Het
interview met advocaat Huib Struycken, getiteld ‘Jeugdbescherming heeft een
onderzoeksrechter nodig’ heeft een inhoudelijke discussie op gang gebracht over
de rechtspleging in jeugdzorgzaken en werd door de politiek bekroond met een
motie aan de regering.(1)
Vrijheid
is het axioma waarop onze democratische rechtsstaat is gebouwd. Is vrijheid
absoluut? Nee, iedereen begrijpt dat in een samenleving de vrijheid van de een
kan botsen met de vrijheid van de ander - vrijheid is naar
zijn aard begrensd. Een Overheid is nodig en wetten zijn nodig om orde te
brengen in die botsende vrijheden en die orde te handhaven.
Deel
1 van het huidige interview was getiteld ‘Jeugdzorg de gebeten hond?’ en ging
over de drogredenen die het debat over jeugdzorg ontregelen. Voorts werd het
probleem Jeugdzorg omschreven als wettelijk gedrocht dat de uitvoering van twee
wezensvreemde wetten (OTS en Jeugdhulp) in handen legt van één organisatie.(2)
Deel
2 droeg de titel ‘Morele paniek’ en handelde over misleidende wetenschap die
een valse wetenschappelijke basis heeft gelegd onder het overheidsbeleid met
betrekking tot kindermishandeling.(3)
Hieronder
het derde deel van dit interview.
DEEL
3 – HET PROCES
Vrijheid
Het
kan zomaar gebeuren dat u zich op weg begeeft naar het ziekenhuis om uw kind op
te halen na een ziekenhuisopname, maar dat u daar aangekomen een leeg bed
aantreft. Daar staat u dan, met de leuke verrassing voor uw kind in uw handen. U
raakt in verwarring, die al snel omslaat in paniek. Dan ontwaart u naast het
bed van uw kind iemand die iets aan u meedeelt: dat uw kind is “opgehaald en bij
een pleeggezin is ondergebracht op een geheim adres”. Emoties kolken in uw
brein: ongeloof, angst, woede, paniek, machteloosheid… Een toekomst zonder uw
kind flitst door uw hoofd. Dit kan niet! Dit mag niet! Uw kind is achter uw rug
meegelokt door vreemden en van zijn vrijheid beroofd.
Of
ouders worden met hun kind “uitgenodigd” voor een gesprek op het politiebureau,
over een incident dat heeft plaatsgevonden. Eerst wordt u als ouder binnengeroepen
voor een voorgesprek. In de hal zit iemand die wel even uw kind onder zijn of
haar hoede neemt. Niets vermoedend stemt u daarmee in. Op zeker moment vraagt u
zich af wanneer uw kind binnen zal worden geroepen, maar dan blijkt: uw kind is
er al niet meer. Het is meegenomen door vreemden, op weg naar een pleeggezin op
een geheim adres. U voelt zich lafhartig verraden en u voelt woede en angst
voor de toekomst opkomen. Uw kind is achter uw rug meegenomen door vreemden en van
zijn vrijheid beroofd.
Wat
hier beschreven wordt is de praktijk van de VOTS (Voorlopige Ondertoezichtstelling)
met Spoed UHP (Spoedmachtiging Uithuisplaatsing). Volgens het CBS werd in 2016 in
totaal 1.560 keer een VOTS uitgesproken, naar mag worden aangenomen als basis
voor een Spoed UHP.
Welke
geheime dienst zit er achter deze vrijheidsbeneming van onze kinderen? U raadt
het al. Het is de Raad voor de Kinderbescherming, een Overheidsorgaan,
handelend op een onwaardige manier. Maar ja, in het belang van het kind doen
rechtsstatelijke normen er niet toe. In het belang van uw kind leidt de
Overheid u om de tuin. Was dat nou nodig, zo’n achterbakse overval? Nee, dat
was het niet, maar om gedoe met de ouders vóór te
zijn doet de Overheid het op deze manier, want het wordt toch niet
gecontroleerd. Kàn dit dan zomaar? Nee, juridisch kan dit niet, maar om gedoe
met de kinderrechter vóór te zijn doet de Overheid het toch, zonder vorm van proces. Dat proces komt
later wel.
Hoor
en wederhoor vóór de beslissing van de rechter is de essentie van een proces. Er
is één uitzondering: art. 800 lid 3 Rechtsvordering bepaalt dat een UHP bij
uitzondering voorlopig voor 2 weken kan worden toegewezen als het ouderverhoor
niet kan worden afgewacht wegens “onmiddellijk en ernstig gevaar voor de
minderjarige”. Dan zendt de Raad telefonisch of per fax eerst een spoedverzoek (met
verzonnen rampspoeden) naar de kinderrechter, die het dan telefonisch toestaat
of per fax voorzien van een stempel terug stuurt naar de Raad die daarmee zijn
gang kan gaan.
Kinderrechters
spelen dit spel mee, eerst telefonisch achter de schermen en daarna bij het
proces in de rechtszaal achter gesloten deuren. Niemand die het ziet. In het
belang van de privacy van uw kind. En dat “onmiddellijk en ernstig gevaar”?
