donderdag 21 januari 2016

De goden tussen hemel en aarde - deel II


Wie de spiritueel-filosofische systemen bekijkt van de laatste tweehonderd jaar ziet geleidelijk een verwijdering van het godsbegrip door er plaatsvervangende termen voor te gebruiken. Emanuel Levinas sprak niet langer van een godsverlangen of een heimwee naar de goddelijke oorsprong zoals mystici uit de oudheid, maar van een ‘ontologisch verlangen’ of een verlangen naar de ‘exterioriteit’ of ‘andersheid’. Martin Heidegger hield een ingewikkeld betoog over het Zijn en het ‘zijnde’ om het onderscheid te maken tussen het tijd-ruimtelijke bewustzijn van de mens en zijn diepere spirituele essentie. Jung vertaalde God als Collectief Onbewuste, de filosoof en psycholoog William James zocht aansluiting bij de Animus Mundi van de oude alchemisten en Alfred North Whitehead probeerde het starre godsbegrip uit het verleden souplesse te verschaffen door in zijn procesfilosofie zowel een primordiaal als een organisch-historisch element van de werkelijkheid te beschrijven, tezamen pan-entheïsme genoemd.

Mogelijkheid tot zelfontplooiing

Sinds het traditionele godsbeeld in de westerse cultuur van zijn voetstuk is gevallen onder druk van de natuurwetenschappen is er een tendens onder spirituele denkers om God als begrip een beetje weg te moffelen, maar toch de essentiële inhoud van hun denken wel steeds te laten wijzen in de richting van een opperwezen. Minder als object en meer als proces, minder als gebod en meer als mogelijkheid (tot ontdekking en zelfontplooiing). In zekere zin is de moderne filosofie daar waar ze het sacrale element heeft proberen te behouden, veel meer psychologisch geworden en veel humaner in de zin dat ze minder afstandelijk is geworden naar de wereld en het maatschappelijk leven. Waar het spirituele doel in het verleden steevast van de wereld afgekeerd was en het innerlijk haast een natuurlijke vijand vond in de uiterlijke wereld (de verblinding van de zintuigen en de gehechtheid aan ijdelheden) kreeg de spirituele dimensie van latere filosofische systemen meer een inclusief karakter waarbij zowel God als de mens meer op de wereld betrokken waren. Eigenlijk was Hegel al met deze beweging begonnen door God als de bezieler (‘Der Geist’) van de geschiedenis voor te stellen, die weliswaar slechts ten dele samenviel met die geschiedenis, maar die door de wereldgeschiedenis en de verschillende cultuurperiodes van de mensheid heen van zichzelf bewust moest worden en zijn volle goddelijke potentieel. God had de wereld en de mensheid nodig om zichzelf te leren kennen. Hegel liet de Filosofie in laatste instantie samenvallen met de Kunst en de Theologie, omdat het volkomen gerealiseerde bewustzijn van God in geen speciale categorie meer gevangen kon blijven. De materiële en immateriële kant van het gerealiseerde bewustzijn van Der Geist zouden één werkelijkheid vormen, waardoor alles tot een voltooiing zou komen en toevallig tijdens het leven van Hegel.

Hegel en het Duits Idealisme

Afgezien van enige inconsequenties in zijn systeem met betrekking tot zijn eigen rol geldt Hegel nog steeds als de meest integrale denker van het Duits Idealisme die een sluitende filosofie ontwikkelde waarbij de logica dwingend en onontkoombaar was. Anders dan Schelling, die omwille van zijn mystieke interesses in zijn latere leven het pad van de strikte logica verliet, bleef Hegel tot aan zijn dood trouw aan de Rede in het besef dat de geschiedenis van de filosofie geschreven wordt door denkers die hun eigen systeem en de intrinsieke waarde van de logica trouw blijven. Ik ben in het verleden wel eens geneigd geweest om de academische filosofie te bekritiseren voor het links laten liggen van die spirituele en metafysische denkers die niet mooi in de lijn passen van de ontwikkeling van de filosofie vanaf de scholastiek tot heden. Die geniale zonderlingen uit de wereld der verbeelding, die grootse dingen deden op hun eigen manier en daar vaak aanhang mee kregen, maar die desalniettemin niet gelden als schakels in de ontwikkeling van de westerse filosofie. Mensen als Jacob Bohme, William Blake, Emmanuel Swedenborg, Friedrich Schelling (zijn latere werk), Rudolf Steiner, Teilhard de Chardin en vele anderen die de wereld wel een intrigerende visie hebben geschonken, maar geen filosofie. Wie geen onderscheid maakt tussen het veronderstelde doel van een discipline en de methode om dit doel te bereiken, kan in de valkuil trappen van misnoegen over de miskenning van een aantal spirituele zielen die wel hun plaats hebben in de geschiedenis van de mystiek, de kunst en de esoterie, maar niet in die van de rede. Wie dat onderscheid wel maakt, begrijpt dat niet het resultaat van iemand strevingen bepaalt of hij gerekend moet worden tot een duidelijk omschreven discipline als de filosofie, maar zijn manier van werken. Voor de filosofie is enkel de consequentie van de redenering van belang en niet een metafysisch vermoeden of verlangen, zelfs niet een gemanifesteerd visionair bewustzijn, want het kan op geen enkele manier voldoen aan de wetenschappelijke criteria van herhaling door anderen, die tot hetzelfde inzicht willen komen.

