Wat
waren de dames en heren politici toch weer lief voor zichzelf tijdens het
Algemeen Overleg jeugdzorg (23 febrauri 2017) waar de problemen met de
jeugdhulp onder regie van de gemeenten werden besproken.(1) Problemen die deels
al bestonden vóór de Transitie een feit was, maar die voor een groot deel juist
zijn gecreëerd door de Transitie of de Decentralisatie, zoals het gedrocht ook
wel wordt genoemd. Na twee jaar jammerlijk falen van de jeugdhulpverlening op
gemeentelijk niveau horen we nog steeds dezelfde geruststellende woorden terugkeren
tijdens het overleg ‘We zijn nog maar net bezig met de transitie…’ Het zou meer
in overeenstemming zijn met de torenhoge verwachtingen waarmee de
Decentralisatie in 2015 van start ging als de Kamerleden hadden gezegd ‘We zijn
al twee jaar aan het aanmodderen met kinderen en hun ouders, maar veel beter is
het niet geworden!’ Natuurlijk werd wel even aangestipt dat er ‘iets’ moet
gebeuren aan de kwaliteitsverbetering van de wijkteams (Staatssecretaris Van
Rijn:’Kijken wat wél werkt, en wat niet werkt’) zonder de enige maatregel te
noemen die echt resultaat zou kunnen geven; het stationeren van diagnostische
zwaargewichten in de toegangspoort. Dit zou meer kwaliteit opleveren en bij
ouders veel zorgen wegnemen als een universitair geschoold persoon de regie
voert.
Wederom
moesten we vergeefs wachten op de politicus die in niet mis te verstane
bewoordingen duidelijk zou maken dat juist dit centrale onderdeel - het hart van
de Transitie- niet naar behoren functioneert en dat daarom alle doelstellingen
van preventie en besparing onmogelijk gerealiseerd kunnen worden. Zoveel
boetedoening was teveel gevraagd voor Kamerleden die nog worstelen met het
gegeven in hoeverre je een hulpvraag eigenlijk mag beoordelen als een sociaal
probleem. Want dat je een gezinsplan niet opstelt voor een normaal
functionerend gezin dat een kind heeft met kindeigen problematiek, dat
begrijpen ze natuurlijk wel, maar waarom moeten dan alle gezinnen met een
normale hulpvraag langs de sociale wijkteams worden geloodst om overal in ons
land kindermishandeling te signaleren en de jeugd-ggz hulp af te remmen, want
dat impliceert toch dat veel hulpvragen juist wél met sociale disfunctionaliteit
te maken hebben?
Instanties die
dreigen
Het
is onwaarschijnlijk dat ouders die zichzelf serieus nemen langs een Sociaal Wijkteam
gaan, omdat ze daarvoor teveel zelfrespect hebben en de hulp aan hun kind graag
in eigen hand houden via de huisarts en het is even onwaarschijnlijk dat een
Tokkie-gezin naar het Sociale Wijkteam gaat, want die menen vaak geen hulp
nodig te hebben ook al loopt thuis alles van de rails. Wat blijft er in deze
situatie over voor jeugdzorg of het wijkteam? De vijfentachtig procent
meldingen die via de politie binnenkomen, net als in het oude systeem vóór de
Decentralisatie. Ik zeg het nog maar een keer hardop voor de Kamerleden:
‘Jullie besparen niets!’ De jeugdhulp verloopt na twee jaar niet effectiever,
is niet goedkoper en niet laagdrempelig. Bovendien is de rechtspositie van ouders
niet verbeterd, omdat de illusie bestond bij bestuurders dat ze het
bestraffende karakter van het oude jeugdzorgsysteem konden versoepelen door
hulp in het gezin te organiseren met behulp van een ‘gezinsplan’ dat is
gebaseerd op het idee van Eigen Kracht. Lieve dames en heren politici, het
woord ‘gezinsplan’ impliceert al een disfunctioneel gezin en het potentiële
gevaar van kinderbeschermingsmaatregelen.
Een kleine eyeopener voor wie er nooit persoonlijk mee te maken heeft gehad, er bestaat geen gedwongen vrijwillige hulp! Drang is het ‘voorspel’ van dwang. Zodra iemand met instanties te maken krijgt die kunnen dreigen met een beschermtafel of een Raadsonderzoek is hij/zij zijn vrijheid al kwijt, want het is een hulptraject met een pistool tegen je hoofd. En dat zou geen probleem zijn als we zeker wisten dat alleen zeer disfunctionele en kindbeschadigende ouders op die manier met hun rug tegen de muur gezet worden, maar met de gebrekkige rechtsbescherming van nu kan dat iedereen overkomen. De rechter oordeelt niet onafhankelijk omdat hij geen leiding geeft aan het onderzoek, maar zich moet verlaten op het zogenaamde ‘informantenonderzoek’ van de jeugdbeschermers wat op z’n best een ‘meningeninventarisatie’ mag heten. Het bestaat vooral uit vermoedens, indrukken en onderbuikgevoelens.
