopteerden die de problematiek van geadopteerd zijn en afgestaan zijn verwerkt hebben. 

Pleegouders in deze zaak

De pleegouders in deze zaak lijken niet hetzelfde standpunt in te nemen. De biologische vader Michael zei: ‘Die pleegvader, daar kan ik goed mee praten, maar die pleegmoeder is een ander verhaal’. Het meisje waar het nu om draait, dat is het eerste pleegkind in een situatie waarin pleegouders geen kinderen konden krijgen, maar nu heeft die moeder er al twee of drie van zichzelf, dus dat is een heel andere situatie geworden. Ik voorspel dat dit pleegkind op de tweede plaats gaat komen in dit gezin en dat is misschien al gaande. Honderd procent zekerheid heb je nooit, maar ik ben wel bang dat het gaat gebeuren. 

Er is nu een gevecht gaande over een kind, een regelrecht gevecht. Ik denk dat die pleegvader wel open zou staan voor terugplaatsing. Die heeft meer afstand en is veel realistischer. Ik heb het gevoel dat de pleegouders het een beetje over zich heen laten komen, want het zijn vooral Bureau Jeugdzorg, de advocaat en (een brief van) mevrouw Weterings die strijden tegen de biologische ouders.

Geleidelijke terugplaatsing

Over de omgangsfrequentie voor de ouders met hun kind in een pleegsituatie kan ik geen algemene uitspraken doen. Het komt voor dat kinderen ieder weekend naar de biologische ouders gaan, maar dat moet je per geval bekijken. Er zijn ook pleegkinderen die helemaal niet terug naar huis willen. In deze Groningse zaak was ik wel onder de indruk van wat de biologische vader Michael zei: ‘Als het kind bij ons terugkomt dan moet dat geleidelijk gebeuren, maar wij zijn ook al gelukkig als wij regelmatig onze dochter thuis hebben, maar niet één keer in de zes weken. Gewoon vaker, voor mijn part één keer in de twee weken.’ Hij claimt dat kind niet eens voor de volle honderd procent, terwijl ik zeg ‘dit kind moet terug naar huis’. Dat pleit voor hem en ook voor zijn vrouw. Zij denken echt aan het belang van hun dochter.

Ze hebben dit kind moeten afstaan vanwege hun drugsgebruik vijf, zes jaar geleden. Gelukkig geen drank tijdens de zwangerschap want dat is nog veel erger. Maar dat is al jaren voorbij. Ze zijn hersteld. Ze hebben allebei een baan en doen hun best in de samenleving. Een gewoon gezin, huisje boompje, beestje. Het zijn geen heiligen, maar ik had de indruk dat ze luisteren naar wat onafhankelijke mensen suggereren.

Je eigen functioneren ter discussie stellen

Deze zaak verbaast mij, ik vind het schandelijk. Ik zie het zo voor me, de ellende voor dit kind later als het tien, twaalf jaar is. Ik heb de ouders geadviseerd om wel degelijk in Hoger Beroep te gaan en als ik opgeroepen wordt zal ik dingen nog duidelijker op papier zetten. Jeugdzorg Groningen heeft gezegd: ‘Gaan jullie als biologische ouders in Hoger Beroep dan gaan wij de omgangsregeling veranderen ten negatieve’. Dus geen omgangsregeling meer of één keer in het jaar. Dat kan natuurlijk niet! Dat is onvoorstelbaar, dat kan gewoon niet. Ik ben dit niet gewend van een Bureau Jeugdzorg. Dit heeft met jeugdzorg niets te maken. Er is binnen Bureau Jeugdzorg Groningen kennelijk te weinig onderlinge kritiek. Het is juist goed als mensen van Jeugdzorg hun twijfels of aarzelingen aan een derde voorleggen, een onafhankelijke deskundige, om zo hun eigen mening te toetsen. Dat ze kunnen toegeven dat ze iets ‘zo niet hadden moeten doen’. Gewoon zoals je behoort te werken. Je bent geen heilige als je de macht hebt over één of ander geval. Je moet je werk en je positie ter discussie durven stellen. Zo hoort het te gaan. In de klinische praktijk heet dat intervisie.  