Logica is zichzelf genoeg

Daarom is de spirituele weg in rationele zin vaak geen filosofie te noemen en kent de academische filosofie tegenwoordig geen spirituele praktijk. De logica moet zichzelf genoeg zijn, vooral in combinatie met de kunst van de zelfdiscipline, de matiging in het handelen en evenwicht in de gemoedsstemmingen. In het verleden werd dit specifiek aangeraden als voorbereiding op het echte filosoferen en als een haast religieuze discipline aan filosofische adepten opgelegd, maar tegenwoordig veronderstellen we het impliciet als onderdeel van de academische cultuur.(1) Rationeel wetenschappelijk onderzoek gaat automatisch uit van de voorlopigheid van zowel onze persoonlijke ideeën als de persoonlijke emoties die we bij een bepaald onderwerp voelen. Wetenschappelijk onderzoek kan onze eigen inzichten en overtuigingen namelijk tegenspreken, wat academisch gevormde mensen vaak voorzichtig maakt, waardoor ze niet te snel al te stellige beweringen zullen doen.

In een artikel van de Islamitische Nieuwsbrief (2) uit de jaren negentig van een zekere Hoessein Rousseau werd getracht een verbinding te maken tussen de westerse filosofie en de traditie van de soefi’s. En niet slechts de filosofische kant van het soefisme, zoals in de monistische benadering van de filosoof Ibn Arabi, maar zelfs de kant van de gevoelsmystiek die zich daar in het geheel niet voor leent, omdat haar iedere vorm van systematiek die gekoppeld kan worden aan de westerse methode van filosoferen vreemd is. Het bekende probleem diende zich aan van de verwarring van doel en methode, waar ik zelf ook lang mee geworsteld heb. Heel kundig en met een overvloed aan filosofische termen (voornamelijk ontleend aan Heidegger) wordt de lezer in het artikel bij de hand genomen om aantoonbaar te maken dat het einddoel van de soefi-methode en het einddoel van de filosofie één en dezelfde zijn, zodat met de nodige kunstgrepen er een streven op gang gebracht zou moeten worden tot het bezielen van de academische filosofie (een tegenbeweging t.o.v. het denken in classificaties) om zodoende een her-verbinding te creëren met de oorspronkelijke Logos van Heraclitus.

Twee dingen kloppen echter niet in deze benadering. Ten eerste is de huidige staat van de filosofie nauwelijks nog aansluitend bij de metafysica van weleer en ten tweede is het niet een gebrek aan eenheidsbewustzijn wat de filosofie van vandaag parten speelt, maar meer de geweldige overlapping van haar terrein door tal van andere disciplines en wetenschappen, waardoor ze steeds moeilijker als een op zichzelf staande discipline te beschouwen is. Filosofie is in hoge mate de ‘geschiedenis van de filosofie’ geworden en afgezien van Pierre Hadot en een aantal anderen die de filosofie weer haar praktische kant van de levenskunst hebben willen teruggeven, zal dat voorlopig wel zo blijven. De filosofie heeft niet meer de pretentie die ze in de tijd van Hegel nog wel had, een alomvattend wereldbeeld te kunnen bieden waarin men kon geloven, zij het minder krampachtig en dogmatisch dan bij religie het geval was. Maar ook het systeem van Hegel was uiteindelijk een geloof en het leidde tot totalitaire systemen bij linkse en rechtse krachten die ermee aan de haal gingen en die het nog verder verpolitiseerden dan bij Hegel zelf al gebeurde in zijn latere leven. De verbinding tussen filosofie en spiritualiteit is moeilijk, omdat deze tijd niet vraagt om een herleiding tot een goddelijke realiteit, een opperste werkelijkheid of een eenheidsbewustzijn waarin alle delen van ons wezen samenvallen tot een logisch geheel dat de wereld van verscheidenheid kan transcenderen. Wie dat nastreeft kan heel goed volstaan met metafysische systemen uit het verleden, want zelfs Plotinus zijn systeem was in de derde eeuw al vrij volmaakt en afgerond in die zin. Het diende in zijn geval als theorie voor een volkomen ascetisch en spiritueel leven en had geen bedoeling verder ontwikkeld te worden in de zin van natuurwetenschappelijk onderzoek. Zelfrealisatie was zijn doel, niet wetenschappelijke acceptatie.

