donderdag 22 september 2016

Waarom de Wijkteams geen verbetering zijn



Uit de ‘Verslagen regionale bijeenkomsten Jeugdbescherming en Jeugdreclassering’ is gebleken dat er ‘stevige vooroordelen bestaan over Bureau Jeugdzorg’(1). Dat klopt, want er zijn nog steeds politici in Den Haag en bij de gemeenten die menen dat daar professionals werken. Professionals die je meer ruimte moet geven om te handelen naar hun eigen goeddunken. Weliswaar is bijna twee jaar na de start van de Transitie nog niets gerealiseerd in de jeugdzorg dat een duidelijk toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het oude systeem (men is nog steeds bezig ‘elkaar te vinden’ op Wijkteamniveau), maar het is veelbelovend (kuch!) dat er zoveel verbeterplannen worden geproduceerd, want die hebben we de afgelopen twintig jaar nog niet genoeg gezien. Jeugdzorg als eeuwig ‘lerende’ organisatie die zelf nooit onder toezicht wordt gesteld, afgezien van een tik op de vingers op zijn tijd door de Inspectie Jeugdzorg, waarna men gewoon verder gaat met het maken van dezelfde fouten.

De gecertificeerde instelling

Ik zal een klein geheimpje verklappen over jeugdzorg als ‘Gecertificeerde Instelling’ zoals ze is gaan heten sinds de Decentralisatie. De bedoeling was dat er in de zorg aan jeugdigen op wijkniveau preventief gewerkt zou worden in het sociale domein, met betrekking tot kind, gezin, de buurt en school. Er moest via de sociale wijkteams meer buurtcohesie gaan optreden, zodat mensen elkaar in de wijk beter zouden leren kennen en elkaar (en elkaars kinderen) beter in de gaten zouden houden, zodat er als vanzelf minder sociale ellende zou optreden waarbij jeugdzorg en kinderbescherming nodig zou zijn. Een door het wijkteam gecoördineerde ‘naastenliefde’ die de vereenzaming en het isolement van de moderne mens zou doorbreken, zodat dure (gedwongen) hulp van Bureau Jeugdzorg of jeugd-ggz minder vaak nodig zou zijn. Het liefst zelfs overbodig worden gemaakt, want dat is het goedkoopste voor de gemeente.

Voorwaarde daarvoor was wel dat er twee dingen moesten gebeuren: De toegang van jeugdigen tot de jeugdhulp moest voor een belangrijk deel geschieden via de Wijkteams/CJG’s en de jeugdhulp moest minder dwingend (afschrikwekkend) worden en meer inspraak inhouden voor ouders en kinderen samen met hun eigen netwerk. Zo niet, dan zouden de ouders de wijkteams gaan mijden en kon er niet aan preventie en kostenbesparing worden gedaan. Vandaar dat bij de start van de Decentralisatie vooral werd gesproken over laagdrempelige hulp (om iedereen naar binnen te lokken) en pas anderhalf jaar later werd aangegeven dat er meer werk moest worden gemaakt van het ‘opschalen’ het doorschakelen naar gedwongen maatregelen. Het punt met meer of sneller opschalen, is dat het onmiddellijk de beoogde laagdrempeligheid onder druk zet, want het duurt niet lang voordat ouders door hebben dat er bij de Wijkteams hetzelfde gebeurt als bij de oude Bureaus Jeugdzorg. Toch blijven zowel de landelijke als de lokale overheid geloven dat de jeugdhulp bij de gemeenten vriendelijker kan. Waar is dat eigenlijk op gebaseerd?

Minder gedwongen maatregelen  

Het toverwoord voorafgaand aan de Transitie was marktwerking. Bij de gemeenten zou de jeugdhulp vriendelijker worden, omdat de hulp niet alleen beter gecoördineerd zou worden (één plan, één gezin, één regisseur) en de ouders meer betrokken zouden worden bij hun eigen hulpverleningstraject, maar ook in geval van gedwongen maatregelen zou de dwanghulp minder lang duren en niet zo snel hoeven te escaleren tot het niveau ‘uithuisplaatsing’.(2) Het idee was dat er naast Bureau Jeugdzorg meerdere gecertificeerde instellingen zouden komen als elkaars concurrent, zodat de gemeenten iets te kiezen hadden. In theorie zouden ze de meest vriendelijke en efficiënte gecertificeerde instelling contracteren, maar in de praktijk is er niet één nieuwe Gecertificeerde Instelling bijgekomen, want het is nog steeds Bureau Jeugdzorg onder een nieuwe naam die de gezinsvoogdij regelt. En aangezien er voor de gemeenten dus niets valt te kiezen, hoeft Bureau Jeugdzorg haar werkwijze ook niet te veranderen.

