vrijdag 11 augustus 2017

Cliëntenraden - de schoothondjes van Jeugdzorg

Cliëntenorganisaties in de jeugdzorg hebben nooit een vuist weten te maken om het falende systeem van jeugdhulpverlening te verbeteren en de echte knelpunten aan te wijzen, omdat ze haast niet te onderscheiden zijn van het systeem zelf. De belangrijkste kritiek op de jeugdbeschermingorganisaties en inhoudelijke adviezen voor verbetering komen van ouderplatforms en actiegroepen die los staan van deze cliëntenorganisaties en zich rechtstreeks richten tot de politiek en het grote publiek. Uitgaande van de twee deelpopulaties van jeugdzorgouders zoals omschreven door Peter Prinsen (1); de OTS-UHP ouders (beschuldigd van kindermishandeling) en de jeugdhulpouders die aanspraak maken op zorg voor hun kind onder de jeugdwet, is het niet moeilijk te begrijpen hoe dat komt. De cliëntenorganisaties bestaan vrijwel volledig uit de tweede groep van aanspraakmakende ouders; degenen die zich niet in staat voelen zelfstandig hun kind op te voeden en daarbij (vaak structureel) een bepaalde mate van jeugdzorg/gezinshulp nodig hebben. Dit zijn de ouders die vrijwillig met een ondertoezichtstelling instemmen of hun kind uit huis laten plaatsen, omdat de zorg voor hun kind hen boven het hoofd groeit.

Opgedrongen hulp

De andere groep ouders, degenen die van kindermishandeling beschuldigd worden en die zich daar volstrekt niet in herkennen omdat zij menen dat jeugdzorg ‘spijkers op laag water zoekt’ en hulp opdringt -onder dreiging van beschermingsmaatregelen- die als niet toepasselijk en zeer belastend voor het gezin wordt ervaren, zal zeer zelden plaats nemen in een cliëntenraad omdat deze ouders graag zo snel mogelijk van jeugdzorg verlost willen zijn. Zij gaan geen jaren verspillen met het adviseren van een organisatie die zich ten onrechte in hun privésfeer heeft binnengedrongen en waar ze zich met hand en tand tegen moeten verdedigen vaak met grote financiële en emotionele gevolgen. Deze ouders vullen ook geen lijstjes in met cliënt-tevredenheidonderzoeken (UHP-ouders schijnen deze niet eens te mogen invullen) wat het onverklaarbaar hoge cijfer van gemiddeld een 7 of hoger in perspectief zet dat grotendeels wordt toegekend door de aanspraakmakende ouders.(2) Wie de talloze websites en facebookcommunities van jeugdzorgkritische ouders bezoekt kan dat cijfer natuurlijk niet rijmen met hoe er over de hele maatschappelijke breedte wordt gedacht over de kwaliteit van jeugdzorg. Ook de met regelmaat verschijnende berichten in de media over wéér een gezinsdrama zijn niet echt een indicator dat jeugdzorg zijn werk goed doet.

Welwillende en gehoorzame ouders

De misvatting die het moeilijkst te ontzenuwen is voor iedereen die zich met het welzijn van kinderen bezig houdt in de jeugdhulp, het onderwijs, de politiek en de mishandelinglobby is dat jeugdzorg primair zou opkomen voor het ‘belang van het kind’. Dit is niet waar, want de jeugdzorgcultuur is op de eerste plaats gericht op het afdwingen van gehoorzaamheid bij de ouders van kinderen die op de jeugdzorgradar zijn verschenen. Juridisch staat de ondertoezichtstelling op naam van het kind, maar in de praktijk zijn het de ouders die onder curatele staan. De meest welwillende en gehoorzame ouders vindt jeugdzorg in de groep van aanspraakmakende ouders die het minst zelfstandig zijn, vaak worstelend met schulden, alcohol- of drugsproblematiek, een laag IQ, psychiatrische problemen, een eigen jeugdzorg- en instellingsverleden (met hechtingsstoornissen als gevolg) en een lange geschiedenis van hulpverleningsafhankelijkheid. Dit zijn de ouders die aangeven jeugdzorg nodig te hebben en met hen kan jeugdzorg ‘afspraken’ maken. De meer zelfstandige ouders die de jeugdzorgkwaliteit onder de maat vinden en daarbij van allerlei onbewijsbare zaken worden beticht die de gezinsintegriteit bedreigen, ervaren jeugdzorg als een dwangbuis en stellen alles in het werk om onder deze ‘hulp’ uit te komen. Dit is de groep waarvan een ervaren ouderondersteuner enkele jaren terug zei:’Hoe komt het toch dat ouders altijd zo blij zijn dat ze weer van jeugdzorg af zijn?’ Het antwoord laat zich raden; omdat hun kinderen nooit daadwerkelijk in gevaar zijn geweest afgezien van het gevaar van een OTS of UHP-aanvraag door jeugdzorg gebouwd op een stapel van leugens, verzinsels en verdraaiingen.

