dinsdag 1 augustus 2017

Gemeentelijke jeugdzorg - Besturen of meesturen?


Naar aanleiding van het artikel van Paul Hulst, ‘3 Gemeenten willen mogelijk af van hun wijkteams: een 1ste verslag van een interessante discussie hierover ‘(1)

Ik begrijp dat bestuurders vooral geïnteresseerd zijn in de ‘financiële prikkels’, de ‘verkokering’, de aansturing en dergelijke, maar je kunt de problemen in de jeugdhulp niet alleen bestuurlijk-financieel oplossen om de simpele reden dat de jeugdhulp van de wijkteams altijd verbonden is met dwanghulp (‘beschermingsplein/ beschermtafel’) en opschaling naar de Raad voor de Kinderbescherming. Ik hoor bestuurders veel te weinig spreken over de ‘doorzettingsmacht’ van het wijkteam en gedwongen maatregelen en hoe gemeenten hiermee om moeten gaan. Ze zijn nu gefixeerd op de hoge kosten van de j-ggz en de wachtlijsten en vragen zich niet af waarom opvoedhulp in het vrijwillige kader vrijwel nooit volstaat. Evenmin lijken ze te snappen waarom echte probleemgezinnen die onder toezicht staan van jeugdbeschermers toch zo vaak kunnen escaleren, soms met dodelijke afloop voor het kind.

Geen scheiding vrijwillige of gedwongen hulp  

Bestuurders hebben met betrekking tot de Transitie het idee dat we praten over hulp aan jeugdigen zoals opvoedhulp en j-ggz hulp, met voor de extreme gevallen de Kinderbescherming en de gedwongen maatregelen, maar in de praktijk gaan deze twee geleidelijk in elkaar over. In Nederland bestaat er geen duidelijke scheiding tussen de twee en daarom blijft ook iedere ouder met hersens weg van jeugdzorg of de wijkteams. Door het falende jeugd- en familierecht heeft jeugdzorg/wijkteam altijd een ontsnappingsroute wanneer de geboden hulp geen kwaliteit heeft, omdat een hulpvraag kan worden omgevormd tot een risico-taxatie (kindermishandeling) zodat jeugdzorg eigenlijk niet kan falen, zelfs al doet ze weinig goed.

Nederland kampioen beschermingsmaatregelen

Jeugdzorg/RvdK/Wijkteam kunnen zich ongeacht het resultaat van hun handelen altijd verschuilen achter het ‘oordeel’ van de rechter, die zich vaak zonder bewijsvoering (informantenonderzoek) vrijwel geheel verlaat op de mening van de jeugdbeschermers. Omdat dit juridische probleem nooit is aangepakt door de overheid (betere borging van rechten van ouders en kinderen) was het niet mogelijk om de kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren, omdat alles wat niet goed ging in de cliëntrelatie kon worden weggesluisd naar de rechter, met of zonder noodzaak voor gedwongen maatregelen. Bovendien speelde na de zaak Savanna de vrees voor gezinsdrama's bij jeugdbeschermers en rechters een grote rol bij het gemakkelijk aanvragen en toekennen van gedwongen maatregelen. De ‘uiterste maatregel’ (uithuisplaatsing) werd in tien jaar tijd bijna verdubbeld van 5.185 in 2005 tot 9.320 in 2015. De ondertoezichtstellingen bleven fors stijgen tot 2009 en gingen pas vanaf 2012 aanzienlijk naar beneden tot onder het niveau van 2005. Bewijs voor de 'onmiddellijke en acute dreiging' voor de veiligheid van het kind hoefde niet te worden geleverd, want de RvdK beloofde achteraf onderzoek te doen naar de gezinssituatie en dan kregen ouders hun kind soms na jaren van strijd weer terug, terwijl anderen verslagen achterbleven vaak als gevolg van hun verzet. Veel onterechte uithuisplaatsingen werden nooit ongedaan gemaakt, vanwege 'hechting' in het pleeggezin en de juridische strijd die jeugdzorg en de Raad niet wilden verliezen, zodat ze telkens met nieuwe zorgen en bezwaren aankwamen bij de rechter.  

Wijkteams bij grootstedelijke problematiek

Dat is de onderliggende problematiek die in de bestuurlijke discussie vaak niet eens zichtbaar wordt. Daarnaast is er veel onduidelijkheid bij lokale bestuurders over wat de overheid ooit van plan was met de jeugdhulp (wijkteams/ Gecertificeerde Instelling) en de specialistische hulp (j-ggz), want aanvankelijk sprak men enkel van 'demedicaliseren' en 'ontzorgen', maar later bleek het toch anders te liggen. Er moesten naar de wens van de overheid minder autochtone kinderen naar de j-ggz (problemen zelf oplossen thuis met eigen netwerk/ Eigen Kracht) en méér allochtone kinderen naar de j-ggz (diagnosticeren zodat ze niet verder ontsporen en criminaliseren), want de grootstedelijke problematiek was het focuspunt bij de hele Transitie. Waarom zou je een Pedagogische Civil Society willen creëren in een dorp of kleine stad? Daar zijn de mensen al op elkaar betrokken, maar in de grote stad is er anonimiteit, eenzaamheid en vaak weinig sociale cohesie, zeker in achterstandswijken. De wijkteams hadden het wondermiddel moeten zijn voor de grote steden, maar ze hangen als los zand aan elkaar. (2) Het juridische gevaar is net zo groot voor ouders als bij het oude Bureau Jeugdzorg, de zorgkwaliteit is even laag en niemand gaat er vrijwillig heen, waardoor opnieuw de dwanghulp in beeld komt na weer een gezinsdrama in alle kranten.

