Tijdens
één van de regiobijeenkomsten over waarheidsvinding ter voorbereiding van het
congres in november 2017 is een gefingeerde casus met een gezinsplan opgesteld
door jeugdzorg, aangeboden aan de deelnemers met daarbij de vraag wat zij van
de gezinssituatie en de positionering van de jeugdbeschermers vinden.
Dit is
echter niet de insteek die nodig is bij een congres over waarheidsvinding. Het
woord ‘Gezinsplan’ impliceert al een probleemsituatie waarbij jeugdzorg nodig
is. Moeder heeft in deze casus zelf hulp gevraagd en de waarheidsvinding
beperkt zich dus tot de moeilijke situatie na een echtscheiding waarbij bekeken wordt wie van beide ouders, vader of moeder, een juist beeld schetst van
de situatie omtrent het opgroeien van de kinderen. De waarheidsvinding omvat dan
niet meer dan de vraag naar de geloofwaardigheid en opvoedingscapaciteiten van
de ouders en de inschatting daarvan door de gezinsmanager.
Jeugdwet artikel 3.3
Dit
heeft niets met waarheidsvinding te maken zoals bedoeld is in de jeugdwet (artikel
3.3.), waarbij ouders die verdacht worden van kindermishandeling via een
melding bij Veilig Thuis de mogelijkheid moeten hebben zichzelf vrij te pleiten
van valse beschuldigingen (door de niet-pluisgevoelens van jeugdbeschermers of
door het klakkeloos overnemen van beschuldigingen door hen van derden) als er
geen tastbare bewijzen zijn voor kindermishandeling of extreme verwaarlozing.
Waarheidsvinding begint niet midden in een casus van een al langer lopende ‘vechtscheiding’
als we dat met een populistische term willen duiden, maar bij het allereerste
vermoeden van kindermishandeling richting een gezin dat nooit eerder met
jeugdzorg of de kinderbescherming te maken heeft gehad.
Risicotaxatie
Risicotaxatie
In
de eerste plaats is waarheidsvinding bedoeld om gedane beschuldigingen naar één
of beide ouders, die geen enkele aanwijsbare grond hebben anders dan
subjectieve beschrijvingen van de veronderstelde belevingen van het kind die
aan van alles en nog wat te wijten kunnen zijn (autisme/Lyme/puberteit/pesten
op school) materieel te toetsen en niet te speculeren op wat er in de toekomst
mogelijk voor effecten zouden kunnen optreden indien jeugdzorg zich er niet onmiddellijk
mee bemoeit. De ontwikkelingsbedreiging voor het kind is of heel concreet en
vraagt om direct ingrijpen middels een maatregel, of er is sprake van een
vervelende situatie (zoals elke echtscheiding dat eigenlijk is) die vraagt om
veel begrip en ondersteuning van een maatschappelijk werker of kinderpsycholoog.
In de meeste van dit soort situaties is het onzinnig om risicotaxaties te maken
(afvinklijstjes), want het leven is nu eenmaal één groot risico
en een verbroken relatie gaat vaak samen met verwijten over een weer.
Aanwijsbaar en bewijsbaar
Je moet de therapeutische vaardigheid die nodig is in dit soort situaties niet
willen vervangen door juridische dreiging als daar geen aanleiding toe is. Als
één van beide ouders aanwijsbaar meer problematisch gedrag vertoont dan de
ander dan zou uitsluitend het omgangsrecht van die ene ouder aan voorwaarden
moeten worden verbonden, maar dan moet er wel fysiek bewijs zijn voor bepaald
wangedrag; huiselijk geweld of crimineel gedrag geconstateerd door politie, psychische
instabiliteit van ouder(s) bevestigd door psychiater, rijden onder invloed (met
kinderen aan boord), zelfmoordpogingen, alcohol en drugsverslaving (bevestigd door
huisarts of kliniek), enz. Het moet echt over iets gaan dat voor iedereen
onacceptabel is, professional en leek.
Het
probleem met jeugdzorg is dat zowel de vrijwillige hulpvrager als de ouder die door
een melding met jeugdzorg in aanraking komt, een groot risico loopt door het
ontbreken van materiële toetsing van hypothetische ontwikkelingsbedreiging
(zijn de beweringen wáár?). De hulpvrager kan zelf op enig
moment beschouwd worden als een risicofactor voor het kind, vooral als er geen
vooruitgang wordt geboekt door jeugdzorg. Als de kinderen ingeschreven staan op
moeders adres (de hulpvrager), kan de vader meestal niet gedwongen worden als
deze nergens aan wil meewerken en degene die uiteindelijk de gebeten hond zal
zijn in de situatie is moeder zelf, de persoon die hulp gevraagd heeft van
jeugdzorg. Want als het te lang duurt en het wil met vader niet lukken, maakt
jeugdzorg vaak een algemene analyse van het gevaar voor de kinderen (‘psychisch
geweld’ als gevolg van mislukte mediation tussen ouders) en dan wordt de schuld
netjes verdeeld tussen beide opvoeders, waarna een pleeggezin in beeld komt.