Daar maalt niemand meer om, behalve de ouders.
De Rechtsstaat
Wie
de crisis wil begrijpen waarin het Familie- en Jeugdrecht nu al zolang verkeert
moet zich rekenschap geven van de wijze waarop het vrijheidsaxioma van de
rechtsstaat in de wet is vastgelegd. Het gaat om vijf eisen die de rechters met
de wet in de hand moeten waarborgen:
1.
Legaliteit - De eerste eis die de wet moet waarborgen is het
“legaliteitsbeginsel” dat bepaalt dat een optreden van de Overheid jegens een
burger verboden is als de bevoegdheid daartoe niet expliciet en specifiek door
de wet aan de Overheid is toegekend.
2.
Instrumentaliteit
en Rechtsbescherming - Terwijl het legaliteitsbeginsel
niet-wettelijk geregeld overheidsoptreden verbiedt, belicht het
instrumentaliteitsbeginsel juist de betekenis van het wel wettelijk geregelde
optreden van de Overheid: wetten geven aan de Overheid bevoegdheden om op te
treden tegen burgers.
Maar
hoe voorkomen we dat de Overheid zijn wettelijk instrumentarium gaat misbruiken
voor disproportionele sancties en inhumane of willekeurige maatregelen? Kunnen
we dat aan de rechters overlaten? De geschiedenis leert dat dat zonder meer geen
garantie biedt. Het is nog maar een paar eeuwen geleden dat onze voorouders in
opstand kwamen tegen de tirannie van het heersende wettige gezag. Een opstand
om “de tirannie te verdrijven”. Zij
hebben daartoe de wet, het instrument van de Overheid, van een nieuwe dimensie
voorzien: de dimensie van de rechtsbescherming.
De wet die aan de Overheid bevoegdheden toekent dient tegelijk nauwkeurig de
grenzen van die bevoegdheden en de voorwaarden vast te leggen. De burger kan dan
diezelfde wet tegen de Overheid inroepen bij de onafhankelijke rechter. Het
aldus geconstrueerde tweesnijdend zwaard van Justitia duiden we aan met Instrumentaliteit en
Rechtsbescherming. Alle wetten moeten zijn voorzien van zo nauwkeurig
mogelijk omschreven protocollen. Hoor en wederhoor is daarin essentieel.
3.
Onafhankelijkheid - Rechtsbescherming bestaat alleen bij de
gratie van een onafhankelijke, onpartijdige rechtspraak. (De bepaling dat de Raad voor de Kinderbescherming èn
belast is met het verzoeken van een kinderbeschermingsmaatregel èn een adviesorgaan is van
de rechter is flagrant in strijd met dit elementaire beginsel van de
rechtsstaat. Dit maakt de kinderrechter tot “ketenpartner” van de Raad).
4. Rationaliteit - Het optreden van alle rechtsstatelijke
organen moet rationeel gemotiveerd zijn en steunen op de wet en op feiten. Onwaarheden
zijn taboe. Onbegrensde discretionaire bevoegdheid van de kinderrechter doet
afbreuk aan het legaliteitsbeginsel en fnuikt in zoverre de rechtsbescherming.
5.
Openbaarheid - Dit is het sluitstuk van de rechtsstaat.
Ieder orgaan van de Staat moet ter verantwoording kunnen worden geroepen door
een hoger orgaan van de rechtsstaat. In een goed functionerende rechtsstaat
zijn rechters echter onafhankelijk, hetgeen betekent dat er geen hoger orgaan
is dat van rechters verantwoording van hun rechtspraak kan eisen. Daarom moet openbaarheid
van de rechtspraak er voor zorgen dat structurele ontsporingen van de
rechtspraak zichtbaar zullen zijn. Daardoor kan een publiek debat zorgen voor
terugkoppeling naar de wetgever die via de wet maatregelen kan nemen.
De staat van het Jeugdrecht
De beginselen van de rechtsstaat stonden blijkbaar het
optreden in het Jeugdrecht in de weg en zijn over boord gezet, in de onjuiste veronderstelling
dat het zonder die beginselen beter en effectiever zou gaan. Het resultaat is
willekeur op een schaal zoals die vóór de Verlichting heerste.
Terug naar de
Spoed UHP
De
spoed UHP is een voor kinderen traumatische vorm van vrijheidsbeneming.
Rechtsstatelijk bezien is deze vrijheidsbeneming vergelijkbaar met de
strafrechtelijke vrijheidsbeneming bij volwassenen. Als we die twee vormen uit
het oogpunt van rechtsbescherming vergelijken, dan leidt dit tot een
onthutsende conclusie.
Een
“gewone” OTS met een UHP wordt
uitgesproken op de simpele grond dat “een
minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd”.
(N.B.: er staat niet bij waar dat uit moet blijken). Daarbij kan uithuisplaatsing worden uitgesproken “Indien dit noodzakelijk is in het belang
van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens
geestelijke of lichamelijke gesteldheid”.
