Het artikel ‘Was
de Boeddha verlicht?’ heb ik dertien jaar terug op achtentwintigjarige leeftijd
geschreven na een lange periode van spiritueel zoeken, waarbij ik kennis en
ervaring had opgedaan bij Oosterse en Westerse tradities, psychologie en filosofie.
Ik had het speciaal geschreven voor het tijdschrift Bres, waar het ook in werd
gepubliceerd. Het artikel was mijn antwoord op het tijdsbeeld dat mij vanuit een oprechte
spirituele betrokkenheid begon te verontrusten, mijn irritatie wekte en waar ik
een duidelijk statement tegen wilde maken. Losgemaakt van oude tradities begon
spiritualiteit steeds meer te verwateren en te verzwakken en werd eerder een
misleiding dan een verbetering in het leven van spirituele zoekers.
En dat begon mij na verloop van tijd te ergeren, omdat ik zag dat mensen wel van alle andere dingen in hun leven de kwaliteit lieten testen, zoals de veiligheid van hun auto, de duurzaamheid van een stofzuiger of waterkoker, een hoogwaardige liefdesrelatie (tweelingzielen!), maar een goed onderzoek naar de inhoud van het gepraktiseerde geloof of spirituele overtuigingen leek niet nodig. Dat was allemaal een kwestie van ‘loslaten’ of ‘je gevoel volgen’. En vooral het beëindigen van ‘beperkende overtuigingen’, zodat eindelijk al het geluk en de overvloed van de hele kosmos naar je toe kon stromen.
Mijn artikel werd uiteindelijk geschreven vanuit een onverwachte insteek gezien het doel dat ik oorspronkelijk voor ogen had; het bestrijden van de mentale valkuil die de Westerse Satsang-clubjes vertegenwoordigden. Mijn onderwerp werd het Boeddhisme en de vergelijking van deze religie met de Vedanta-filosofie van de hindoes. Door op de technische aspecten in te gaan van twee levensbeschouwelijke stromingen die op het eerste gezicht zoveel met elkaar gemeen hebben, kon ik indirect een signaal afgeven naar hen die alle spirituele discussies wilden smoren met een beroep op datgene ‘wat het verstand te boven gaat’, zonder dit verstand eerst te hebben ontwikkeld en voorbereid op de zo verlangde transcendentie. De bijkomstige doelstelling, was een groeiende vraag die ik voor mijzelf wilde beantwoorden, of er inderdaad een verschil in realisatie was tussen de Boeddha en grote yogi’s als Patanjali of Shankara.
Een
veelgehoorde mening in de jaren negentig was dat alle tradities op het zelfde
neerkomen en dat ze spiritueel gezien allen dezelfde waarde hebben, als je maar
met oprechtheid je eigen pad bewandelt. Niet de naam van het beestje maakte het
verschil, maar de eigen inspanning. Op die manier werd na verloop van tijd elke
inhoudelijke discussie over verschillende spirituele wegen vermeden en werd
alles, net als in de politiek van die dagen (poldermodel), één grote consensus.
Kwaliteitsverschillen aanduiden was haast onbehoorlijk en een teken van
geestelijke bekrompenheid. Wie echt spiritueel was had over anderen geen oordeel.
En dat begon mij na verloop van tijd te ergeren, omdat ik zag dat mensen wel van alle andere dingen in hun leven de kwaliteit lieten testen, zoals de veiligheid van hun auto, de duurzaamheid van een stofzuiger of waterkoker, een hoogwaardige liefdesrelatie (tweelingzielen!), maar een goed onderzoek naar de inhoud van het gepraktiseerde geloof of spirituele overtuigingen leek niet nodig. Dat was allemaal een kwestie van ‘loslaten’ of ‘je gevoel volgen’. En vooral het beëindigen van ‘beperkende overtuigingen’, zodat eindelijk al het geluk en de overvloed van de hele kosmos naar je toe kon stromen.
