donderdag 17 september 2015

De Goden tussen hemel en aarde - deel I


“Voor de menselijke geest die gevangen is in een draaiend universum, in een verwarrende stroom van gebeurtenissen, omstandigheden en innerlijke verwarring, is het zoeken naar de waarheid altijd het zoeken naar het onveranderlijke, of dat nu Ideeën worden genoemd, vormen, archetypen, getallen of goden.” 
                                                                                                                                                Robert Lawlor

Archetypen of disseminatieleer

Er zijn over het ontstaan van talloze gelijkenissen in de religies en mythologische verhalen van verschillende volkeren door de eeuwen heen twee dominante theorieën in omloop die elk vanuit hun eigen specialisme geloofwaardig zijn. De ene theorie is de leer van de archetypen (C.G.Jung) die deel uitmaken van een Collectief Onbewuste, waarin alle ervaringen van het menselijk ras opgeslagen zijn, waardoor ieder mens op aarde via het persoonlijk onbewuste (dromen, visioenen, extase) toegang kan krijgen tot de gezamenlijke ervaringen van de mensheid. De andere theorie is die van de disseminatie, die stelt dat de verschillende goden en godsdienstige rituelen zich verspreid hebben over de wereld met volksverhuizingen en via handelsroutes, zodat alle overeenkomsten tussen verschillende religies terug te voeren zijn op een gemeenschappelijke oorsprong. Naar mijn overtuiging zijn de innerlijke en uiterlijke theorie even waar. De feitelijke en concrete verspreiding van de religieuze en mythologische voorstellingen is zo soepel verlopen, omdat bij alle volkeren reeds eenzelfde soort archetypische ondergrond in hun collectieve geest aanwezig was om de daarbij passende goden van elders te verwelkomen.

Vruchtbaarheidscultus en openbaringsgeloof

Vaak waren de nieuwe goden van binnenvallende volkeren niet geheel nieuw, maar hadden ze grote overeenkomst met de lokale goden die door de maatschappelijk ondergeschikte positie van het overwonnen volk de nieuwe goden boven zich kregen of werden ‘overgeschilderd’ met de naam en hoedanigheden van de goden van overwinnaars. Zeker binnen de context van de vruchtbaarheidscultus uit de oudheid was er meer gelijkenis dan verschil tussen de verschillende religies en goden. Allemaal hadden ze hetzelfde doel van voorspoed te brengen bij de landbouw, onheil van vertoornde goden af te wenden en de machtsverhoudingen tussen mensen te reguleren via de projectie van een hemelse ordening der dingen. Echt nieuw en revolutionair was het verschijnen van de mannelijke god (Jahweh) die de concurrentie aanging met de vruchtbaarheidscultus en haar talloze goden en godinnen die voornamelijk in paren optraden (of als drie-eenheid met kind) en na verloop van eeuwen de overhand kreeg als monotheïstische openbaringsreligie. Openbaringsgeloof kenmerkt zich vooral door het uit de hemel afkomstig zijn van de boodschap, onafhankelijk van tijd en plaats of van de cycli der natuur. De openbaringsreligie zoals we die nu kennen heeft nog wel sporen van de oudere vruchtbaarheidscultus, maar heeft die zoveel mogelijk geprobeerd uit te wissen. Het is een mannelijke religie die een op zichzelf staande godheid kent (‘Ik ben die ik ben’) die geen relatie heeft met zijn volk via de natuurverschijnselen, maar via sociaal-religieuze wetten die moeten worden nagevolgd. Deze vorm van religie is vrij nieuw en behoorlijk in strijd met hoe men het duizenden jaren gewend was.