De hysterie rond kindermishandeling

Je kunt de jeugdhulp in Nederland niet verbeteren zonder eerst het juridische probleem aan te pakken en daarnaast strenge eisen te stellen aan de kwaliteit van de jeugdzorginterventies. Bovendien wordt de hulp aan jeugdigen steeds ondermijnt door een stevige lobby in ons land om kindermishandeling onder de aandacht te brengen met talloze campagnes, gebaseerd op cijfers die achteraf niet blijken te kloppen. De prevalentie-onderzoeken van de Leidse universiteit (onder leiding van IJzerdoorn) spreken van 119.000 mishandelde kinderen in Nederland, maar dat zijn er in werkelijkheid veel minder.(3) Hierover verscheen een lezenswaardig artikel van oud-advocaat Peter Prinsen in het Nederlands Juristenblad, (20 juni 2017, nr. 25). Bestuurders realiseren zich te weinig hoeveel weerstand er onder ouders bestaat tegen hulpverleners en helemaal tegen jeugdbeschermers en waarom zoveel geld voor preventiemaatregelen verspild is. Laagdrempelige preventieve hulp zal niet werken zolang er geen ‘knip’ wordt gemaakt tussen hulpverlening en kinderbescherming.(4) De ‘pet’ van VWS en de ‘pet’ van V&J vinden we beiden in het wijkteam (de jeugdzorgmedewerker/Veilig Thuis-medewerker) die voor de beschermtafel al iemand van de Raad voor de Kinderbescherming uitnodigt die mag adviseren tot een Raadsonderzoek!

‘Nadere Memorie van Antwoord’

In mijn optiek zijn in het Nederlandse jeugdbeleid de hulpverlening, de rechterlijke macht, de organisatie en de financiering onmogelijk te scheiden van elkaar. Als je bedenkt dat een uithuisplaatsing per jaar tussen de € 40.000,- en € 80.000,- kost per kind, dan begrijpt iedereen dat we niet alleen praten over het organiseren van de hulp, maar wel degelijk over de inhoud en de effectiviteit ervan. Goed functionerende preventieve vrijwillige hulp bestaat bij de gratie van het minimaliseren van gedwongen maatregelen. Bovendien moet er voor een goede doorverwijzing bij de wijkteams (als daar al iemand komt) een specialist in de toegangspoort staan om te bepalen of een kind lichte of zwaardere hulp nodig heeft. En juist dat scheen ‘onmogelijk’ te zijn volgens voormalig staatssecretaris Teeven in zijn Nadere Memorie van Antwoord, 27 januari 2014 (5) in het oude systeem waar Bureau Jeugdzorg en de j-ggz als natuurlijke vijanden tegenover elkaar stonden. Zij zouden onder gemeentelijke regie door een ‘generalist’ gestimuleerd worden met elkaar samen te werken of liever nog de ‘dure’ j-ggz helemaal buiten de deur te houden door alles tot opvoedingsprobleem te transformeren. Maar dat is een utopie gebleken, omdat doorverwijzing door de huisarts overeind is gebleven (gelukkig maar in een beschaafd land) en er nu een grote vraag is naar specialistische hulp.

Suïcidale kinderen en mishandelingspreventie

Schrijnende situaties met suïcidale kinderen die niet op tijd hulp krijgen hebben de publieke opinie helemaal gekeerd in het voordeel van de ggz om een einde te maken aan de wachtlijsten, (6) terwijl het kabinet hen juist een slecht imago wilde bezorgen (de pillen-industrie tegenover ‘lekker voetballen en ravotten’ om van je problemen af te komen).(7) Extra nadelig bij het drama met de j-ggz kinderen die niet geholpen worden en de escalerende gezinssituaties als gevolg van te late doorverwijzing door de wijkteams, is dat de focus van de meeste mensen nu gericht is op de j-ggz, terwijl weinigen snappen dat Bureau Jeugdzorg al meer dan twintig jaar ‘op de stoel van de specialist’ zit en daar kraaide geen haan naar. De kinderen in instellingen, pleeggezinnen en zorgboerderijen die nooit behandeling kregen zijn nog altijd een blinde vlek de bij politiek verantwoordelijken. De vergelijking in het artikel van wijkteams met CJG’s is begrijpelijk en terecht, maar eigenlijk moeten we veel verder terug gaan. De CJG’s werden ook al bedacht omdat Bureau Jeugdzorg een slechte naam had en men op zoek was naar vriendelijke en preventieve hulp, zodat dat nare juridische traject niet nodig was. Maar vroeg of laat krijgt de mishandelinglobby overal de vinger achter en wordt elk vriendelijk idee of neutraal initiatief besmet met risico-taxaties en Raadsonderzoeken.(8) Wie dat probleem niet weet te keren kan nog vele mislukkingen bij het hervormen van het jeugdbeleid tegemoet zien.

Sven Snijer







‘Oproepen tot betere samenwerking en interventies daartoe hebben deze knelpunten tot nu toe nooit opgelost. Ook is het partijen niet gelukt de jeugd-ggz meer naar de voorkant van het traject te brengen en geïntegreerde diagnostiek in bureau jeugdzorg op te zetten. Hierdoor treedt verkokering van zorg op en wordt te laat effectief ingegrepen.’