Dit
soort ontwikkelingen zetten mij ertoe aan om me juist te gaan verdiepen in
kennis en een verklaring te zoeken voor
allerlei spirituele fenomenen die ik om me heen zag. Met name het doorprikken
van een ‘gemakkelijkheidspiritualiteit’, door sceptici en niet-gelovigen vaak
aangeduid als ‘escapisme’ of ‘zweverigheid’, werd een opdracht die ik mezelf
gaf. Ik was me er nog onvoldoende van bewust dat ook mijn eigen leven door een
behoorlijke dosis spiritueel vluchtgedrag werd gekenmerkt, maar het feit dat
het me bij anderen steeds meer begon te storen was een teken van de geleidelijke
realisatie hiervan en gaf een dwingende noodzaak tot
realiteit-in-spiritualiteit.
Advaita Vedanta
Vooral
het fenomeen Advaita Vedanta (in het Westen) werd me na het zorgvuldig
bestuderen van de leer van Nissargadatta en Ramana (zie afbeelding) een doorn in het oog, omdat
voor mijn gevoel de zuiverheid en de kracht van het denken van deze grote
zielen niet tot zijn recht kwam in de manier waarop er in het Westen door
verschillende Satsang-groepjes mee werd omgesprongen. Ook iemand als Andrew
Cohen, in die tijd een gevierde leraar die de hele wereld over reisde, leek in
het begin een verfrissend geluid en een helder licht, maar zakte na verloop van
tijd helemaal af naar een niveau waar hij van de oorspronkelijke boodschap (‘Vrijheid
kent geen verleden’) een karikatuur maakte door opeens te gaan verkondigen dat
alles een ‘explosion-in-motion’ was
en met de ‘evolutionaire imperatief’
waar hij het vanaf dat moment de mond vol van had, zijn voorgaande stellingen
te weerspreken. En vooral door geen verantwoordelijkheid te nemen voor de
gevolgen van een spirituele openbaring, in het geval de geestelijke zoeker
overmand door onbekende krachten zijn minder leuke persoonlijkheidskenmerken op
anderen gaat botvieren. Volgens Cohen was dat iets waar niemand wat aan kon
doen.
Zelfkennis
En met name dat aspect, het ‘magisch’ maken van de geestelijke ervaring, zonder te erkennen dat iemands persoonlijke geloof en overtuigingen (karmische zaden) de wortel zijn van elk gedrag, in het klein of door een bijzondere geestestoestand enorm uitvergroot, wekte mijn argwaan. In een echte spirituele leer zijn zelfdiscipline en onthechting altijd nummer één en is de manier waarop iemand zich - onder wat voor omstandigheden dan ook- manifesteert in de wereld, altijd zijn eigen verantwoordelijkheid en niet die van een hogere (onvoorspelbare) kosmische orde. Hier en ook elders kwam steeds weer de kennis als ontbrekend aspect naar voren, met vooral zelfkennis en psychologische gezondheid in het normale leven als belangrijkste aandachtspunten.
En met name dat aspect, het ‘magisch’ maken van de geestelijke ervaring, zonder te erkennen dat iemands persoonlijke geloof en overtuigingen (karmische zaden) de wortel zijn van elk gedrag, in het klein of door een bijzondere geestestoestand enorm uitvergroot, wekte mijn argwaan. In een echte spirituele leer zijn zelfdiscipline en onthechting altijd nummer één en is de manier waarop iemand zich - onder wat voor omstandigheden dan ook- manifesteert in de wereld, altijd zijn eigen verantwoordelijkheid en niet die van een hogere (onvoorspelbare) kosmische orde. Hier en ook elders kwam steeds weer de kennis als ontbrekend aspect naar voren, met vooral zelfkennis en psychologische gezondheid in het normale leven als belangrijkste aandachtspunten.