Zelfs al is alleen vader of moeder psychisch instabiel, gewelddadig en onberekenbaar,
leugenachtig en manipulatief, wanneer de jeugdzorgwerker het gevoel heeft te
falen in de bemiddeling zal ook de andere ouder vaak delen in de ‘schuld’ van
de pedagogisch onverantwoorde situatie. De hulpvrager krijgt uiteindelijk zelf
met de gevolgen daarvan te maken in de vorm van een uithuisplaatsing en
jeugdzorg heeft weer een kind ‘gered’.
Sociaal werker spelen
Op
zijn best wordt de ondertoezichtstelling na een mislukte bemiddeling door
jeugdzorg van een jaar opgeheven en blijft de situatie voortmodderen, met als
enige opbrengst tijdverlies (en €7.700,- OTS-geld voor jeugdzorg). Het is echter niet de
manier van werken van jeugdzorg die besproken moet worden in een debat over
waarheidsvinding, maar de behandeling van ouders die verdacht worden van
kindermishandeling in de breedste zin van het woord, zowel fysiek en psychisch
geweld als ernstige verwaarlozing. Dat gaat niet over de dilemma’s waar de jeugdbeschermer
mee te maken krijgt in het werken met (gebroken) gezinnen, want de deelnemers
aan een congres waarheidsvinding kan niet gevraagd worden voor sociaal werker
te spelen. De waarheidsvinding moet van juridische aard zijn en zich centreren rond
de vraag of de jeugdbeschermers het recht hebben in te grijpen in een gezin. Daar
moet voldoende juridische basis voor zijn en er mag niet worden voorgesorteerd
op zaken die men verwacht te gaan ontdekken gedurende een ondertoezichtstelling.
De integriteit van een organisatie als jeugdzorg, Veilig Thuis of de Raad voor
de Kinderbescherming blijkt het best uit hoe men omgaat met gezinnen die nooit
eerder met jeugdzorg te maken hebben gehad en die zomaar ergens van beschuldigd
worden.
Daarnaast
behandelt waarheidsvinding de vraag of indien een gezin hulp nodig heeft, dat zo
dramatisch is dat er met gillende sirenes een kind uit huis gehaald moet worden
en of ‘vermoedens hieromtrent’ voldoende juridische basis zijn. Men kan niet
volstaan met de belofte van onderzoek achteraf, want we weten uit ervaring dat
het achteraf een strijd tegen de bierkaai is voor (onterecht) beschuldigde
ouders. Veel kinderen die op basis van misplaatste vermoedens uit huis werden
gehaald zijn door de daarop volgende juridische strijd tussen ouders en
jeugdbeschermers nooit meer thuis gekomen, waarbij de juridische strijd zelf
als wapen tegen de ouders werd aangevoerd! Aan deze schandalige praktijken moet
een einde komen en daar moet de discussie over waarheidsvinding over gaan. Er moet
een kort en grondig onderzoek gedaan worden voorafgaand aan een dreigende
uithuisplaatsing (of kort daarna) en alleen als er een ernstig vermoeden bestaat
van daadwerkelijke mishandeling en bedreiging van het kind zal er
vervolgonderzoek komen en wordt het kind tijdelijk uit huis geplaatst. Ondertoezichtstelling
om eventueel het kind onder strenge voorwaarden weer teruggeplaatst te krijgen,
moeten eveneens niet over waarheidsvinding gaan (de feiten zijn dan reeds
aangetoond), maar dienen als check of ouders in staat zijn en het er voor over
hebben hun pedagogische aanpak (en eigen levensstijl) aan te passen in het
belang van het kind.(1)
De rechtmatigheidstoets
Het
Congres over waarheidsvinding in november 2017 behoort te gaan over de
juridische basis die voor een uithuisplaatsing is vereist en hoe dat kan worden
vastgesteld (rechtmatigheidtoets - duidelijke handvatten voor de rechter) lang
voordat een maandenlang onderzoek door de Raad is afgerond en nieuw gecreëerde
feiten of ‘zorgen’ (hechtingsstoornis na UHP) de oorspronkelijke beschuldigingen
gaan overschaduwen, waardoor ouders in een eindeloze juridische molen
terechtkomen. Bij waarheidsvinding gaat het niet over de dilemma’s van de
jeugdzorgwerker of een meningeninventarisatie door de Raad voor de
Kinderbescherming, maar over de vraag of de ernstige beschuldiging van
kindermishandeling een duidelijke grond heeft of niet. Het congres waarheidsvinding
hoort te gaan over de toetsingsmogelijkheden van rechters en de
verantwoordingsplicht van de jeugdbeschermers in de rechtszaal.(2)