‘Maatschappelijke intolerantie’
(7)Veldhuyzen van Zanten
http://journalistiek.npo.nl/dossiers/farmaceutische-industrie/370_3339-vragen-aan-staatssecretaris-veldhuijzen-van-zanten-hyllner
De Werkgroep
Toekomstverkenning Jeugdzorg 2010 (1) stelt in haar rapport dat er een lagere
acceptatie is van afwijkend gedrag bij zowel de burger als de samenleving waardoor
ouders te snel een beroep doen op professionele hulpverlening, wat weer een overmaat
aan diagnoses oplevert. Zo is na verloop van tijd de term overdiagnosticering
in zwang geraakt en als gevolg hiervan raakten politici gebiologeerd door de
gedachte van het ontlabelen van (probleem)kinderen. Vreemd genoeg stelde de
toenmalig staatsecretaris van VWS Veldhuyzen-van Zanten die de Transitie moest meehelpen
voorbereiden in 2012:
“Ik ben niet van
mening dat veel kinderen ten onrechte de diagnose ADHD krijgen en daarmee
samenhangend ten onrechte behandeld worden met geneesmiddelen. Ik ga er vanuit
dat de professionals die deze diagnose kunnen stellen bekend zijn met de
beschikbare protocollen en werken met de gestandaardiseerde instrumenten die
hen beschikbaar zijn en die gebaseerd zijn op wetenschappelijke kennis. Hierdoor wordt de kans op een onjuiste
diagnose geminimaliseerd. Overigens zijn minder jeugdigen in behandeling zijn
voor ADHD dan op grond van prevalentiecijfers verwacht mag worden.” (2)
In 2010 zei de
staatssecretaris al iets soortgelijks, waardoor duidelijk wordt dat er een
verschil bestaat tussen de aantallen diagnoses en een teveel aan
medicatiegebruik, aangezien veel mensen medicatie voor ADHD verschijnselen gebruiken
zonder te zijn gediagnosticeerd.
“Cijfers van de Stichting
Farmaceutische Kengetallen (SFK) laten zien dat er inderdaad sprake is van een
forse groei in het aantal voorschriften en gebruikers van methylfenidaat, het
middel wat gebruikt wordt tegen ADHD klachten. Dit geldt zowel voor jeugdigen
als volwassenen.”
De prestatiemaatschappij
Voor dit medicatiegebruik
kunnen natuurlijk allerlei redenen bedacht worden en ‘maatschappelijke
intolerantie’ van afwijkend gedrag is er één van. Er kan echter ook gekeken
worden naar de veranderingen in onze westerse cultuur van de laatste decennia
die laten zien dat het maatschappelijk leven veel sneller is geworden, meer op
prestatie gericht, op multi-tasken, op meervoudige rollen die mensen moeten
vervullen thuis, op het werk, in vrienden -en familiekring en de op school van
hun kind, terwijl het utopische idee van gelukzaligheid en een ‘toppertje’ te zijn sterker wordt geprojecteerd dan ooit. De
maatschappelijke bovenlaag laag en het gelukkige midden kunnen niet vaak genoeg
aangeven dat ze hun eigen levensgeluk gemiddeld een ‘negen’ of een ‘tien’
geven! Het nieuwe prestatieleren is hier een onderdeel van en weerspiegelt dat
we allemaal continu moeten bewijzen dat we het ‘waard’ zijn, zelfs als het
kinderen betreft op een speciale school met een beperking. Vandaar ook de dwang
vanuit de overheid om kwetsbare jongvolwassenen uit de Wajong te krijgen en ze
een (zogenaamd) volwaardige baan aan te bieden in het bedrijfsleven waar ze
niet mogen falen. En bejaarden met een ontoereikend pensioen moesten maar
gewoon een moestuin beginnen van de minister van Sociale Zaken Klijnsma, wat
tot hilarische slogans leidde op de sociale media als ‘PvdA - Iedereen teelt
mee!’.
Het lijkt erop dat veel
mensen medicatie gebruiken om de concentratie te bevorderen zodat ze gemiddeld
beter presteren op de belangrijke levensgebieden. Dit mag de overheid
zorgwekkend vinden, maar dan lijkt het niet raadzaam om de middelen de schuld
te geven, maar eerder de samenlevings-structuur en de sociale en financiële druk
die er op mensen wordt uitgeoefend. Vroeger gingen mensen met twee inkomens
erop vooruit en leefden ze in luxe, terwijl vandaag de dag twee inkomens
noodzakelijk zijn omdat de prijzen zijn mee gestegen met het tweeverdieners-bestedingspatroon.