Het Godsbeeld loslaten

Wie het godsbeeld van het verleden loslaat en de spirituele ontwikkeling van de mens plaatst in zijn cultuurmodel van steeds verdere differentiatie van wetenschappen, kunsten, culturen, voelt instinctief aan dat het eenheidsbewustzijn, de spirituele realisatie waarbij de mens voor een deel samenvalt met de primordiale realiteit, helemaal geen zinvol streven is in relatie met de tijdgeest en de ontwikkeling van de moderne mens. Zelfs als de mens zich door intensieve spirituele arbeid een transcendentaal bewustzijn verwerft dat voorbij de zintuiglijke werkelijkheid gaat, waarbij een ontijdige werkelijkheid een wezenlijke en te ervaren zijnstoestand wordt, blijft de kloof bestaan tussen die ervaring en de collectieve stroom van de cultuur als geheel. Godsbewustzijn of zelfrealisatie zijn geen doelen van onze samenleving, die zich gekeerd heeft naar de ontdekking van de geheimen van de natuur, om via een omweg uiteindelijk meer te gaan begrijpen van de menselijke natuur. Proefondervindelijk en geduldig. 

Niet de zelf-actualiserende strevingen van mensen die in het gewone maatschappelijke leven vaak moeilijk hun draai lijken te kunnen vinden hebben onze interesse, maar de met mens en maatschappij samenhangende inzichten die zonder veel moeite gedeeld kunnen worden en die geen specifiek geloof in iets vereisen. Dat is het bezwaar bij religie en mystiek tezamen, want beiden verlangen dat de mens eerst van alles gelooft of veronderstelt en daarbij een wat dubbelzinnige houding aanneemt tegenover de wereld. ‘Wel in de wereld, maar niet van de wereld’ alsof dat een aparte krachtsinspanning zou vereisen. Wie begrijpt dat de mens per definitie deel uitmaakt van de totale werkelijkheid, naar innerlijke samenhang en uiterlijke manifestatie, hoeft zich geen zorgen te maken over het juiste pad, de juiste overtuiging of de juiste methode. De weg leidt niet terug naar een zuivere oorsprong (een verloren paradijs), maar leidt verder vooruit naar een vollediger manifestatie van de natuurlijke en geestelijke vermogens van de mens. De natuurlijke weg is de meest spirituele weg. 

'Door de aarde heen'

Wie moderne therapeutische methoden bekijkt komt bij de meesten de vooronderstelling tegen dat de mens een innerlijke wijsheid heeft. De vragen die een therapeut stelt zijn bedoeld om de mens zelf te laten ontdekken en te laten formuleren wat de therapeut vaak al vermoedt heeft, maar niet als een opgelegde waarheid wil overdragen. We begrijpen vandaag de dag dat wat mensen door eigen ervaring ontdekken veel meer waarde heeft dan de meest erudiete studie of het meest vlammende betoog. We sluiten in die zin nog steeds aan in de westerse traditie bij Socrates die zijn werk als filosoof vergeleek met dat van een vroedvrouw, helpen bij het ‘geboren’ laten worden van mensen hun eigen inzichten. En die inzichten betekenen een uitbreiding van het bewustzijn en geen versmalling tot een metafysisch doel dat een verheven werkelijkheid zou uitmaken. Het ‘Zelf’ in mystieke zin, het Kosmisch bewustzijn of de Christusgeest, zijn niet meer dan aanduidingen dat alle ervaringen van de mens altijd verbonden zijn met een meer essentieel deel van zijn wezen dan zijn lichamelijke existentie en de oppervlakkige emoties en verlangens, maar zij hoeven geen dictaat te zijn om terug te keren naar een ‘zuivere wereld van licht en liefde’. Want de wereld is er spiritueel gezien ook niet voor niets en de potenties van de mens hebben een stoffelijke werkelijkheid nodig om tot verwezenlijking te komen. Verschillende spirituele scholen hebben geprobeerd het aardse leven te waarderen als leerschool en niet slechts als een ballingsoord voor gevallen engelen. De antroposofen zeggen dat we ‘door de aarde heen’ moeten, de alchemisten zeggen ‘door de duisternis naar het licht’ en op een bekende universiteit leerden studenten de spreuk ‘door de moeilijkheden naar de sterren’ om aan te geven dat het lood van de wereld de noodzakelijke voorwaarde is voor het geestelijk goud dat we hopen te vinden (een blijvend geluk).