En dat merken we, want op Wijkteamniveau komt de onwelriekende jeugdzorglucht ons van verre tegemoet en de onhandigheid van de Wijkteams geeft jeugdzorg al meteen teveel macht. Er zijn Wijkteams die moeten bellen met Veilig Thuis (vroegere AMK, ook jeugdzorg!) om te vragen wat ze moeten doen…Dat geeft vast bijzonder veel vertrouwen bij de cliënt. Er is bij de Wijkteams net zo weinig deskundigheid als bij Bureau Jeugdzorg, die altijd liever de ggz-specialist buiten de deur hield en graag zelf speculeerde over kind en ouders, zodat het geitenwollensokkengehalte ook nu weer leidt tot zowel de handelingsverlegenheid die kan leiden tot gezinsdrama’s als tot de overbekende moerashulpverlening waar de cliënt langzaam in vastgezogen wordt. In eerdere artikelen heb ik verteld dat het merkwaardig is dat de ondertoezichtstellingen in Nederland die sinds de zaak Savanna in 2004 alleen maar gestegen waren, vlak voor de Decentralisatie plots naar beneden gingen. De reden hiervoor was zuiver politiek, al deed men het bij jeugdzorg voorkomen alsof het te maken had met meer deskundigheid.

Bij Bureau Jeugdzorg werd (onterecht) gevreesd dat ze binnen ‘no time’ door nieuwe gecertificeerde instellingen weggeconcurreerd zouden worden, dus deden ze hun uiterste best om hun allervriendelijkste gezicht op te zetten naar de gemeenten. Maar in Amsterdam was voormalig jeugdzorgbestuurder Erik Gerritsen er niet gerust op (ook vanwege mogelijk kennis- en ervaringsverlies) en daarom regelde hij al vóór de Transitie een drie-jarig contract voor zijn Bureau Jeugdzorg, zodat zijn organisatie voor drie jaar van werk verzekerd was. Daar ging dus in één klap de concurrentiemogelijkheid voor andere gecertificeerde instellingen voor drie jaar de koelkast in bij één van de grootste jeugdzorgregio’s in Nederland.

Problemen met het 'opschalen'

Wat we nu landelijk waarnemen is dat er bij gemeentelijke regie in jeugdzorgzaken te laat ingegrepen wordt in gezinnen waar de problemen voor het kind wel ernstig zijn.(3) Dit is niets nieuws, want bij elke zogenaamde transformatie van de jeugdzorg probeert men het eerst vriendelijk en later wordt men dan geconfronteerd met de gruwelijke feiten van gezinsdrama’s. Pas dan heeft men een excuus om harder en sneller op te treden. Helaas heeft deze verharding niets van doen met gezinnen waar het gevaar van een gezinsdrama niet aanwezig is, maar als gevolg van het falen van jeugdbeschermers in spraakmakende casussen met fatale afloop worden ze opeens aan dezelfde rigide mentaliteit onderworpen. Zo ging het en zo gaat het nog steeds. Je kunt een gebrek aan professionaliteit nu eenmaal niet anders organiseren, want het materiaal blijft hetzelfde.

Ik zal een paar voorbeelden geven van de ondeskundigheid van jeugdzorg om te laten zien waar de spagaat vandaan komt waar ze permanent inzitten bij wél of niet ingrijpen in een gezin. Bij de zogenaamde gezinsdrama’s die de krant halen is het nooit een kwestie van onbekend zijn met het gevaar voor het kind. Ze weten in de meeste gevallen dat ouder(s) te maken hebben met verslavingsproblematiek of ernstige psychische instabiliteit, maar wanen zich voldoende bekwaam om het te monitoren. Als het dan toch mis gaat en het kind een paar maanden later dood is vragen ze zich af hoe dat toch kon, omdat ze wel ‘alle protocollen gevolgd hebben’. Want daar draait het allemaal om bij een juridiserende hulpverlener, de vraag of alles juridisch goed afgedekt is en of de aansprakelijkheid in alle gevallen van de hand gewezen kan worden. Wat dat betreft is het een zegen voor Bureau Jeugdzorg dat in de regel een tiental instanties zich bemoeit met één gezin, want dan heeft niemand de gehele schuld van het drama.