Een echtscheiding kan tegenwoordig leiden tot de gang naar de voedselbank voor
mensen die kort daarvoor nog nergens gebrek aan hadden. Intolerantie of
toegenomen maatschappelijke druk? De overheid heeft wel heel makkelijk genoegen
genomen met de intolerantie als verklaring voor de stijging van ADHD medicatie.
Het grote nadeel van deze aanname is bovendien dat er door de
ontlabelingsbeweging juist een intolerantie wordt gecreëerd ten opzichte van
kinderen die werkelijk iets mankeren, want hun problemen moeten opeens sociaal
opgelost worden.
‘Bewijzen’ tegen
kindeigen problematiek
In
het maatschappelijk veld werden in de aanloop naar de Transitie krampachtige
vertoningen zichtbaar van bewijsvoering voor het vermoeden van overdiagnosticering,
want er verschenen met regelmaat publicaties van wetenschappers waaruit bleek
dat veel verondersteld autisme en ADHD helemaal geen aangeboren aandoeningen
betrof, maar gevallen van geestelijke of lichamelijke mishandeling. Ze
vermeldden daarbij niet welke gezinnen ze daarmee werkelijk op het oog hadden
(multi-probleem gezinnen in achterstandswijken), maar kwamen met onderzoeken
zoals die van de ‘Roemeense kinderen’ (3) die liefdeloos opgroeiden in een
weeshuis in Oost-Europa. Die hadden door jarenlange verwaarlozing symptomen
ontwikkeld die sterk leken op die van een autistisch kind, waarmee maar bewezen
was dat we in Nederland veel te snel roepen dat een kind een aangeboren
aandoening heeft. En wat was het kabinet blij met die onderzoeken, die heel
gelegen vlak voor de Transitie uit de lucht kwamen vallen. Het ontbrak haar
alleen aan de logica om symptomatiek van oorzakelijkheid te onderscheiden,
vanuit de gegevens uit hetzelfde onderzoek die aantoonden dat de niet-autistische
kinderen naderhand weer normaal gedrag gingen vertonen toen ze wel liefde en
aandacht kregen, wat bij een echte
autist niet zo snel zal gebeuren.
Wetenschapsvervalsing
als onderdeel van kabinetsbeleid, omdat preventie van aan
opvoedings-problematiek gerelateerde stoornissen de overhand kreeg. Zo kwam er
een radicale verschuiving in de kijk op kindeigen problematiek, die door veel
ouders met een kind bij de jeugd-ggz als bijzonder kwetsend werd ervaren en
bedreigend. De politiek wist heel goed dat ouders die met jeugdzorg te maken
krijgen al jaren klagen over de valse beschuldigingen van AMK -en
jeugdzorgmedewerkers met hun speculatieve rapportages zonder waarheidsvinding.
Bovendien liep door de ontwikkelingen rond de Meldcode, die in ziekenhuizen en
scholen werd ingevoerd de maatschappelijke hysterie over mishandelingpreventie
toch al de spuigaten uit. (In elke schoolklas moesten twee of drie ‘mishandelde’ kinderen gevonden
worden.) Het gevoel was dat men eerst moest bewijzen geen disfunctioneel gezin
te zijn, voordat er gebruik mocht worden gemaakt van specialistische
hulpverlening voor kinderen die dat echt nodig hebben. Zo is de decentralisatie
immers opgezet; eerst zien wat er mogelijk is in het eigen netwerk en eventueel
(als het echt niet anders kan) professionele behandeling die de gemeente nu
moet betalen.