Deze
beide artikelen munten uit door nietszeggendheid. Het gaat alleen maar om een
mening. Tegen een mening is geen verweer mogelijk. Het komt er op neer dat de
Raad en de G.I. een blanco volmacht hebben om kinderen te beroven van hun
vrijheid. Toetsing blijft achterwege. De wet biedt hier geen enkele
rechtsbescherming.
Bij
de Spoedmachtiging UHP komt er een
meer feitelijk criterium bij. De rechter kan in uitzonderlijke gevallen zonder
eerst de ouders te horen een spoed UHP uitspreken “indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en
ernstig gevaar voor de minderjarige”, waarna binnen 14 dagen het
ouderverhoor alsnog moet plaatsvinden. Met de woorden onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige biedt de wet tenminste
enige rechtsbescherming, zij het dat die gegeven zou moeten worden door
dezelfde rechter die straks ook inhoudelijk over het verzoek moet oordelen. Maar
ook in dit geval blijft iedere toetsing achterwege.
Conclusie:
aan kinderen wordt zelfs de schamelste vorm van rechtsbescherming onthouden. Hoe
zorgvuldig springt de wetgever om als het om de vrijheid van volwassenen gaat? Voor
volwassenen (meerderjarigen) heeft de wetgever in het wetboek van strafrecht in
maar liefst vele honderden artikelen (ca 200 bladzijden op A4-formaat) de rechtsstatelijk
vereiste feitelijke specificaties opgesomd die mogen leiden tot
vrijheidsbeneming: de strafbare feiten. Vergelijk dit eens met de schamele
omschrijving “zodanig opgroeien dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd”
als het om minderjarigen gaat!
Maar
het verschil wordt nog groter als we de voorlopige vrijheidsbeneming van
volwassenen vergelijken met die van kinderen. Voor volwassenen voorziet de wet
in een afzonderlijke Rechter-Commissaris die de rechtmatigheid toetst van de
voorlopige hechtenis. De R.C. kan zich geheel concentreren op dat aspect: was
de aanhouding en inbewaringstelling rechtmatig? Was er een redelijk vermoeden
van schuld?
“Uiterlijk
binnen drie dagen en vijftien uur, te rekenen vanaf het tijdstip van de
aanhouding, wordt de verdachte ten einde te worden gehoord voor de
rechter-commissaris geleid”, zo bepaalt het wetboek van strafvordering,
gedetailleerd tot op het uur. Ten aanzien van die tijdspanne van 3 dagen wordt
in 20 pagina’s wettekst uitermate gedetailleerd voorgeschreven hoe de Overheid
met zijn bevoegdheid tot vrijheidsbeneming moet omgaan. Vervolgens worden taak
en bevoegdheid van de R.C. in nog eens twintig pagina’s wettekst minutieus
omschreven.
Al
met al beslaat de rechtsbescherming voor vervolging van volwassenen een
boekwerk van ruim 300 pagina’s. Voor de vrijheidsbeneming van minderjarigen
heeft de wetgever volstaan met de hiervoor geciteerde wetsartikelen van 3 à 4
regels, en daarmee basta. . .
Een rechtsstaat
voor het kind
Het
realiseren van een rechtsstaat voor het kind is een enorme operatie, tenminste
zo omvangrijk als die waarmee de Jeugdwet in 2015 tot stand is gebracht. Toch
zou vooralsnog met enkele relatief zeer eenvoudige ingrepen in het wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering de ergste nood gelenigd kunnen worden. Die ingreep
zou moeten bestaan uit de invoering van een Rechter-Commissaris, belast met de
rechtmatigheidstoets van de spoedmachtiging uithuisplaatsing (kan de behandeling van het verzoek UHP niet
worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige”).
Deze RC dient binnen drie dagen (en niet 2 weken) te worden ingeschakeld. Aan de
ouders van de minderjarige zou van rechtswege een (piket-)advocaat moeten
worden toegevoegd die erop moet toezien dat de rechtmatigheidstoets wordt
uitgevoerd. De 3-dagentermijn biedt de verzoekende partij (de Raad?) voldoende
tijd om dat onmiddellijke en ernstige gevaar te onderbouwen. De politie krijgt
van de wet ook niet meer tijd dan drie dagen.
Hiervoor
is al vermeld dat in 2016 volgens het CBS 1.560 keer een VOTS is uitgesproken. Een
onbekend, maar vermoedelijk substantieel deel van deze gevallen kan de toets
der kritiek niet doorstaan doordat zelfs in het Raadsverzoek nimmer
“onmiddellijk en ernstig gevaar” wordt gesteld (de kinderrechter moet zijn
toevlucht nemen tot het “inlezen” van de ontbrekende stelling).
De
bestaande discussie over dit onderwerp heeft reeds geleid tot een motie die bij
de Minister van Veiligheid en Justitie aandringt op een onderzoek naar deze
rechtsfiguur. De inspanning van de hier voorgestelde ingreep valt in het niet
bij andere bestaande rechtsfiguren en mag geen belemmering zijn om aan
minderjarigen deze glimp van de rechtsstaat te onthouden.