Centrum voor adoptie en pleegzorg

De nazorg bij adoptie schiet volstrekt tekort. Er is ook geen nazorg voor volwassen geadopteerden. Veel van die mensen hebben specifieke vragen en problemen waarvoor ze niet bij iedereen terecht kunnen. Daar moet je specifiek adoptiedeskundige voor zijn. Ik heb gepleit voor een centrale instelling voor adoptie- en pleegzorg.(6) Die geeft dan begeleiding en hulpverlening aan pleeg- en adoptieouders en aan pleeg- en adoptiekinderen. De biologische ouders spelen op de achtergrond natuurlijk ook een rol als de kinderen daar contact mee kunnen blijven houden, die komen er vanzelf in. Je praat dan over drie groepen volwassenen en twee groepen kinderen. Dat levert geld op. Het levert geld op aan verminderde hulpverlening en de kwaliteit van leven van mensen.

© Jeugdzorg Dark horse en SOS-jeugdzorg

(1)A.M. (Tonny) Weterings is als pedagoge na haar pensionering verbonden gebleven aan de Universiteit Leiden als senior onderzoeker op het gebied van de jeugd- en pleegzorg. Zij rapporteert aan rechtbanken en tevens is zij als docent verbonden aan SSR, Studiecentrum Rechtspleging, waar zij cursussen geeft aan kinderrechters en gerechtssecretarissen.

(2)Femmie Juffer is adoptiemoeder. Zij deed longitudinaal onderzoek bij adoptiekinderen, maar zag de respondenten niet bij herhaling zelf in tegenstelling tot Hoksbergen die haar hierop bekritiseert. Tonny Weterings is kinderloos en voorstander van langdurig verblijf van kinderen bij hun pleegouders.    

(3)Frank Verhulst, Emeritus hoogleraar en afdelingshoofd van de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij het Erasmus MC.

(4)Een review door Femmie Juffer geschreven over het commentaar van Rien van IJzendoorn n.a.v. het rapport ‘Bezinning op Interlandelijke Adoptie’ - 2 november 2016, van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) bespreekt vooral het aspect van hechting en laat de problemen met identiteit bij geadopteerden op latere leeftijd buiten beschouwing. Ook het argument van de RSJ dat er beter kan worden geïnvesteerd in jeugdbescherming in het land van herkomt krijgt geen aandacht, buiten de bespreking van de huidige kinderhuizen en het niveau van hechting bij de kinderen daar.   http://www.opvoeding-wetenschap.nl/2017/03/02/interlandelijke-adoptie-en-gehechtheid/


(6) René Hoksbergen pleit voor verplichte nazorg bij adopteren van kinderen
 https://www.youtube.com/watch?v=1bW16lvcLNs



Update 24 september 2017

Identiteit is belangrijker dan hechting (longitudinaal adoptie-onderzoek)  
Ouders strijden voor thuiskomst dochter

Waar is een meisje van 7 jaar beter af: bij haar eigen ouders, die na een lastige periode inmiddels prima in staat zijn haar op te voeden… of toch bij haar pleegouders, omdat ze daar nou eenmaal al zo lang woont?

Ouders Elga en Michael Elsholz uit Groningen willen niets liever dan dat hun oudste dochter samen met haar jongere zusje bij hun thuis op kan groeien en zijn al jaren in een juridische strijd hierover verwikkeld met jeugdzorg. Het Hof gaat zich binnenkort in hoger beroep over de zaak buigen.

Emeritus hoogleraar Rene Hoksbergen, gespecialiseerd in adoptie- en hechtingsproblematiek, vindt dat een kind – wanneer het veilig is en kan – ten allen tijde bij het biologische gezin moet kunnen opgroeien omdat dat het beste is voor het welzijn van het kind. Hij pleit dan ook voor een onafhankelijk onderzoek in deze zaak.

Betrokken jeugdzorg instanties laten weten niet op de zaak in te willen gaan in verband met de privacy.


zaterdag 12 augustus 2017

Peter Prinsen over jeugdzorg - deel 2


Het interview met Huib Struycken getiteld ‘Jeugdbescherming heeft een onderzoeksrechter nodig’ (1) heeft een inhoudelijke discussie op gang gebracht over de rechtspleging in jeugdzorgzaken. Het probleem van de ongecontroleerde stroom van kinderbeschermingsmaatregelen (OTS en UHP) moet begrepen worden tegen de achtergrond van de morele paniek rondom kindermishandeling. Het Nederlands Advocaten Comité Familie- en Jeugdrecht heeft de geschiedenis geanalyseerd die daar een vruchtbare bodem voor vormde. Als aanjager daarvan is een ondeugdelijk wetenschappelijk onderzoek aangewezen. De invoering van een onderzoeksrechter zou een belangrijke maatregel zijn om deze ontwikkeling te keren.