Kind staat niet centraal

Uit diverse onderzoeken door de Inspectie Jeugdzorg naar gezinsdrama’s komt steeds weer hetzelfde beeld naar voren, de veiligheid van het kind stond niet centraal bij het handelen van de hulpverleners (3). Dat lijkt een paradox, omdat de meldingen bij diverse instanties juist worden gedaan vanuit de zorgen die er bestaan over de veiligheid van het kind. Hoe kan in het daaropvolgende hulptraject voor het gezin de veiligheid van het kind dan geheel buiten beeld vallen? De frustratie die hierover bestaat bij het grote publiek, maar ook bij diverse experts in jeugdzorgzaken laat onverlet dat men nog steeds niet begrijpt dat het niet een kwestie is van ‘eerder ingrijpen’ of ‘beter coördineren’ of het belang van het kind meer centraal stellen, maar een mentaliteitskwestie bij jeugdzorg die scherp onder de loep moet worden genomen. Jeugdzorg verlangt gehoorzaamheid van ouders, of deze nu vrijwillig of onder dwang in hun kaartenbak zijn terechtgekomen. Uit deze gehoorzaamheid leidt jeugdzorg automatisch af dat de kinderen ‘veilig’ zijn en indien ouders de juridische strijd aangaan met jeugdzorg zijn hun kinderen automatisch ‘onveilig’. Uit deze gedachtegang kunnen we het absurde fenomeen verklaren dat er ouders zijn die van jeugdzorg te horen krijgen dat indien zij in hoger beroep gaan tegen een uitspraak, de omgangsregeling met hun kind zal worden ingeperkt of stopgezet, omdat hun juridische strijd ‘belastend is voor het kind’. (Het kind wordt gestraft met minder oudercontact, omdat het wettelijk recht van ouders om in hoger beroep te gaan als een risico-factor voor het kind wordt vermeld in het jeugdzorgrapport). 

Beeldvorming door jeugdzorg

Met deze kinderen loopt het slecht af als hun ouders de juridische strijd verliezen, want niet alleen krijgen ze in de daaropvolgende jaren een minimale omgang met hun ouders, ook de kans dat ze ooit naar huis terugkeren is nihil. Er zijn boeken volgeschreven over dit soort zaken, maar in dit artikel wil ik mij specifiek richten op de groep van aanspraakmakende ouders, degenen die de cliëntenraden bevolken. Dit zijn overwegend de ‘ja-knikkers’ die al heel blij zijn dat ze bij de hoge dames en heren van de sector mogen bijschuiven om ook hun zegje te doen. Dat zegje is meestal een verhaal volgens het stramien ‘goed dat er jeugdzorg is’, want zij hebben totaal geen weet van de schrijnende situaties waarin ouders terechtkomen die geen jeugdzorg nodig hebben, maar die er via een zorg- of Veilig Thuismelding onvrijwillig mee in aanraking zijn gekomen. Ook de jarenlange juridische ellende die deze ouders ervaren (plus het gescheiden zijn van hun kind) valt buiten de waarneming van de zorgafhankelijke groep ouders, die zich 'vriendelijk bevoogd' laat gebruiken voor de jeugdzorg-propagandamachine.(4) Keer op keer presenteert jeugdzorg zichzelf in de media met deze ‘tevreden’ ouders die voornamelijk tevreden zijn op grond van hun weinig kritische vermogen en hun aan de vervolgde ouders tegengestelde belangen. Deze beeldvorming is echter niet het meest kwalijke aspect van de jeugdzorg, al is ze hardnekkig.