Mijn artikel werd uiteindelijk geschreven vanuit een onverwachte insteek gezien het doel dat ik oorspronkelijk voor ogen had; het bestrijden van de mentale valkuil die de Westerse Satsang-clubjes vertegenwoordigden. Mijn onderwerp werd het Boeddhisme en de vergelijking van deze religie met de Vedanta-filosofie van de hindoes. Door op de technische aspecten in te gaan van twee levensbeschouwelijke stromingen die op het eerste gezicht zoveel met elkaar gemeen hebben, kon ik indirect een signaal afgeven naar hen die alle spirituele discussies wilden smoren met een beroep op datgene ‘wat het verstand te boven gaat’, zonder dit verstand eerst te hebben ontwikkeld en voorbereid op de zo verlangde transcendentie. De bijkomstige doelstelling, was een groeiende vraag die ik voor mijzelf wilde beantwoorden, of er inderdaad een verschil in realisatie was tussen de Boeddha en grote yogi’s als Patanjali of Shankara.
Wie de schoen past...
Ik realiseerde me dat mijn artikel provocatief was, maar na publicatie in het tijdschrift Bres heb ik van boeddhistische zijde nooit een reactie ontvangen. Wel van een vertegenwoordiger van de Satsang-beweging, Philip Renard, die een artikel schreef op de website ‘Het Juwelenschip’ om zijn ongenoegen over mijn publicatie kenbaar te maken. (Het is thans niet meer online te vinden.) Onder het motto ‘Wie de schoen past, trekke hem aan’ had juist iemand uit de doelgroep die ik feitelijk voor ogen had mijn schrijven beantwoord, terwijl ik deze groepjes in mijn artikel nergens heb genoemd! Het was boven alles fascinerend voor me om mee te maken dat de intentie van mijn artikel meer was overgekomen dan de inhoud ervan (al kon er vanaf dat moment bij Renard toch iets meer waardering voor kennis en tradities bespeurd worden). Ik heb overigens nooit aan specifieke personen gedacht bij het schrijven, maar meer aan een mentaliteit die me tegen stond. Van Renard had ik tot zijn reactie op mijn artikel nog nooit gehoord. Ik aarzelde met reageren op zijn publicatie en schoof ook een vervolgartikel voor de Bres steeds verder voor mij uit.
Nu ik er op terug kijk, denk ik dat ik onbewust geschrokken was van de brutaliteit van mijn bewering. De omvang en de intensiteit van de stelling die ik naar voren bracht, die ik degelijk had onderbouwd met een meervoudige argumentatie, drong pas na de publicatie ervan tot me door. Ergens was ik opgelucht dat er niet teveel reacties op kwamen (hoewel ook enkele zeer positieve). Ik had het in een golf van plotselinge inspiratie geschreven, maar pas later drong het besef door hoe stevig je in je schoenen moet staan, om er vierkant achter te blijven staan en er op te kunnen voortborduren in verdere publicaties. Ik was trots op mijn artikel, maar het kreeg jaren lang geen vervolg en ook de kritiek erop liet ik maar voor wat het was.
Ik realiseerde me dat mijn artikel provocatief was, maar na publicatie in het tijdschrift Bres heb ik van boeddhistische zijde nooit een reactie ontvangen. Wel van een vertegenwoordiger van de Satsang-beweging, Philip Renard, die een artikel schreef op de website ‘Het Juwelenschip’ om zijn ongenoegen over mijn publicatie kenbaar te maken. (Het is thans niet meer online te vinden.) Onder het motto ‘Wie de schoen past, trekke hem aan’ had juist iemand uit de doelgroep die ik feitelijk voor ogen had mijn schrijven beantwoord, terwijl ik deze groepjes in mijn artikel nergens heb genoemd! Het was boven alles fascinerend voor me om mee te maken dat de intentie van mijn artikel meer was overgekomen dan de inhoud ervan (al kon er vanaf dat moment bij Renard toch iets meer waardering voor kennis en tradities bespeurd worden). Ik heb overigens nooit aan specifieke personen gedacht bij het schrijven, maar meer aan een mentaliteit die me tegen stond. Van Renard had ik tot zijn reactie op mijn artikel nog nooit gehoord. Ik aarzelde met reageren op zijn publicatie en schoof ook een vervolgartikel voor de Bres steeds verder voor mij uit.