DEEL 2 - MORELE PANIEK

© Peter Prinsen

NACFJ Nederlands Advocaten Comité Familie- & Jeugdrecht

“Met het Nederlands Advocaten Comité Familie- en Jeugdrecht (NACFJ) wil ik het begrip ‘integriteit’ centraal stellen. Integriteit in twee betekenissen. In de eerste betekenis gaat het om het thema ‘Integriteit van het ouderschap’. Daar heeft dat woord de betekenis van onaantastbaarheid, zoals in ‘lichamelijke integriteit’. Integriteit van het ouderschap is een grondrecht dat naar de mening van het Advocatencomité als zodanig in de grondwet zou moeten worden opgenomen, naast de lichamelijke integriteit van de burger. Artikel 11 van de Grondwet bepaalt: “Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.” Daaraan zou een tweede lid moeten worden toegevoegd, luidende: "Iedere ouder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn ouderschap". Dat sluit kinderbeschermingsmaatregelen niet uit, maar het zou wel aangeven wat het gewicht is van wat met zo’n maatregel in het geding is. In de tweede betekenis van integriteit gaat het om Integriteit als onkreukbaarheid, professionele integriteit. Een professional heet integer als hij zijn macht of zijn bevoegdheden nimmer zal gebruiken louter voor eigen gewin ten koste van een ander. Als hij waakt voor belangenverstrengeling. Als hij er geen verborgen agenda op na houdt maar altijd de koninklijke weg bewandelt.

Deze boodschap is natuurlijk op de eerste plaats gericht tot de rechtsplegers (kinderrechters, jeugdbeschermers), maar op de tweede plaats tot de academische gemeenschap. Het is schrikbarend om te lezen hoe in de literatuur voorbij wordt gegaan aan het wezen van het ouderschap. En àls er over ouders wordt gesproken, heeft het alle kenmerken van lippendienst aan het ouderschap als beginsel, om vervolgens zonder enige afweging de meest verstrekkende maatregelen te rechtvaardigen. Maatregelen die het ouderschap als niet-bestaand negeren, alsof kinderen van de Staat zijn. (2) Dat blijkt bijvoorbeeld ook als jeugdbeschermers en rechters in de rechtszaal niet praten over eventuele “beëindiging” van een uithuisplaatsing, maar, godbetert, over “thuisplaatsing”!

Kinderbeschermingsmaatregelen

Het Advocatencomité richt zich heel specifiek op de groep zelfstandige ouders die zich te weer stellen tegen een ongegronde of valse OTS of UHP. Ze moeten er niets van hebben omdat jeugdzorg hun gezin ontwricht. Als jeugdzorg nou iets nuttigs te berde zou brengen dan zouden ze het zelfs nog kunnen omarmen, maar ze hebben al snel door dat ze niets nuttigs kunnen verwachten van de jeugdhulp. Ga maar na: aanvankelijk proberen deze ouders tot overleg te komen en een eigen inbreng te leveren, maar dat wordt gelabeld als ‘niet aanvaarden van noodzakelijk geachte hulp’, als ‘niet coöperatief’. Dat wordt dan een zelfstandige reden om aan te voeren als ontwikkelingsbedreiging van het kind, met uithuisplaatsing tot gevolg. Er komen bij mij ouders uit deze groep die zeggen ‘Ik moet die hulp niet, dat gaat helemaal fout, want het is niet de juiste hulp. De bemoeienis van jeugdzorg blokkeert elke verbetering door hulp die ik zelf zou kunnen inschakelen’. En er zijn ouders uit de hulp vragende groep die vrijgevestigde hulpverleners inschakelen, maar dan een kinderbeschermingsmaatregel krijgen.