Speculatief geloof

In het westen is het patriarchale openbaringsgeloof de heersende religie geworden (christendom), die een analogie heeft gekregen in het ‘overwinnen’ van de natuur door de westerse wetenschap vanaf de vijftiende eeuw. De heerschappij van het mannelijke principe in onze cultuur is zover doorgevoerd dat het de religie heeft ontworteld, zodanig dat ze niet meer kan bestaan buiten haar zuiver speculatieve karakter van ‘geloof’ in de zin van onbewijsbare zekerheid van het hart, die in weerwil van het gezonde verstand toch ‘ergens’ en metafysische verblijfplaats heeft in hemelse regionen die niet astronomisch kunnen worden gelokaliseerd. De uiterste consequentie van het afschaffen van de goden ten behoeve van die ene onzichtbare god, leidt zover van de aarde af dat de aanknopingspunten voor de mens minimaal zijn en blind geloof de laatste toevlucht is. De mens zelf is niet langer de tempel van de ziel, maar slechts een drager van bewustzijn, met de ziel als enig element van waarde dat straks overblijft na de aardse reis, al blijft er een halfhartige waardering bestaan voor ‘Gods schepping’ die volledig vaderlijk wordt voorgesteld, in plaats van baarmoederlijk. Die gespletenheid blijkt het sterkst bij protestantse christenen die wel zeggen dat ze deugdzaam willen leven, maar dat hun persoonlijk heil daar geheel los van staat, omdat die wordt gegarandeerd door het offer van de Zoon van God die voor hun zonden is gestorven (zonden die weer alles met vrouwelijke verleiding en aardse binding te maken hebben).

Goden en heiligen

In de katholieke kerk zijn de goden zichtbaarder blijven bestaan al heten ze daar geen goden, maar heiligen. Ze vervullen precies dezelfde rol als de goden bij de Romeinen, Grieken en Germanen in het verleden, maar omdat het in de meeste gevallen mensen waren die op aarde geleefd hebben kunnen ze niet zo genoemd worden. Het zijn mensen, maar door hun speciale graad van heiligheid (levend nabij het goddelijk wezen) zijn ze de dragers van de goddelijke of archetypische krachten. Ze worden verondersteld wonderen te verrichten en gebeden te verhoren, net zoals de goden van weleer. In veel gevallen hebben ze dezelfde uiterlijkheden, attributen en zelfs feestdagen als de oude goden. Maar ook niet-gelovige mensen ervaren goden of archetypen, zowel in de droomwereld als in het leven van alledag. Superhelden uit Amerikaanse films van het type Thor, Hulk, Spiderman, enz, zijn of heel letterlijk goden of ze hebben gelijkenis met de goden uit vroeger tijden vanwege hun speciale krachten. Weliswaar geloven mensen niet in hun bestaan zoals in de oudheid, maar ze hebben zo’n grote rol in de verbeelding van mensen op collectief niveau, dat het lijkt alsof ze bestaan. De vraag kan gesteld worden waarom mensen toch zo’n grote behoefte hebben om stripfiguren of filmhelden uit onze tijd te verheffen tot bovenmenselijke status. Er lijkt iets immanent transcendentaals in ons brein aanwezig te zijn, waardoor we alles wat goed of sterk is willen extrapoleren tot voorbij het menselijke.

Archetypische ondergrond

Wie het praktisch beschouwt ziet dat de menselijke psyche een enorme vatbaarheid heeft voor archetypische beelden. Niet alleen willen veel jonge meisjes ongeacht hun culturele conditionering later een ‘prinses’ worden en jongens een ‘stoere held’, maar ook in de sprookjes die mensen aan hun kinderen voorlezen zijn het met name de stereotype beelden die enorm aanspreken. En hoe voorspelbaarder het sprookje, hoe prettiger, want het lijkt meer te gaan om een eeuwig natuurprincipe (ook in de psyche van de mens) dat wordt uitgebeeld door het verhaal, dan om de concrete afloop. Van veel sprookjes bestaan dan ook meerdere versies met verschillende afloop, wat nog eens benadrukt dat vooral het thema van het verhaal telt als existentieel gegeven voor de mens en niet de zogenaamde moraal van het verhaal. Het idee hierachter is dat archetypen aangeboren zijn en niet worden ‘verzonnen’ door een verhalenverteller of schrijver. Wat aan de verbeelding ontspringt is niet vanuit het niets tevoorschijn gekomen, maar is geënt op een archetypische ondergrond die ieder mens in zich draagt. Alles in de natuur bestaat in paren van tegenstellingen en in onze psyche werkt het net zo. De meest fundamentele tegenstelling in de natuur en de menselijke geest is die van het mannelijke en het vrouwelijke, de eerste God en Godin in ons bewustzijn die zich manifesteren vanuit de vitale levenskracht.