Nu ik er op terug kijk, denk ik dat ik onbewust geschrokken was van de brutaliteit van mijn bewering. De omvang en de intensiteit van de stelling die ik naar voren bracht, die ik degelijk had onderbouwd met een meervoudige argumentatie, drong pas na de publicatie ervan tot me door. Ergens was ik opgelucht dat er niet teveel reacties op kwamen (hoewel ook enkele zeer positieve). Ik had het in een golf van plotselinge inspiratie geschreven, maar pas later drong het besef door hoe stevig je in je schoenen moet staan, om er vierkant achter te blijven staan en er op te kunnen voortborduren in verdere publicaties. Ik was trots op mijn artikel, maar het kreeg jaren lang geen vervolg en ook de kritiek erop liet ik maar voor wat het was.
‘De donkere
zijde van het boeddhisme’
Het
is twaalf jaar later als ik met mijn vrouw de boekwinkel Himalaya in Amsterdam
binnenwandel vlak voordat deze opgeheven zal worden. Ik ben er op dat moment in
geen jaren meer geweest, want mijn leven is enige tijd over andere dingen
gegaan van meer materiële en praktische (juridische) aard. Spiritualiteit
speelt zich af in de marge van mijn leven en mijn creativiteit met schrijven
uit ik op andere manieren die op dat moment meer noodzakelijk zijn. Ik vraag me
vaak af wanneer er weer ruimte zal komen voor spirituele artikelen van mijn
hand en een meer centrale plaats voor spiritualiteit in mijn leven. Het eerste
waar mijn oog op valt als ik langs de uitgestalde boeken loop, is het boek van
Koenraad Elst getiteld ‘De donkere zijde van het boeddhisme’. Als ik het oppak
en er doorheen blader, gaat er een gevoel van herkenning door me heen. De
onderwerpkeuze, de gedurfdheid, de logische redeneertrant, het spreekt me
onmiddellijk aan. Tijdens het bladeren moet ik denken aan mijn artikel in Bres
van jaren terug en vraag me af of ik het hem misschien moet toezenden.
Op
bladzijde 166 kom ik een tussenkopje tegen getiteld ‘Was de boeddha verlicht?’, waar in zes pagina’s mijn artikel wordt
besproken. Ik ben aangenaam verrast, dat mijn schrijven na zoveel jaar opeens
een vervolg krijgt. In een brief die ik kort daarop stuur aan de uitgever -met
het verzoek deze aan de auteur door te sturen- geef ik ruiterlijk toe dat één
van de argumenten waarop ik mijn stelling gedeeltelijk heb gebouwd, het
argument dat een verlichte geest geen enkel object in het bewustzijn heeft,
omdat hij tot het vormloze brahman is gestegen, een wat al te statische
interpretatie is van de uiteindelijke staat van zelfrealisatie.
(….)‘Wat mij aan
uw commentaar op mijn stuk bevalt, is dat u inhoudelijk op mijn stelling in
gaat. U volgt mijn gedachtegang, maar komt tot een andere eindconclusie dan ik
deed in het artikel. Met uw weerlegging van mijn argumentatie ben ik het eens.
Zo’n vijf jaar na het schrijven van het stuk, kwam ik zelf ook tot de
overtuiging dat de staat van Verlichting niet zo absoluut kan zijn, dat er geen
terugkeer naar het normale bewustzijn zou kunnen plaatsvinden. Zoals u terecht
opmerkt; dan zou er niemand zijn om van de ervaring verslag te doen. In die
tijd was mijn psyche net als bij veel (jonge) spirituele zoekers nog erg
‘finalistisch’ ingesteld. Op zoek naar het ultieme einddoel, zonder er bij stil
te staan wat er daarna zal komen. Later toen ik de spirituele ervaringen van
Ramakrishna, Vivekananda en Yogeshwaranada Maharaj (van die Belgische
Yogaschool) nog eens naast elkaar legde, besefte ik dat er voor ieder mens, in
welke fase van spirituele ontwikkeling ook, er altijd een wisselwerking bestaat
in het bewustzijn tussen de absolute en de relatieve werkelijkheid’(…).