‘Afspraken’ met instabiele ouders

Het grootste probleem vormt nog steeds de veiligheid van kinderen, omdat jeugdzorg zoals gezegd onterecht uit de gehoorzaamheid van ouders aan het systeem van jeugdbescherming afleidt dat de kinderen veilig zijn. De zogenaamde ‘afspraken’ die worden gemaakt met ouders die vrijwillig meewerken, betreffen vaak afspraken met drugsverslaafde, alcoholische of psychiatrische ouders. Hoe groot is de kans dat mensen die ernstige problemen hebben met zichzelf zich zullen houden aan de met jeugdzorg gemaakte afspraken? Verslaafde mensen hebben maar één grote ‘liefde’ in hun leven en dat is de alcohol of de drugs. Kinderen komen op de tweede of derde plaats (vaak eerst nog medeverslaafden) dus er kan geen enkele consistentie in de opvoeding of de veiligheidsmaatregelen voor het kind verwacht worden. Het is complete waanzin dat jeugdzorg dit soort dingen zelfs maar probeert! Zodra het vierde blikje bier in het keelgat verdwenen is bestaan er voor moeder geen afspraken met jeugdzorg meer…In de Zembla-rapportage van 7 juni 2017 over de zaak Sharleyne werd duidelijk dat het bewaken van de veiligheid van het (mogelijk door moeder om het leven gebrachte) kind werd toevertrouwd aan de omwonenden. In een zaak waarbij werkelijk alle signalen voor de kindveiligheid op rood stonden ging jeugdzorg niet over tot uithuisplaatsing, maar liet de zorgtaak primair over aan de omgeving (o.a. alcohol- en drugsgebruikers).

‘Gezin was bekend bij jeugdzorg…’

De maatschappelijke reactie bij gezinsdrama’s laat iedere keer opnieuw te weinig kennis van zaken zien bij zowel de leek als de professional. De twee schijnoplossingen van ‘meer geld naar jeugdzorg’ en ‘eerder ingrijpen’ in probleemgezinnen worden respectievelijk vanuit de jeugdsector en de verontwaardigde burgers, politici en mishandelingslobbyisten naar voren geschoven. “Er moet meer ruimte komen voor de professional” jammert jeugdzorg (dat zogenaamd ten onder gaat aan bureaucratie) en de boze burgers willen samen met doortastende politici sneller en harder interventies bij gezinnen ‘waar het niet pluis is’. De Augeo-Foundation blijft leuren met haar cursussen vroegsignalering van kindermishandeling, zodat er nog meer gemeld kan worden bij de incompetente jeugdbeschermers. Niet dat Mariëlle Dekker onkundig is van het falen van jeugdzorg, maar dat de preventie-maatregelen van jeugdzorg vaak niet werken staat de belangen van haar eigen organisatie niet in de weg.
  
"Het is maar zeer de vraag of het goed nieuws is dat het het AMK vaker lukt om vrijwillige hulp te realiseren. Zolang we niet weten of het in een gezin echt veilig wordt door de hulp die het AMK opstart, is er geen reden tot juichen. Het verbaast mij al jaren dat het AMK, en de jeugdhulporganisaties die zij inschakelen, in hun jaarverslagen nauwelijks verantwoording afleggen over het effect van hun interventies. Daarom weten we niet of mishandelde kinderen, dankzij deze hulp, opgroeien in een veiliger gezin en of zij wel herstellen van de ontwikkelingsschade die zij door het gezinsgeweld hebben opgelopen.”(5)

Overdrijving van risicofactoren

Dit gaat gedeeltelijk over de echte probleemgezinnen waarbij het jeugdzorg niet lukt het ‘geweld’ in het gezin te stoppen en in de meeste gevallen geen traumaverwerking voor de kinderen regelt die in deze gezinnen onder jeugdzorgbegeleiding moeten leven. Mevrouw Dekker zou liever zien dat in bepaalde gevallen eerder tot uithuisplaatsing wordt overgegaan dan maar te blijven aanmodderen in een hopeloos gezin. Hierbij kunnen twee kanttekeningen worden gemaakt. Als het huiselijk geweld (en het gevaar voor het kind) echt ernstig is dan moet dit per definitie leiden tot een uithuisplaatsing, want de wetgever spreekt over ‘acute en ernstige bedreiging van de kindveiligheid’ als basis voor een uithuisplaatsing. Dat dit vaak niet gebeurt kan duiden op de spreekwoordelijke jeugdzorg-overdrijving van risico-factoren, die vooral bedoeld zijn om een OTS in de wacht te slepen (€7.700 per kind, per jaar). 

Als een gezin echt disfunctioneel is hoeft er geen jaar of twee jaar gewacht te worden met een uithuisplaatsing, want zoiets blijkt al veel eerder. Een verlate uithuisplaatsing zal vaker te maken hebben met de weigering van ouders om zich nog langer te onderwerpen aan het jeugdzorgregime dan met ernstige bedreiging voor het kind. Daarbij komt dat kinderen die werkelijk groot gevaar lopen in de thuissituatie ook in een instelling of pleeggezin lang niet altijd veilig zijn (misbruik) of een goede therapeutische behandeling krijgen. Ernstig gestoorde jongeren met misbruikverleden kunnen zonder bijbehorend dossier in een pleeggezin worden gedropt en pleegouders moeten zelf maar uitzoeken wat er met het kind aan de hand is. Ook instellingskinderen met misbruikverleden blijven vaak jarenlang zonder behandeling, want het primaire doel van een uithuisplaatsing is ‘tot rust komen’ of ‘hechten in het pleeggezin’.