Archetypische verschijningen

Uit de God en de Godin splitsen zich vervolgens allerlei manifestaties af die deelfuncties vervullen in onze psyche, waarbij de verbinding met het basis-archetype nooit verdwijnt, maar juist een verdere differentiatie krijgt. De ‘Moeder’ is een beeld van de godin in een archaïsche vorm (de Aarde, de Zee, een donker bos, de ‘Moeder Gods’) helemaal aan het begin van de schepping, soms zelfs samenvallend met de Tijd en de tijd-ruimtelijke wereld, terwijl de archetypische verschijningen die van haar afgeleid zijn meer specifieke functies hebben als godin van de jacht, godin van de liefde, godin van de landbouw, beschermster van het gezin, godin van de Lotsbeschikking, van de kennis (van het onbewuste) of van de kunsten. De mannelijke god die in zijn oervorm het bewustzijn zelf vertegenwoordigt (nog voorafgaand aan de scheppingsdaad) en de volstrekte onafhankelijkheid van de materiële wereld die in haar existentie vrouwelijk is, krijgt bij manifestatie binnen de schepping allerlei fallische symbolen zoals de wereld-as, Fallusbeelden, de totempaal, de Toren, de knots, het zwaard, de speer, de donder en bliksem, de Wet, de wetenschap en kennis om de natuur te beheersen of te overwinnen. Hij verschijnt als held, koning, Wijze, genezer, Vader tijd, enz. Een belangrijk onderscheid dat gemaakt moet worden bij de archetypen en hun manifestaties is de archetypen ‘an sich’ die eeuwig onkenbaar zijn en de archetypische verschijningen. Mensen zullen slechts manifestaties zien van de processen in het (collectief) onbewuste, maar nooit de diepte van het onbewuste zelf, omdat de oorsprong daarvan onherleidbaar is voor het bewuste verstand.

Bestaan de goden?

Wie zich met de wereld van goden en archetypen bezighoudt kan zich afvragen of de goden/archetypen werkelijk bestaan of niet. Zijn ze te objectiveren krachten die reëel een onderdeel uitmaken van de natuur of onze menselijke natuur (die in verbinding staat met een dieper en groter bewustzijnsveld dat in essentie goddelijk is - De ‘Animus Mundi’) of zijn het louter projecties vanuit ons onderbewuste als reactie op de wereld waar we in leven en de dingen die we meemaken? Vanuit die laatste visie kwam de moderne mens nog niet zo lang geleden tot het idee dat alle goden door de mens geschapen worden en dat de mens niet is geschapen naar Gods’ beeld zoals traditioneel geloof leert. Maar het zou ook een combinatie van beiden kunnen zijn, de mens die god schept naar zijn eigen voorstellingen en verwachtingen (en vrees) gebaseerd op een innerlijke ‘hardware’ waarin de belangrijkste contouren van die voorstellingen al zijn vastgelegd. In de astrologie, die ooit een geaccepteerd onderdeel van het christelijk geloof was (Luthers’ rechterhand Melanchthon onderwees astrologie) bestond er een verband tussen de dierenriemtekens en de verschillende lichaamsdelen, of beter gezegd tussen de invloed van de planeten en de werking van onze organen. Deze verbanden tussen de microkosmos en de macrokosmos zijn binnen het christendom nooit grootschalig verspreid geweest, omdat de kerkelijke waardering van de astrologie erg wisselend was en spiritualiteit binnen de christelijke leer per definitie weinig fysieke basis had, maar in andere levensbeschouwelijke systemen was ze duidelijker omschreven.