Of
de brief ooit bij meneer Elst is aangekomen weet ik niet, maar er is nooit een
antwoord op gekomen. Ergens vond ik dat teleurstellend, maar het kon natuurlijk
ook zo zijn dat hij de brief gewoon voor kennisgeving had aangenomen. Misschien
had hij het wel erg druk, want het is een zeer productief mens met een grote
verscheidenheid aan onderwerpen waar hij zich als schrijver mee bezig houdt. Ik
besloot eerst zijn boek over de donkere zijde van het boeddhisme maar eens in
zijn geheel te lezen en er dan later nog eens op terug te komen.
Niet één, maar vele levens
Hoewel het boek erg interessant is en de hete hangijzers bij een aantal onderwerpen zeker niet uit de weg gaat, viel het mij toch weer op dat ook in dit boek, in de persoon van deze schrijver, ik weer die aarzeling tegenkwam om de leer der reïncarnatie serieus te nemen. Iets waar ieder vrij in is om ervan te vinden wat hij wil natuurlijk, maar voor personen met een grote kennis van het boeddhisme en het hindoeïsme, twee religies die zich kenmerken door het reïncarnatiegeloof, vindt ik dat altijd opmerkelijk. Zeker gezien het feit dat de opbouw van mijn argumentatie van het artikel ‘Was de Boeddha verlicht?’voor een groot deel de reïncarnatieleer verondersteld als voorwaarde, voor het zeer lange evolutieproces van de geest. De weg naar verlichting kan niet in één leven worden afgelegd, maar vereist honderden, zo niet duizenden incarnaties, voordat een mens zo ervaren en wijs is geworden dat hij klaar is voor de bekroning van al die levens en al die strevingen in de opeenvolgende tijdperken en culturen.
Hoewel het boek erg interessant is en de hete hangijzers bij een aantal onderwerpen zeker niet uit de weg gaat, viel het mij toch weer op dat ook in dit boek, in de persoon van deze schrijver, ik weer die aarzeling tegenkwam om de leer der reïncarnatie serieus te nemen. Iets waar ieder vrij in is om ervan te vinden wat hij wil natuurlijk, maar voor personen met een grote kennis van het boeddhisme en het hindoeïsme, twee religies die zich kenmerken door het reïncarnatiegeloof, vindt ik dat altijd opmerkelijk. Zeker gezien het feit dat de opbouw van mijn argumentatie van het artikel ‘Was de Boeddha verlicht?’voor een groot deel de reïncarnatieleer verondersteld als voorwaarde, voor het zeer lange evolutieproces van de geest. De weg naar verlichting kan niet in één leven worden afgelegd, maar vereist honderden, zo niet duizenden incarnaties, voordat een mens zo ervaren en wijs is geworden dat hij klaar is voor de bekroning van al die levens en al die strevingen in de opeenvolgende tijdperken en culturen.
Zou
dat iets te maken hebben met het uitblijven van antwoord? Het boek van Elst
geeft diverse redenen waarom de reïncarnatie niet hoeft te worden beschouwd als
typisch hindoeïstisch (In de oudste veda’s wordt het niet vermeld) en niet
noodzakelijk is voor de praktijk van het boeddhistische leven. Hoewel hetgeen
hij aanvoert godsdiensthistorisch gezien heel belangwekkend is, kan het mij
niet overtuigen om de reïncarnatieleer zelf in twijfel te trekken. Waar het ook
vandaan komt en wie het ook bedacht heeft, het is in mijn ogen de meest
geloofwaardige en rechtvaardige levensleer als het tenminste ontdaan is van
bijgelovigheden. Het grootste bezwaar van Elst tegen de leer van Karma, door
hem nadrukkelijk omschreven als retributief
karma (bestraffing voor vroegere daden) wordt door hem op zo’n manier uitgelegd
dat vooral de schaduwzijde van deze leer op de voorgrond treedt (het
deterministische aspect en de stigmatiserende werking), maar niet het leerzame
aspect en de kans om verder te evolueren, juist door moeilijkheden en
tegenslagen als gevolg van onwetendheid en de daarmee verbonden daden uit het
verleden.