Familierecht - de uitsluiting van vaders

“Het Familierecht (echtscheiding, gezagsregeling, omgang) kampt met dezelfde problematiek als het Jeugdrecht: de leugen regeert. Ook daar staan ouders en kinderen buiten de Rechtsstaat. Zij worden uitgeleverd aan hulpverleners. Al jaren kloppen de hulpverleners zich op de borst, wijzend om hun “positief” afgesloten mediaton-trajecten (wat daar ook van waar moge zijn). Dat is onwetenschappelijk. Wetenschappelijke methodologie tracht een voorgestelde of bestaande theorie te ontkrachten (‘falsificeren” heet dat). Zo lang dat niet lukt heb je vermoedelijk gelijk. In het Familierecht gaan de mediators van het omgekeerde uit: niet falsificatie, maar verificatie. Ieder succes is een pluim op de hoed van de aanhangers van de theorie van mediation als remedie voor conflictueuze scheidingen. Gevolg: steeds meer geloof in de theorie, steeds meer van het zelfde. Maar de vechtscheidingen zijn er niet minder om. Gescheiden mensen tellen eigenlijk niet meer mee. Die hebben afgedaan als ouders en daar halen de jeugdbeschermers hun neus voor op, net als voor ouders die jeugdhulp inschakelen. Die zijn al gediskwalificeerd. Ze hebben minachting voor deze ouders. Ook in het familierecht wemelt het van de drogredenen. Neem bijvoorbeeld de vader die zijn kind niet meekrijgt ondanks de zorg- of omgangsregeling. Als vader tegen de wil van moeder zijn kind meeneemt, riskeert hij zowel strafrechtelijke vervolging als onmiddellijk civielrechtelijk optreden van de sterke arm van politie: onttrekking aan het gezag is voorzien van een dubbele sanctie van rechtswege, beide sancties met het kenmerk direct (terugbrenging van het kind door de politie) èn paraat (zonder rechterlijke tussenkomst). Dat zwaard van Justitie doet bij het voorkomen van eigenrichting zijn werk: zelden ontvoert een vader zijn kind.

Maar wie ervoor pleit om ook strafsancties aan moeders op te leggen bij het niet meewerken aan de omgang krijgt te horen:”Maar het is toch niet in het belang van het kind om al die moeders op te sluiten?” Alsof het opsluiten van vaders dat wél is! “Ja maar, strafrechtelijke vervolging (van de onwillige moeder) kan de relatie tussen de ouders verscherpen!” Oh ja? Doet vervolging van de vader dat dan niet? Of er wordt gezegd: "We kunnen toch niet op al die duizenden overtredingen van de omgangsregeling wekelijks de politie afsturen"? Nee, natuurlijk niet. Maar als we de positie van vader net zo resoluut zouden handhaven als de positie van moeder, dan zou het gauw over zijn met die massale overtredingen en evenzo met de noodzaak tot vervolging. De drogreden zit erin dat het preventieve effect van handhaving en daarmee het voorkomen van escalatie over het hoofd wordt gezien.

Morele paniek

Terug naar de praktijk van de kinderbeschermingsmaatregelen. Wat kan toch de verklaring zijn voor de ongecontroleerde jacht op onze kinderen - dat is de vraag waar ik ‘s-nachts van wakker lig. Onze kinderen zijn vogelvrij, de waarheid speelt geen rol, logisch redeneren is afgeschaft, meningen zijn feiten, feiten worden verdraaid, insinuaties overtuigen, verweer wordt zelfbeschuldiging, goed wordt fout en fout wordt goed, kinderen zijn van de Staat, het recht is uitgehold, de wet doet er niet toe. Hier moet iets aan de hand zijn! Wat kan dat zijn, zo’n twee eeuwen na de Verlichting? Drie eeuwen na de heksenprocessen van Salem!

‘Kindermishandeling’ is het woord. Emeritus hoogleraar jeugdbescherming Ido Weijers spreekt van een ‘morele paniek’ - een sleutelbegrip uit de sociologie - die zich in het jeugddomein van ons heeft meester gemaakt. Morele paniek, dat slaat de spijker op de kop. Ik heb die gedachte uitgewerkt en op 20 juni 2017 gepubliceerd in het toonaangevende Nederlands Juristen Blad (NJB-25). Om de morele paniek te verklaren moeten we mijns inziens beginnen bij de opkomende wereldwijde aandacht voor de Rechten van het Kind, kort na de Tweede Wereldoorlog. Die kinderrechtenstroming opende onze ogen voor een geheel nieuw maatschappelijk aandachtsgebied, met tot dusverre nog niet bestudeerde onverwachte nevenaspecten.

Maatschappelijke context

In 1962, dus in een periode met groeiende aandacht voor de Rechten van het Kind, verscheen in Amerika een baanbrekend artikel: The Battered-Child Syndrome (het mishandelde kind syndroom) van de Amerikaanse kinderarts Henry Kempe. Met dit artikel werd “kindermishandeling” wereldwijd op de agenda geplaatst. Het artikel van Kempe was de impuls waardoor de blik van de Overheid werd gericht op het reilen en zeilen binnen het gezin, met name op kindermishandeling.