Het speciale
kind
Het
voornaamste slachtoffer van dit beleid is het kind dat specialistische hulp
nodig heeft en dat niet gebaat is bij een netwerk van goedbedoelende amateurs,
die misschien stiekem denken dat de kindeigen problematiek door beter opvoeden
en positivisme opgeheven kan worden. Het kind dat heeft te lijden onder de
opmerking dat aandoeningen die door de thuissituatie worden veroorzaakt ‘niet in de verzekering thuis horen’ zoals
een woordvoerder van het Nederlands Zorg Instituut zo krachtig beweerde. De
jeugd-ggz is inmiddels uit de verzekering
verdwenen, waarmee impliciet een verdenking ligt op iedere ouder die
beweert dat zijn of haar kind iets mankeert van medische aard. Onder het mom van
de zorg ‘dichtbij’ organiseren, zodat de gemeente beter zou kunnen
doorverwijzen naar ‘toepasselijke hulp’ kon zij in werkelijkheid gezinnen
opzadelen met sociaal gefröbel, sociale controle en verminderde toegang tot een
professioneel niveau van hulpverlening aan kinderen.
De sociale oplossing?
Er wordt door
voorstanders van de participatiegedachte nog steeds gepredikt dat meer sociale
betrokkenheid en het eigen netwerk de oplossing zou zijn voor veel soorten van jeugdproblematiek. De maatschappij zou teveel geïndividualiseerd zijn en hierdoor zijn er in de
wijken ‘te weinig ogen’ om de opgroeiende kinderen in de gaten te houden
volgens Brinkgreve in haar essay uit 2009 ‘Onzekere Ouders’(4). Een merkwaardig
dualisme wordt hier zichtbaar in verband met de Civil Society die centraal
staat in het nieuwe zorgstelsel voor de jeugd. Juist allochtonen (zonder jeugd-ggz)
hebben vaak een groot eigen netwerk. Alle ooms, tantes, opa’s en oma’s, neefjes
en nichtjes komen regelmatig bij elkaar over de vloer, zodat gebrek aan ‘ogen’
bepaald niet de oorzaak kan zijn van een kind dat ontspoort.
In Rotterdam had
in 2012 maar liefst 56,27 procent van de jeugdigen in de achterstandswijken te
maken met jeugdhulpverlening. Gebrek aan eigen netwerk kan in veel gevallen
niet als oorzaak worden aangewezen, want allochtone burgers zijn veel sterker
op familiebanden georiënteerd dan de gemiddelde autochtoon. Het lijkt er zelfs omgekeerd
vaak op dat een te sterke sociale bemoeienis uit eigen kring integratie en
maatschappelijke participatie kan tegenwerken (5). En ook taalproblemen staan de toegang tot
goede zorg voor jeugdigen vaak in de weg, zoals een onderzoek naar de
behandeling van allochtone kinderen voor ziekten als diabetes aangaf in
2009.(6)
“Het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en
Jeugdpsychiatrie wijst er op dat er in het veld eerder zorgen zijn over dat
bepaalde groepen jeugdigen die nog onvoldoende bereikt worden, bijvoorbeeld
allochtone jeugdigen en jeugdigen
in de jeugdzorg.” (7)
in de jeugdzorg.” (7)
De kronkel in de logica
Waar het wringt in de
Transitie-logica is dat er tegen elkaar inwerkende bewegingen worden gecreëerd,
van autochtone ouders die worden ontmoedigd om met hun kind naar de jeugd-ggz
te gaan en allochtone ouders die ze er juist naartoe willen sturen. Terwijl de
overheid weet dat zij daar vaak niet naartoe willen als gevolg van de
schaamtecultuur. De angst dat een professionele diagnose zal leiden tot
stigmatisering binnen de eigen groep is groot onder allochtonen en daarom
moeten allochtone ouders ook laagdrempelig binnengeloodst worden via de sociale
wijkteams, waarbij de suggestie die ze wordt voorgehouden is dat de meeste
problemen vooral in sociaal verband zullen worden opgelost.
In werkelijkheid
hoopt men de gedragsgestoorde kinderen met serieuze aangeboren aandoeningen er
toch zoveel mogelijk uit te vissen. Aangezien dit niet enkel kan worden opgezet
voor allochtone gezinnen, omdat dat discriminerend zou overkomen, worden alle
ouders naar de wijkteams gestuurd, ook
degenen die de weg naar de juiste hulpverlening voor hun kind heel goed zelf
weten te vinden. Vandaar dat er een rare mix ontstaat van het verdacht maken
van aangeboren aandoeningen, terwijl men stiekem juist hoopt meer allochtone
kinderen te diagnosticeren waarbij dan het eigen netwerk centraal wordt
gesteld, terwijl veel allochtonen al over een uitgebreid eigen netwerk
beschikken. En de meer geïndividualiseerde autochtone ouders worden juist tot
meer eigen netwerk veroordeeld en zullen minder makkelijk toegang krijgen tot
de jeugd-ggz, onder de vlag van zo’n gecultiveerd filosofisch begrip als de Civil
Society zodat de hoger opgeleiden niet te snel argwaan krijgen.