Drang &
Dwang
Welke
normale ouder met zijn volle verstand zal zich inlaten met dergelijke
organisaties? En toch denken politici nog steeds dat ze iets moois hebben gecreëerd
met de overheveling van de jeugdzorgtaken naar de gemeenten, want ze denken dat
verbetering van de rechtspositie van ouders niets van doen heeft met de
kwaliteit van de jeugdhulp. In werkelijkheid is dat juist één van de
voornaamste redenen waarom het met de jeugdhulp in ons land al veertig jaar
niet wil lukken. Veel hulpverleningstrajecten lopen uit op een machtsstrijd,
want niemand wil graag de regie over zijn eigen gezin verliezen. Nanneke
Quik-Schuijt schreef in haar Opinie dat het een tegenstrijdigheid is als een
jeugdbeschermingsplein ouders schriftelijk ‘adviseert’ mee te werken, omdat de
hulp ‘niet vrijwillig’ meer is.(2) Deze mededeling, gedaan zonder tussenkomst
van een rechter, was een voorschot op de juridische maatregel. Dit dreigen door
jeugdbeschermers en hulpverleners is al jaren schering en inslag, maar op de
een of andere manier wist de jeugdzorglobby het aan de politici die over de
Transitie gaan het zo voor te stellen dat het principe van drang & dwang
een nieuwe uitvinding was.
Onderzoeksrechter
bij jeugdbescherming
Dat
had vooral betrekking op het tijds-bestek, want er moest naar het voorbeeld van de
gemeente Rotterdam op zo’n kort mogelijke termijn met alle instanties en de
ouders om de tafel worden gezeten, zodat het gezinsplan snel klaar zou zijn en
daadkrachtige en effectieve hulp zou volgen. Geen jarenlang gesol meer met
gezinnen over welke hulp wel of niet nodig was, maar meteen aan de slag. Jammer
alleen dat de politiek niet begreep dat je het opdringen van hulp aan een gezin
nooit zou mogen doen zonder tussenkomst van een rechter, die bovendien niet
uitsluitend door jeugdbeschermers geïnformeerd zou moeten worden
(beschermtafels dreigen met de rechter op basis van hun eigen gekleurde
rapportages net als het oude jeugdzorg) maar door onafhankelijke personen,
zoals is voorgesteld door advocaat Huib Struycken.(3) Een officier van justitie
in samenwerking met een onderzoeksrechter zou binnen drie dagen kunnen
constateren of een kind acuut gevaar loopt en zo nodig maatregelen nemen.
Indien dat niet het geval is, kan de vraag gesteld worden met welk recht een
hulpverlenende instantie ergens mee zou moeten dreigen. Als hulpverleners niet
verder gaan dan de zorg signaleren en deze melden, zonder zelf belast te worden
met de risicotaxatie, kan hulp gewoon hulp blijven zonder te verworden tot de chantage
die met een beschaafd woord ‘drang’ wordt genoemd.
Hulpverlener als
kinderdief
De
Transitie zal nooit ‘werken’ als burgers geen vertrouwen hebben in de kwaliteit
van de wijkteams en het vrijwillige karakter van de hulp. Als eenzijdig vanuit
het wijkteam besloten kan worden dat de hulp opeens niet vrijwillig meer is,
blijft dezelfde problematiek als bij Bureau Jeugdzorg de afgelopen twintig jaar
bestaan. De hulpverlener verandert geleidelijk aan in een kinderdief, omdat in
dit systeem -waar de tijd altijd in het nadeel van ouders werkt - de hulpvraag wordt
omgezet in een risicoanalyse, vaak vanwege weigering om zonder meer de
aanwijzingen van de hulpverleners op te volgen. Het ‘belang van het kind’ is
daarbij de mantra die elke handelswijze moet legitimeren, maar de specificatie
daarvan ligt weer bij de jeugdbeschermers en hun veronderstelde
professionaliteit. Natuurlijk kan jeugdzorg niet zomaar een kind onteigenen,
maar veel ouders zien dat de ‘rechterlijke toetsing’ door jeugdzorg en de
politiek als een goedkoop excuus wordt gebruikt ter verdediging van een
rammelend systeem waarin ze al lang geen vertrouwen meer hebben. De onafhankelijkheid
en de deskundigheid van de rechter staan ter discussie, want deze is teveel het
verlengstuk van jeugdzorg en de Raad geworden. Gebrek aan overheidstoezicht op
het verloop van hulpverlening in het gedwongen kader krijgt maar al te vaak het
gemakkelijke afsluitdeksel van ‘vertrouwen in de jeugdzorgprofessional’.