Schijn en wezen

In het hindoeïsme zijn de innerlijke wereld en de uiterlijke wereld nauwelijks van elkaar te onderscheiden en het gevolg daarvan is wederom onduidelijkheid of de goden een objectief bestaan hebben in een eigen hemelse verblijfplaats of dat ze in laatste instantie projecties zijn van het menselijk bewustzijn. Een belangrijk onderdeel van die kwestie is de vraag wat het menselijk bewustzijn in essentie is, want om te bepalen of de goden (archetypen) reëel zijn moet eerst vastgesteld worden hoe reëel het menselijk bewustzijn is of welk deel van het bewustzijn als reëel en onveranderlijk kan gelden. Men kent de hindoeïstische en boeddhistische ‘verdachtmaking’ van de fysieke zintuigen en de begoocheling waartoe ze leiden als de mens er niet in slaagt met zijn rationele verstand onderscheid te maken tussen wat hij denkt te zien en wat de dingen naar hun innerlijke aard werkelijk zijn. Het bekende voorbeeld hierbij is het touw dat in het donker gelijkenis heeft met een slang. Er wordt een irrationele angst gevoeld, wat duidelijk wordt zodra er met een licht op wordt geschenen (van spiritueel bewustzijn), maar de symboliek heeft ook nog een andere betekenis. De slang is tevens een symbool van de Kundalini-energie (heilig slangenvuur) die opstijgt langs de ruggengraat bij geoefende yogi’s om het menselijk bewustzijn te verlichten en het te verbinden met het universele bewustzijn.  

‘Atman is Brahman’

Het menselijk bewustzijn is in zijn laagste vorm verstrikt in de begoocheling van de natuur, misleid door de beperking van de zintuigen, maar zijn hogere denkvermogen kan hem helpen te onderscheiden tussen de eeuwige en tijdelijke dingen. Op die manier nadert hij door onderscheidingsvermogen en onthechting (want verlangens en lustgevoelens zijn ook zintuiglijk) tot de wereld van de goden. Maar de godenwereld is niet het hoogste bewustzijnsniveau en daarom gelden de goden wel als hulpmiddelen op het spirituele pad, maar zijn ze geen doel op zich (1). Boven de godenwereld is de wereld van Brahman, God in zijn eeuwige en onveranderlijke vorm, een realiteit voorbij zelfs de subtielste geestelijke gebieden van het rijk der Natuur. Voorbij de hoogste verblijfplaats van de goden en zonder afhankelijkheid van enig steunpunt in de aardse realiteit, de pure wereld van de Ziel. De Veda’s geven herhaaldelijk aan: ‘Atman is Brahman’, wat wil zeggen dat de ziel van de mens in zijn meest oorspronkelijke vorm gelijk is aan het goddelijk wezen. Bij het hoogste niveau van mystieke eenwording is er geen verschil tussen god en de mens, met als enige obstakel het fysieke omhulsel, want zolang de mens leeft in een fysiek  lichaam kan hij niet geheel opgaan in de hoogste realiteit, maar zal zijn bewustzijn uit grote geestelijke extases steeds terugkeren naar het waakbewustzijn. Daarom heet de dood van een gerealiseerde yogi de Maha-Samadhi (de grote dood) omdat hij dan tijdens zijn laatste geestelijke extase (vrijwillig) afstand doet van zijn fysiek lichaam.