Professionaliteit van jeugdzorg?

Onder een zeer lezenswaardig artikel in de Volkskrant over de zaak Sharleyne werden een paar commentaren geplaatst door een zekere Luctor waarmee goed duidelijk werd waar het werkelijk aan schort bij jeugdzorg. Ik zal twee stukken citeren, waarbij als eerste zijn glasheldere inzicht ten aanzien van gedwongen maatregelen:

“Wanneer sprake is van ernstige verslaving bij één of beide ouders en/of criminaliteit en/of een serieuze psychiatrische problematiek dan altijd uithuisplaatsing. Dat zijn de hopeloze gevallen waarbij ingrijpen de enige optie is om te proberen er voor de kinderen nog wat van te maken.”

Een ander gedeelte geeft inzicht in de zo vaak door henzelf genoemde professionaliteit van Bureau Jeugdzorg (nu de Wijkteams):

“Is het de hulpeloosheid van de hulpverleners, of de on-professionaliteit? Als stagiair heb ik het functioneren van de jeugdzorg een jaar lang van dichtbij kunnen observeren. Ik zag een totaal gebrek aan kennis op allerlei gebied: psychologie en psychopathologie, pedagogiek en orthopedagogiek. Zogenaamde gezinsmanagers die een onbenul aan de dag legden dat ik zelden eerder zag. De ouders niet begeleidden zoals dat zou moeten, onzinnige of onmogelijke eisen stelden en tegelijk zelf zo min mogelijk uitvoerden. Nauwelijks in het gezin zelf kwamen, geen idee hadden van de dagelijkse situatie.”

Wie denkt dat deze beschuldigingen richting jeugdzorg gechargeerd zijn zou eens voorlichtingsmateriaal moeten bekijken waar Bureau Jeugdzorg zelf mee heeft ingestemd of aan meegewerkt. Ze schamen zich er niet voor te laten zien hoe ze een alcoholische of psychiatrische moeder herkansing na herkansing geven, totdat het met het kind (bijna) fataal afloopt en er tenslotte toch een uithuisplaatsing moet komen. Ze denken oprecht dat ze er dan ‘alles aan gedaan’ hebben, zich niet realiserend dat er bij andere gezinnen met veel minder ernstige problematiek uithuisplaatsingen worden aangevraagd bij de eerste aanwijzing dat ouders ‘niet meewerken’ naar de zin van de jeugdbeschermer. Wat telt bij Bureau Jeugdzorg is namelijk niet of je een capabele of leerbare ouder bent, maar een gehoorzame ouder. Daarom krijgen de kneusjes die zich laten leiden door de gezinsvoogd ook iedere keer opnieuw de kans, want die passen in het protocol. Volgens het protocol gaan kinderen bijgevolg eerder dood, want ook al is het gevaar voor het kind reëel, de ouders lijken mee te werken. 

Hoe staat de pet van de hulpverlener?

Bureau Jeugdzorg heeft als protocollair hulpverleningsbedrijf een algemene attitude en methode die naar alle cliënten wordt uitgedragen. Is de mores meer preventiegericht, dan wordt iedereen met een opvoedingsvraag als een crimineel behandeld en is het adagium ‘eigen kracht’ dan mogen volstrekt incapabele ouders aanklooien zoveel ze willen zolang er maar een gezinsvoogd of casemanager een soort van regie heeft. Niet onbelangrijk bij het bespreken van de ‘professionaliteit’ van Bureau Jeugdzorg is de gemiddelde leeftijd van de jeugdbeschermers. Het zijn vaak jonge vrouwen die net van de SPH-opleiding komen, die denken dat ze gaan hulpverlenen, maar er in de praktijk achterkomen dat sommige cliënten niet kunnen of niet willen. Dat is de makkelijkste categorie want daarom ben je hulpverlener, om erachter te komen hoever je kunt gaan met mensen die niet kunnen en niet willen! Een groter probleem voor de jeugdbeschermer vormen de intelligente en/of mondige ouders, want die zijn een onmiddellijke bedreiging voor het professionele zelfbeeld van de vaak veel te jonge hulpverlener. Dat escaleert dan op grond van het defensieve gedrag van de professional die teveel macht heeft. Een praktijkvoorbeeld van een half jaar geleden in Amsterdam bij JBRA laat zien hoe moeilijk dit probleem te tackelen is.