In 1972, tien jaar na het artikel van Kempe, ontstonden Bureaus Vertrouwensartsen, inmiddels omgedoopt tot Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) of ‘Veilig Thuis’. Het begrip kindermishandeling werd gaandeweg steeds verder opgerekt zodanig dat allerlei gedragingen daaronder worden begrepen die het publiek niet ervaart als mishandeling maar als afkeurenswaardige lifestyle.

Vanaf 1975 worden er campagnes gevoerd om het publiek aan te sporen tot het melden van vermoedens van kindermishandeling. In kranten verschenen reclameboodschappen die deerniswekkende kinderen toonden, op straat verschenen billboards met stereotype beelden van vechtende ouders en op TV verschenen emotionerende tv-spotjes. Ook het feminisme liet zich niet onbetuigd. In 1985 verkreeg sociologe Nel Draijer van het ministerie van Sociale Zaken opdracht voor een groot onderzoek naar seksueel misbruik, een vorm van kindermishandeling. Draijer concludeerde dat 7% van de ondervraagde vrouwen slachtoffer zou zijn geweest van ernstig en langdurig seksueel misbruik met ernstige psychische klachten tot gevolg. Deze bewering wekte ‘Heilige Verontwaardiging’ bij historicus Han Israëls, o.a. vanwege statistische tekortkomingen bij Draijer.

De marketing van kindermishandeling

Het bleef niet bij overheidscampagnes. Er ontstonden ook militante pressiegroepen. In november 2000 ontstond de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling (RAAK) waaraan de naam van psychiater Dries van Dantzig was verbonden, samen met DCI (Defence for Children International). Van Dantzig was een gedreven psychiater met een groot vertrouwen in de maakbaarheid van geestelijke volksgezondheid. De RAAK-groep kreeg vleugels door de grootschalige, aanvankelijk ‘belangeloze’, inzet van massa-communicatiedeskundigen die het thema professioneel gingen “communiceren”. Met de explosieve groei van internet en dito subsidiëring is er aldus een enorme markt ontstaan met een onontwarbare kluwen van lobbyisten.
Ook de wetenschap werd ingeschakeld. De Leidse hoogleraar gezinspedagogiek Rien van IJzendoorn, in 1976 cum laude afgestudeerd in de pedagogiek aan de UvA, in 1978 magna cum laude gepromoveerd aan de VU, in 2004 gelauwerd met de Spinozapremie, kreeg van de Overheid opdracht voor een grootschalig onderzoek naar het vóórkomen van kindermishandeling. De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005) werd geboren. Die studie leverde opzienbarende cijfers op: in 2005 geschat op 102.000 slachtoffers (vijf jaar later in de NPM-2010 op maar liefst 119.000 slachtoffers). Gesteund door dat spectaculaire aantal in 2005 bood RAAK aan Minister Rouvoet een Actieplan aan, die het in 2007 naar de Tweede Kamer zond.

Klusjesman als mishandelingexpert

Er volgden meldcodes, verplichte screening, verwijzingsindex (VIR), Operatie Jong, risicotaxatie-instrumenten, een Academie tegen kindermishandeling met gratis cursussen, een taskforce kindermishandeling, een jaarlijkse Week-tegen-Kindermishandeling en nog ontelbaar vele initiatieven om het kwaad te bestrijden en - vooral - te melden. Een recent voorbeeld van gesubsidieerde private opsporing van kindermishandeling: in april 2017 werd bekend dat de stichting Kadera een subsidie van € 300.000 heeft verworven voor een project om medewerkers van woningbouwcorporaties (van baliemedewerker tot klusjesman) te trainen in het melden van sporen van huiselijk geweld.

Nog recenter: de campagne Week-tegen-Kindermishandeling-2017 werd genomineerd als kandidaat-winnaar van de z.g. ‘Galjaard-prijs’ voor de beste overheidscommunicatie (getal 119.000 gevisualiseerd met de Amsterdam ArenA tribune, 50.000 zitplaatsen en dat dan twee keer). Voortdurend verschijnen nieuwe grootschalige initiatieven - aan subsidie geen gebrek. En in juli 2017 werd bekend dat 13 Rotterdamse schoolbesturen hun ruim 5.000 leerkrachten komend schooljaar laten trainen om signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling eerder te herkennen. De opvolger van RAAK, Augeo, inmiddels een grote commerciële organisatie, gaat dit verzorgen.