Chakra-psychologie

Je zou kunnen zeggen dat de goden bestaan, zolang de mens een lichamelijk bestaan heeft. Zolang als er bewustzijn is van de wereld, zal er een uitvloeien zijn van de geestelijke vermogens van de mens, gesymboliseerd door goden/archetypen, die met de verschillende aspecten van het leven verbonden zijn. Op lichamelijk niveau wordt dit in het hindoeïsme beschreven in de leer van de chakra’s, de energieknopen in ons energetisch lichaam die de verbinding vormen tussen het fysieke lichaam en het bewustzijn, de verbinding tussen hemel en aarde. Traditioneel worden de goden gelokaliseerd in de verschillende chakra’s, verder gedifferentieerd naar linker -of rechterzijde, overeenkomend met de mannelijke of vrouwelijke energiestroom. Een godheid kan een geheel chakra domineren of slechts een gedeelte ervan en de eigenschappen waar de godheid voor staat zijn de eigenschappen die psychologisch van betekenis zijn voor de mens en zijn bewustwordingsproces. Een godheid die overeenkomt met wilskracht en zelfdiscipline zal gelokaliseerd zijn in de maag (derde chakra) en een godheid die hoort bij onderscheidingsvermogen en onthechting heeft zijn zetel in het hoofd (zesde chakra) die verbonden is met de pijnappelklier (epifyse). Op die manier houden de psychologische processen verband met de hormoonhuishouding in ons lichaam en onze gezondheid. Hierop zijn talloze vormen van natuurgeneeskunde gebaseerd in Oost en West. Tot op zekere hoogte kan een mens zichzelf ziek maken met zijn eigen gedachten (en daaruit voortvloeiende gedragingen) maar ook zijn herstel bevorderen bij ziekte, met name door zich te concentreren op een perspectiefbiedend toekomstbeeld (iets hebben om voor te leven).

Religie als fysiek proces

In het hindoeïsme is er een sterke verbinding met de fysieke aspecten van ons bewustwordingsproces. De goden wonen niet alleen in hun hemelse verblijfplaats (loka) in de hogere astrale werelden, maar zijn ook gevestigd in ons lichaam, in de chakra’s die als energiecentra communiceren tussen de geestelijke en materiële wereld. Vandaar dat in India de yogaleer zo’n sterke fysieke cultivering heeft gekregen, die voornamelijk geldt als voorbereiding op de geestelijke yoga (eenheidsbewustzijn). Het idee is dat de mens eerst zijn prana’s moet verzamelen, zijn versnipperde lichamelijke en geestelijke energieën en deze moet bundelen tot een eenheid, voordat hij de mentale processen in zijn brein kan aansturen en beheersen. In het westen doen we dit voornamelijk door te gaan sporten naast ons werk om ‘een gezonde geest, in een gezond lichaam’ te creëren. Instinctief begrijpen mensen dat het niet voldoende is om diep na te denken of veel emoties op te wekken om in balans te komen jezelf. Lichaam en geest vragen om een evenwichtige verdeling van energie, zodat gedachteprocessen niet vastlopen door te weinig tegenwicht van binnenuit. Depressies zijn vaak het gevolg van te weinig lichaamsbinding of te weinig lichaamswaardering (zelfstraffen, ascese) en een overwaardering van de verstandelijke vermogens. De westerse mens ontwikkelde een waarheidsbegrip dat los stond van zijn manier van in de wereld zijn, met religie als uiterste vorm daarvan (‘Dit geloof ik nu eenmaal’) en ook het extreme tegendeel, het postmodernistische ontwaarden van alle waarden door niets als vaststaand of intrinsiek waardevast te durven beschouwen. Relativeren tot alles kapot is en niets nog ‘zin’ heeft.

Therapeutische toepassingen

De leer van de goden als weg tot zelfkennis is echter niet perse iets Oosters, want ook in onze eigen cultuur komen we ze tegen. In allerlei vormen van therapeutische behandeling komen ze te voorschijn, soms heel bewust (‘De Godin in iedere vrouw’), maar vaker in indirecte vorm. In veel typologieën die in het westen populair zijn worden de archetypische beelden ingezet als onderdeel van een persoonlijk bewustwordingsproces, waarbij ze niet als reële goden worden gezien, maar wel als spirituele krachten die ons iets te zeggen hebben over onszelf. Vaak staat de praktische werking ervan boven de achterliggende theorie of herkomst van het systeem. Veel mensen gaan wel eens naar een astroloog of numeroloog, doen een enneagram cursus, laten zich Tarotkaarten leggen, volgen Jungiaanse therapie, ontdekken de god of godin in zichzelf, willen weten welk indiaans totemdier bij ze past, ect. Maar ook binnen de meer reguliere hulpverlening wordt gewerkt met archetypen of ‘menstypen’, die in wezen ook een archetypische uitvergroting zijn.