Boeddhisme als 'lifestyle'
Kort geleden heb ik ontdekt dat er in de wereld van westerse boeddhisten een tweedeling is tussen degenen die reïncarnatie wél als een essentieel onderdeel van het boeddhisme beschouwen en hen die het als geloofswaarheid afwijzen of het niet inhoudelijk bediscussiëren, maar zich liever richten op hun meditatie, hun gezondheid en helderheid van geest in het hier en nu. Aan de hand van het boek van Koenraad Elst en mijn eigen inzichten bij dit onderwerp zal ik over enige tijd een bijdrage leveren aan deze discussie.
Kort geleden heb ik ontdekt dat er in de wereld van westerse boeddhisten een tweedeling is tussen degenen die reïncarnatie wél als een essentieel onderdeel van het boeddhisme beschouwen en hen die het als geloofswaarheid afwijzen of het niet inhoudelijk bediscussiëren, maar zich liever richten op hun meditatie, hun gezondheid en helderheid van geest in het hier en nu. Aan de hand van het boek van Koenraad Elst en mijn eigen inzichten bij dit onderwerp zal ik over enige tijd een bijdrage leveren aan deze discussie.
Wat
de stelling van mijn artikel betreft, de vraag of de Boeddha de hoogste graad
van verlichting heeft bereikt, of dat zijn zoektocht eindigde bij de realisatie
van het vierde subtiele lichaam (Vijnana Maya Kosha) dat hij per abuis aanzag
voor het einddoel, daarover ben ik in de afgelopen jaren regelmatig met mezelf
in overleg geweest. Met het wegvallen van mijn argument over ‘het object in de
bewustzijnsinhoud’, dat door Koenraad Elst in zijn boek onderuit wordt gehaald,
blijven er nog genoeg argumenten over die mijn stelling overeind houden. De
omschrijvingen van het nirvana die zoveel onderkoelder zijn dan die van
brahman.
Het verschil tussen de ‘niet-ziel’ van het boeddhisme en de ‘goddelijke
ziel’ van de hindoes. De boeddhistisch nadruk op het juiste handelen (en zich
onthouden van schadelijke handelingen) als toereikende methode voor
verlichting, tegenover de nadruk bij de yogi’s op het mediteren op de eigen
ziel als identiek aan brahman*. Het duidelijke verschil in de leer van
Patanjali tussen de geest die gebonden is aan de natuur en die zelfs tot in de
hoogste geestelijke werelden nog steeds aan karma onderhevig is en de bevrijde
ziel die uit het gebied van de natuur is getreden door binnen te gaan in zijn
eigen goddelijke aard, waarbij alle zaden van karma (en vroegere handelingen)
worden verbrand. Het blijft van belang om ons van deze verschillen bewust te
zijn en niet te simplistisch te stellen dat het allemaal op hetzelfde neerkomt.
Naast de vraag of ik het ontwikkelingsniveau van de Boeddha (on)recht heb
gedaan met mijn artikel van zoveel jaar terug, denk ik dat ik er in ieder geval
aan heb bijgedragen om mensen op het spirituele pad bewust te maken van de geleidelijkheid
van de geestelijke ontwikkelingsweg en het geduld dat we met onszelf mogen
hebben bij iedere oprechte stap op het Pad.
Sven Snijer
*Yogeshvarananda Sarasvati
beschrijft in zijn beroemde boek ‘Wetenschap van de ziel’ hoe de vergevorderde
yogi in een visioen op zoek moet gaan naar de ziel, als een parel in de
onmetelijke diepe oceaan.