Hulpverlening of
strafmaatregel
Het
probleem is dat we in ons land één woord gebruiken voor twee totaal
verschillende zaken. ‘Hulpverlening’ en ‘kinderbescherming’ noemen we beiden ‘jeugdhulp’
alsof ze de beste vrienden zijn. Dit is een groot probleem, omdat het tegelijk
het vrijwillige karakter van normale hulpverlening ondermijnt en het idee
geeft dat kindermishandeling een uit de hand gelopen ‘opvoedprobleempje’ is. In
werkelijkheid zijn het gescheiden werelden en zijn de sectoren van
hulpverlening en kinderbescherming gescheiden beroepen. Een hulpverlener valt
onder het Ministerie van VWS en een Raadsmedewerker werkt voor het Ministerie
van Veiligheid & Justitie, wat gaat over strafbare feiten. Waarom zou je
als politiek een constructie bedenken waarin deze twee samen gaan? Het antwoord
is eenvoudig, omdat men de straf voor kindermishandeling graag wil verzachten
door er een kinderbeschermingsmaatregel voor in de plaatst te stellen, zodat de
falende opvoeder zichzelf nog kan verbeteren. Ook voor het kind is het beter
als het niet meteen (en voorgoed) bij de ouders wordt weggehaald. Maar in de
praktijk zien we dat kinderen juist langs vele pleegplaatsingen en verblijven
in instellingen net zo hechtingsgestoord worden als wanneer ze thuis waren
gebleven. Het opvoedende karakter van de hulp valt vaak bijzonder tegen, zowel
voor ouders als voor het kind. Als kindermishandeling en verwaarlozing
overduidelijk zijn kan er worden ingegrepen, maar er bestaan volgens jeugdzorg
zeer veel twijfelgevallen. Het komt menigeen voor dat niet altijd de gezinssituatie
‘complex’ is als wel de denkwijze van de jeugdbeschermer en de willekeurige
maatstaven die deze (in teamverband) aanlegt voor het wel of niet ingrijpen in
een gezin. Met andere woorden, de professionaliteit laat te wensen over en dat
lijkt te verwachten als je bent opgeleid tot hulpverlener en niet tot
forensisch onderzoeker of psychiater.
Sociaal werkers
en gezinsdrama’s
Waarom
maken wij hulpverleners met een opleiding tot sociaal werker verantwoordelijk
voor situaties van leven en dood? Waarom denken we dat een ‘niet pluis’-gevoel
een goed instrument is om mee te interveniëren? Waarom laten we de hulpverlener
constant zijn pet afzetten en omruilen met die van een agent (en weer terug),
terwijl we blijven geloven dat we de hulp aan jeugdigen laagdrempelig kunnen
maken en op die manier preventief werken, zodat het niet tot kindermishandeling
hoeft te komen? Het systeem werkt zichzelf op alle mogelijke manieren tegen,
maar het blijft iedereen verbazen dat er na twee jaar Transitie-gemodder
eigenlijk niets verbeterd is. Gelukkig hebben de politici zoveel kopzorgen over
de technische details van de Transitie (‘moeten we jeugdhulp Europees
aanbesteden?’), dat ze worden afgeleid van het regelrechte falen van de
denkwijze die aan de Decentralisatie vooraf ging: het idee dat de Wijkteams de
centrale toegangspoort zouden worden tot de jeugdhulp en dat we op een
makkelijke manier zouden kunnen onderscheiden tussen vrijwillige hulp en hulp
in het gedwongen kader -met opschalen en afschalen- zonder de rechtspositie van
ouders te borgen. Politici streven er op dit moment naar de ergste mankementen
van de overheveling naar de gemeenten te verhelpen en de kwaliteitsverbetering
die op geen enkele manier wordt waargemaakt is daardoor naar de achtergrond
geschoven. Dat is een probleem voor het volgende kabinet, dat door een merkbaar
gebrek aan zelfstandigheid van de gemeenten op het gebied van jeugdbeleid, de
komende jaren flink lastig zal worden gevallen met allerlei zaken die landelijk
niet goed zijn geregeld.
Sven Snijer
(3)Jeugdbescherming heeft onderzoeksrechter nodig. http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2017/02/jeugdbescherming-heeft.html