Kritische cliëntenraden

De weinige echt kritische leden van cliëntenraden sorteren met hun welgemeende adviezen en kritische noten vaak niet het effect dat verwacht mag worden van een hulporganisatie die zegt de cliëntrelatie hoog in het vaandel te hebben. De oud-voorzitter van cliëntenraad Jeugdzorg Haaglanden/ Zuid Holland stapte op toen hij moest concluderen dat er van de gemaakte afspraken met betrekking tot ‘machtsmiddelen’, dossiervervalsing, onheuse bejegening en het geplande ‘oplossingsgericht werken’ in de aanloop naar de Transitie weinig terecht kwam. Over de bejegening schreef hij in ‘Mijn statement’:

“In interviews en gesprekken, worden sommige ouders vernederd en soms ook gekleineerd. Zelfs een hond wordt soms beter behandeld. Eerder genoemde kritische houding van ouders wordt gelijk afgestraft met een opmerking dat de hulpverlener 'geïntimideerd' wordt. Mij lijkt het eerder een uiting van een teken van laag niveau van assertiviteit van de hulpverlener of zich slecht kunnen inleven in de positie van de cliënt.”(6)

De Cliëntenraad van jeugdzorg Gelderland noemde in december 2012 een notitie van Bureau Jeugdzorg over het opnemen van gesprekken door ouders zorgelijk, omdat het advies ‘negatief’ en ‘repressief’ overkwam. Cliënten wensen vaak gesprekken met Bureau Jeugdzorg op te nemen, vanuit de ervaring dat de verslaglegging van zulke gesprekken niet altijd zorgvuldig gebeurd en gegevens onvolledig of onjuist worden weergegeven. Jeugdzorg zou ‘te bang zijn voor haar eigen positie’. De Cliëntenraad vond het opmerkelijk dat Bureau Jeugdzorg de aanname heeft, ‘dat de opnames vrijwel altijd ten nadele van jeugdzorg Gelderland zullen werken’. Verder vermeldde de cliëntenraad dat uit cliënt-tevredenheids-onderzoek bleek dat ‘vaak bij de intake-gesprekken al wederzijds wantrouwen ontstaat tussen BJz en cliënt’.(7)

Hetzelfde doel?

Dit soort intelligente en goed onderbouwde kritiek kan van de meeste cliëntenraden helaas niet verwacht worden. Niet voor niets worden zij door veel jeugdzorgouders die strijden tegen de misstanden vaak gezien als het ‘meubilair van jeugdzorg’ zonder onafhankelijk oordeel. Discussies over ‘waarheidsvinding’ georganiseerd door het LOC (Landelijke Organisatie Cliëntenraden) blijken door een opvallend klein aantal mensen bezocht te worden die begrijpen wat er juridisch op het spel staat voor ouders en waarom men ver weg moet blijven bij het moeras van drogredenen waarin de jeugdbeschermers zich zo graag verschuilen wanneer kritiek hun kant opkomt. In plaats van de aanklager van jeugdzorg, lijken ze eerder partner en verdediger te zijn van het gevoerde beleid (zelfs advocaten die beweren dat ‘de waarheid’ niet bestaat, zodat jeugdzorg naar hartenlust kan speculeren) altijd in de veronderstelling verkerend dat we uiteindelijk allemaal de veiligheid en gezondheid van kinderen voor ogen hebben. Niets is minder waar, omdat het organisatie- of instellingsbelang vaak vóór het belang van het kind gaat en de juridische werkelijkheid bij jeugdzorg het hele hulptraject in gijzeling neemt, of de kinderen daar nu veiliger door opgroeien of niet.

Sven Snijer 



(2)Oud-voorzitter van de cliëntenraad HGL/ZH René Bommelé over de cliënttevredenheidsonderzoeken:

'Van de 5000 interviews die verstuurd waren kwamen er maar een kleine 200 terug. Laten nu juist dat diegenen zijn die een voldoende gaven. Ik heb toen gevraagd of ik zelf een onderzoek mocht doen om te zien waarom de andere cliënten de enquête niet hadden ingevuld, maar dat werd resoluut afgewezen.' (11 augustus 2017).

(3)https://zembla.vara.nl/nieuws/de-zaak-sharleyne