Neuro Linguïstisch Programmeren

Een modern therapeutisch systeem dat heel goed heeft begrepen dat de mens alle hulpbronnen in zichzelf kan vinden is Neuro Linguïstisch Programmeren. Centraal in dat model staat het werken met ‘gedeelten’, waarbij tegenstrijdige strevingen van delen van de psyche op bewust niveau geïntegreerd worden om tot een productieve synthese te komen. Ook hier wordt al het werk voornamelijk door de cliënt zelf gedaan, in de vooronderstelling dat het onbewuste van een mens op ieder probleem zelf het antwoord weet (waar deze miraculeuze werking van de psyche op gefundeerd is wordt niet verder theoretisch onderbouwd- het is ‘ervaringswetenschap’) en de therapeut geeft enkel richting aan het proces. 

Het mooie van NLP is dat het uitging van een omgekeerde probleemaanpak, want er werden geen oplossingen gezocht voor een probleem, maar zoveel mogelijk problemen bij de oplossing. Het NLP-model is zo veelzijdig en flexibel dat er veel meer mee kon worden aangepakt dan waar oorspronkelijk vanuit werd gegaan (angsten, fobieën, emotionele blokkades) en het duurde niet lang voordat het model werd omgevormd tot een bedrijfsfilosofie  en een levensleer die rijkdom, geluk en blijvende liefde zou garanderen. Wat bij NLP gebeurde, is dat het systeem zichzelf begon te transcenderen van een therapeutisch model (problemen in de privésfeer) naar een levensfilosofie die spirituele trekken kreeg. De verwachtingen werden zo hoog en de resultaten in sommige gevallen zo indrukwekkend, dat het geloof in de NLP-denkwijze een onderdeel werd van het succes. Op dat moment werkte het niet langer therapeutisch, maar leed het aan inflatie, omdat de ecologische test naar de achtergrond verdween. De therapeutische ‘check’ om vast te stellen of het beoogde doel wel in harmonie was met de totale ontwikkeling van de cliënt (zijn geïntegreerde ontwikkeling) werd opzij geschoven, zodat het systeem geleidelijk aan transformeerde tot een geloofswaarheid.

Binnen de ‘NLP-religie’ waren op zeker moment de doelstellingen niet realistisch meer en voldeden ze niet meer aan de menselijke maat. Het scheppende vermogen in de mens, dat nooit verder omschreven of benoemd werd dan ‘het onbewuste’ werd geleidelijk aan toch een soort goddelijk principe, een kosmische ordening van het menselijk lot, omdat voor de niet behaalde doelstellingen (een weigerend onbewuste?) toch een verklaring moest worden gezocht die een verzoening teweeg moest brengen met de omringende wereld en de medemensen die immers ook vanuit hun onbewuste bezig waren de gezamenlijke werkelijkheid te beïnvloeden. De grens van NLP als superfilosofie en levenswijze werd bereikt op het moment dat de gezamenlijke werkelijkheid die we met elkaar delen sterker werd dan de tot het uiterste opgerekte zelf-creatie, waarbij ‘zelf’ en ‘onbewuste’ steeds moeilijker te onderscheiden werden in hun leidende dan wel volgende rol. Want wie eenmaal het godsbegrip herintroduceert, als gevolg van het transcendente karakter dat een onbegrensde zelfontplooiing vanzelf krijgt, stelt daarmee tegelijk de grens aan die ontplooiing.

Niet de mens en zijn onbewuste vermogens zijn de schepper van de werkelijkheid, maar de diepere bron van waaruit zowel het bewustzijn als het onbewuste hun energie ontvangen; God of Natuur. In ieder geval geen op zichzelf staand ‘ik’ dat zich een beter leven kan wensen alsof er geen anderen bestaan. En toch was NLP ook in zijn geëxalteerde vorm een machtig experiment dat de mens heeft geconfronteerd met twee elementaire zaken in het leven. Aan de ene kant het onvoorstelbaar grote vermogen van het onbewuste in de mens dat hem onbedoeld toch weer op het spoor van de metafysische werkelijkheid heeft gebracht en aan de andere kant de noodzaak van de mens om zichzelf te begrenzen, om niet verdwaald te raken in een wereld waarin het bewustzijn en het onbewuste geleidelijk van plaats wisselen en de mens zich verantwoordelijk gaat voelen voor meer dan hij aankan.

Sven Snijer



(1)De Nederlandse humanist Agricola (1444-1485) beschouwde dit nog als het voornaamste onderdeel van de filosofie: “De zedenkunde houdt zich volledig bezig met aansporingen gericht tegen de onmacht om verlangens en emoties te beheersen, en met het formuleren van leefregels. Haar belangrijkste waarde is gelegen in haar zeer groot praktisch nut.” - Rudolf Agricola, Over dialectica en humanisme, Ambo

(2) Islamitische Nieuwsbrief, kwartaalblad - afgiftekantoor Brussel 4. (Luc Van den Broeck, I.C.C. , Jubelpark 14, 1040 Brussel.)