Mijn vrouw was in gesprek met Jeugdbescherming Regio Amsterdam over onze casus van zes jaar terug, met de bedoeling om nog eenmaal het geleden onrecht uit te spreken in de hoop dat de casus de jeugdzorgwerkers inzicht kon geven in hoe het niet moet. Gelukkig waren wij er zonder beschermingsmaatregelen vanaf gekomen, maar met de nasleep van onze zaak in verschillende domeinen van school, AMK, zedenpolitie, gemeente, etc, duurde het alles bij elkaar zeker vier jaar voordat wij een soort afsluiting hadden voor onszelf, ondanks dat nooit zwart op wit is toegegeven hoe er geblunderd was door de gezamenlijke instanties. Ondanks dat het gezin waar de werkelijke oorzaak lag van alle problemen nooit door een jeugdbeschermende instantie is onderzocht, voornamelijk omdat het systeem zo krom is opgezet (de melder heeft altijd immuniteit). De sfeer van de gesprekken was goed en mijn vrouw leek op een goede frequentie te zitten met de directie Bureau Jeugdzorg vanuit een neutrale positie buiten enige gevarenzone.

Goede voornemens niet voldoende

In de wachtruimte van JBRA kreeg zij echter indirect weer te maken met dezelfde jeugdzorgmentaliteit die ze zo goed kende, want een radeloze man sprak haar aan of zij hem misschien advies kon geven bij zijn eigen casus. Hij voelde zich onheus bejegend/vals beschuldigd en had die typische verbijstering die veel mensen kenmerkt die voor het eerst in hun leven met het jeugdzorgsysteem in aanraking komen. Voordat mijn vrouw kon antwoorden was daar al de gezinsvoogd die aan de man was toegewezen. De man was erg emotioneel en vond het ongehoord dat hij zomaar op speculatieve basis beschuldigd werd van zaken die naar zijn idee niet aan de orde waren. Tegen de gezinsvoogd zei hij:’Met jou praat ik niet.’ De gezinsvoogd pareerde hem onmiddellijk door hem bits toe te werpen ‘U zult het met mij moeten doen!’ Haar lichaamshouding was afstandelijk, niet invoelend en de man uitte meer kritiek op jeugdzorg. Uiteindelijk ging hij toch maar mee met de gezinsvoogd en haar collega, de lange gang in van het kantoor op de Overschiestraat.  

Mijn vrouw bestempelde de communicatievaardigheden van de gezinsvoogd als agressief en onprofessioneel, omdat de man duidelijk vol zat met verdriet en ongeloof, maar daar was geen enkele ruimte voor. Ze vertelde over het voorval aan de directrice van JBRA tijdens het daarop volgende gesprek, waarbij er door hen met verbazing werd gereageerd en verteld dat de jeugdbeschermers juist op dit soort zaken werden getraind, op een betere communicatie met de cliënt. Maar zoals eerder aangegeven, een relatie binnen het juridische kader of onder dreiging van gedwongen maatregelen kent geen enkele gelijkwaardigheid. Ondanks goede bedoelingen van de hulpverleners ben je in deze tak van sport als ouder aan de heidenen overgeleverd, want er is maar één partij die de ander juridisch onder druk kan zetten en dat is Bureau Jeugdzorg. De discussie over vrijwillige of onvrijwillige hulp, drang of dwang, laagdrempelige hulp of preventieve maatregelen, zal nog lang in een spagaat blijven hangen, want je kunt nu eenmaal niet tegelijk de advocaat en de officier van justitie spelen. Als er niet wordt gekozen voor meer kwaliteit en professionaliteit, zoals ‘zwaargewichten’ in de toegangspoort tot de jeugdzorg, blijven we gevangen in een eeuwig dualisme met eindeloze beloften voor verbetering.

Sven Snijer



(2) Jeugdhulp: te veel regie, te weinig verbinding


”Problematiek waarmee rechters te maken krijgen lijkt erger te worden dan vroeger het geval was. Rechters zien jongere kinderen en heftigere problematiek voorbijkomen. De reden hiervoor is niet altijd duidelijk, maar in sommige gevallen duurt het te lang voordat er ingegrepen wordt.”