Dr. Phil presenteerde in zijn eerste boek een lijst van persoonlijkheidstypen die hij zelf had opgesteld vanuit zijn jarenlange praktijkervaring als relatietherapeut. Hij deed daarmee hetzelfde als Carl Gustav Jung met zijn Psychologische Typen (die een iets stevigere klinische basis hadden) en vele andere psychologen met hun eigen systemen voor de indeling van menstypen. De behoefte om de mens in typen in te delen is heel sterk en kan verbonden worden met de chakra-niveau’s en de godenpantheons uit de oudheid. De mens is in het bezit van een aangeboren set van Ideeën, goden of archetypen (getallen in de leer van Pythagoras) die zelfs een onderdeel uitmaken van zijn fysieke bestaan. We scheppen ze onbewust of half bewust als archetypische verschijningen en toch zijn ze al latent aanwezig nog voordat wij onze creativiteit hebben aangewend. Ze zijn de potentiële bronnen van ons bewustzijn die als onderdelen van een grotere levenskracht vragen om exploratie in de fysieke en in de geestelijke realiteit. Wat we willen scheppen moeten we ons eerst verbeelden, maar wat we ons verbeelden moet concreet betekenis krijgen in het fysieke leven dat we leiden, in de wereld die we samen met anderen delen, anders blazen de ideeën zichzelf op en verliezen de samenhang met de rest van het bewustzijn.

Collectieve bewustwording

Religies zijn uitbeeldingen van collectieve bewustwordingsprocessen van de mensheid en als zodanig symbolen van de menselijke geschiedenis. De vergissing van religieuze mensen in onze tijd is dat ze de symbolen nog te vaak voor letterlijke waarheid nemen en niet zien als onderdeel van de groei van het wereldbewustzijn van de mensheid. Ze veronderstellen dat er een eeuwig volmaakte god gediend is met het navolgen van de juiste regels, terwijl ieder theologisch of spiritueel stelsel dat ooit werd uitgedacht uitsluitend bedoeld was voor het vervullen van een deel van de menselijke evolutie of zelf maar voor een ontwikkelingsfase van één bepaald volk. Religie heeft geen eeuwigheidswaarde afgezien van het doorgaande doel van collectieve bewustwording van alle lagen en aspecten van het bewustzijn. ‘Goed’ is goed in een bepaalde tijd en cultuur, waar de noodzaak bestaat om datgene te cultiveren wat op collectief niveau wordt ondergewaardeerd. Maar na een aantal eeuwen van beoefening raken rituelen en doctrines versleten, omdat nieuwe ontwikkelingen in de cultuur vragen om een nieuw evenwicht. Daarom zijn er steeds hervormers binnen de grote religies en afsplitsingen van het oorspronkelijke geloof, die op hun beurt weer tot een nieuwe religie kunnen leiden. Daarom krijgen rationele denksystemen altijd tegenwicht van kunstzinnige stromingen en charismatische bewegingen en krijgen sofisten en waarderelativisten na verloop van tijd weer tegengas van Socratische en Platonische denkers. Geen enkel proces staat ooit stil en geen enkele religie of filosofie is zichzelf tot doel. Het doel is de mens en de mensheid, en religie, goden of archetypen zijn uitbeeldingen van het groeiproces dat zich voltrekt.  


(1)Tenzij de hoogste Realiteit als ‘persoonlijk’ wordt omschreven, zoals in de Shaktibeweging of bij de Hare Krishna’s van Swami Prabhupada.