Een paar jaar terug ontdekte Jeugdzorg Dark horse het volgende: Op 24 augustus 2012 schonk een ‘anonieme donor’ aan alle 240 samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs, waarbij (7.000 aangesloten scholen) een peperdure LILIANE poppenvilla. Doel: de vroege signalering van kinderen die als ‘stille slachtoffers van geweld ondergronds leven’. (3) De schenking van de villa’s viel samen met de in 2013 ingevoerde Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Hiermee werd aangesloten bij de Regionale aanpak (RAAK-regio’s) kindermishandeling van het Nederlands Jeugdinstituut. Ouders werden niet op de hoogte gesteld van het feit dat dit ‘speelgoed’ in werkelijkheid een instrument voor de signalering van kindermishandeling was. Verschillende ouderorganisaties en platforms tegen misstanden in de jeugdzorg hebben toen de handen ineen geslagen en het hele project werd getorpedeerd door diverse publicaties en brieven gericht aan de scholen die de villa’s in gebruik hadden. De poppenvilla’s worden door de fabrikant niet langer voor dit doel aangeboden. 

Bedrieglijke wetenschap door Spinoza-laureaat

De prevalentiestudies van Van IJzendoorn vormen, met de enorme schattingen van kindermishandeling, de grote aanjager van de morele paniek. Elk nieuw ontwikkeld initiatief maakt bij het aanvragen van subsidie en bij zijn presentatie prominent melding van het fenomenale aantal van 119.000 kindslachtoffers die de raison d’être zouden vormen van hun project.

Maar wat blijkt? De NPM-onderzoeken van de gelauwerde Van IJzendoorn kloppen niet. Anders dan hij claimt heeft hij niet de prevalentie van kindermishandeling onderzocht, maar anonieme vermoedens van anonieme professionals geturfd. In wetenschappelijke termen: zijn resultaten zijn niet ‘gevalideerd’. Hij heeft zijn methode niet geijkt, hetgeen blijkt bij het nalopen van de imposante statistische vertogen. In NJB-25 (20 juni 2017) heb ik het onderzoek gepubliceerd, met de conclusie: het getal van 119.000 slachtoffers is vermoedelijk een factor 10 te hoog is, misschien zelfs een factor 100. En als het begrip ‘kindermishandeling’ terug zou worden gebracht tot zijn oorspronkelijke betekenis dan blijft er vermoedelijk nog minder over.

Het is nu afwachten hoe de reactie van de kindermishandelingslobby zal zijn op het wegvallen van hun wetenschappelijk basis.

In 2004 kende de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) aan prof. Rien van IJzendoorn de Spinozapremie toe. Uit de laudatio: “Hij zorgde voor een grondige onderbouwing van de theorie over hoe kinderen hechten aan opvoeders. Ook streefde hij als eerste naar praktijkadviezen die op bewijzen gebaseerd zijn.” De premie bestaat uit een bedrag van 1,5 miljoen euro, geheel naar eigen inzicht te besteden aan nieuw onderzoek. Tevens ontving de laureaat een beeldje van Spinoza. Amper een jaar later publiceerde Van IJzendoorn de gewraakte NPO-2005 studie die fungeerde als aanjager van de morele paniek en die indirect heeft geleid tot een stortvloed van valse aangiftes van kindermishandeling. In 2010 nog eens een vervolg. Alleen al de valse aangiftes hebben gezinnen ontwricht en in rouw gestort. Bovendien werden duizenden kinderen - voor een groot deel onterecht - bij hun ouders weggehaald. Op de Leidse Universiteit is Van IJzendoorn inmiddels in opspraak geraakt als verantwoordelijke voor een slecht werkklimaat, reden waarom hij er al enige tijd niet meer welkom is.

(Einde deel 2)



“De Kinderwetten van 1901 brachten, met de invoering van de Kinderbescherming, cruciale verbeteringen voor het verwaarloosde kind. Maar historici hebben er echter op gewezen dat er een enorm wantrouwen tegen de ouders heerste. Zo schreef de auteur van de Kinderwetten dat er in het hele land streken waren waar „nagenoeg alle ouders te ontheffen en te ontzetten zouden zijn”. 

“Dit wantrouwen jegens ouders gaat gepaard met een streven naar het absoluut willen uitsluiten van risico’s. Deze morele paniek vormt de achtergrond van de invoering van een bonte verzameling screenings- en risicotaxatie-instrumenten. Typerend is hierbij de haast en het gebrek aan weloverwogen maatregelen. Iedereen bedenkt wat, zorgvuldig opgezette en wetenschappelijk begeleide pilots ontbreken, inzicht in ethische en juridische problemen blijft achterwege en de landelijke overheid wacht af.”