Het is een merkwaardig
verhaal dat alle kanten opgaat en dat geen enkel onderscheid maakt tussen het
gemiddelde gezin in Nederland en de specifieke stadscultuur waar de
achterstandswijken met hun ‘criminogene karakter’ in hoge mate probleemgedrag
bij kinderen uitlokken en waar een jarenlang tekort aan handhaving door de
overheid een belangrijke factor voor de escalatie is geweest. Er wordt
geprobeerd een nivellering tot stand te brengen van culturele aard, die in veel
gevallen meer met integratieproblematiek te maken heeft dan met medische zaken
en tegelijkertijd hoopt men door de sociale benadering geld te besparen, wat
ook al een slecht argument is voor betere hulp aan jeugdigen. Meer kwaliteit is
niet altijd direct goedkoper, maar misschien wel preventiever en daarom had er
ook gestreefd moeten worden naar specialistische doelgroepingangen in de
toegangspoort naar de jeugdhulp. Preventie bewerkstelligen door ‘goedkoop’
bezig te zijn lijkt een omkering van het proces dat moet leiden tot een
effectieve en duurzame hulp aan jeugdigen.
Scheiding van probleemfactoren
In plaats van
sociaal-culturele problematiek, de prestatiemaatschappij en het
disfunctioneren van Bureau Jeugdzorg van elkaar te scheiden, heeft men ernaar
gestreefd om de werkelijke knelpunten in de zorg aan jeugdigen zo min mogelijk
te benoemen en een complete stelselvernieuwing op te zetten gepaard gaande met bliksemafleiders
en drogredenen. Het probleem van de ‘dubbele pet’ van Bureau Jeugdzorg had
binnen het bestaande stelsel aangepakt kunnen worden evenals haar speculatieve
werkwijze. Ze had van adviesbureau voor opvoedondersteuning nooit mogen
uitgroeien tot ‘sociale politie’, waarmee ze al haar cliënten heeft weggejaagd.
Het is de politiek zelf die haar teveel macht heeft gegeven, door van haar te
eisen elk soort van jeugdproblematiek te kunnen oplossen die vaak meer met
maatschappijstructuur dan met opvoeding te maken had. Met het teruggeven van het
‘vertrouwen’ aan de hulpverlener hoopt de overheid dat de ‘klik’ terugkomt in
de hulpverleningsrelatie, maar gebrek aan professionaliteit los je niet op met
een ‘klik’. De gemeenteambtenaar die hulpaanvragen moet beoordelen in het
nieuwe stelsel zal in dezelfde positie terecht komen als de gezinsvoogden van
Bureau Jeugdzorg. Ook de lokale overheid wil professionele hulp zoveel mogelijk
buiten de deur houden en zoekt (de oplossing) van problemen voornamelijk op het
sociale vlak. Hiermee wordt opnieuw een jeugdhulpverlening van lage kwaliteit
gerealiseerd waarbij de bewijslast bij de ouders ligt.
Sven Snijer
(1)Werkgroep toekomstverkenning
Jeugdzorg 2010 http://www.jeugdlinq.nl/documents/jeugdlinq/informatie/rapport_werkgroep_toekomstverkenning_jeugdzorg_jeugdzorg_dichterbij_118-206814.pdf
(5)
Van der Zwan, ‘De zoontjesfabriek’, Ayaan Hirsi Ali, blz 83, Sociaal-Culturele
benadering.
(6)‘Tien
interviews duidden steeds op problemen in de arts-patiëntcommunicatie: verkeerd
begrepen, onduidelijke verwoording of niet-uitgewisselde informatie.’ Dit zou
leiden tot een significante onderbehandeling van met name Marokkaanse en Turkse
kinderen. H&W, Huisarts en Wetenschap Allochtone kinderen krijgen slechtere
zorg, http://www.henw.org/archief/volledig/id895-allochtone-kinderen-krijgen-slechtere-zorg.