’Ik heb nooit
vijandig gestaan tegenover de anarchie, belichaamd in de heersende kunstvormen,
noch mij daarover bezorgd gemaakt; integendeel, de ontbindende invloeden heb ik
steeds van harte welkom geheten. In een tijd die gekenmerkt wordt door
ontbinding, schijnt opruimen mij een deugd toe, neen, meer dan dat, moreel
gebiedend’.
Henry Miller
Mijn weerstand tegen moderne kunst kent een lange geschiedenis. Het is niet dat ik het nooit geprobeerd heb, want fenomenologisch heeft het verschijnsel altijd mijn interesse gehad dat zoveel mensen zich lieten overhalen om actief of passief deel te nemen aan het ondermijnen van de goede smaak en het gezonde verstand. En ik weet dat het niet de domme en onderontwikkelde mensen zijn die verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de aanslag op mijn esthetische welzijn -met de ongevraagde overmaat aan shockerende objecten in de openbare ruimte- maar juist vaak de gecultiveerde en intelligente mensen die hun brood verdienen met die humbug.
Ik
heb mijn ongenoegen over de moderne kunst al veel eerder willen uitwerken in
een essay, maar hoewel de overvloedige hoeveelheid aantekeningen die ik ervoor
maakte een duidelijk teken waren van de noodzaak er op enig moment een stem aan
te geven wist ik nooit de juiste toon te vinden om iets aan de kaak te stellen
dat bij zo’n grote groep mensen niet alleen een geaccepteerd verschijnsel is,
maar zelfs geldt als een van de meest ultieme en vooruitstrevende bewijzen van vooruitgang
en beschaving. Werd niet steeds verkondigd door de kenners dat gewone mensen
het ‘moeten leren begrijpen’? Dat ‘moeten’ heb ik nooit zo kunnen plaatsen en
het begrijpen nog minder, want ik heb in de loop van mijn leven heel wat
moderne kunst voorbij zien komen, maar een natuurlijke verwantschap tussen
mijzelf en de getoonde objecten was vaak niet te bemerken. En maatgevend voor
mijn gevoel voor kunst is dat ik zonder de exacte betekenis van een
kunstwerk te kennen me er op natuurlijkerwijze toe aangetrokken voel.
Jan Mankes
Ik geloof stellig dat de
zuivere betekenis van kunst is dat ze de kijker verder
voert dan het heden, verder dan de logica en in direct contact kan brengen met
het eigen innerlijk waarvan de diepere gronden verder voeren dan wordt vermoed. Zo keek ik eens naar een programma over de schilder Jan Mankes
die een geit had geschilderd, zo rond 1913. Hij zou zeven jaar later komen te
overlijden aan een ziekte, maar dat had de verteller van het programma nog niet
gezegd. De eerste aanblik van de bijzonder mooi geschilderde geit gaf me een
huivering en een gevoel van groot verdriet. Toen pas kwam de informatie over hoe de
schilder vroegtijdig aan tuberculose was overleden, waarbij hij zijn vrouw met
wie hij een intense band had en hun pasgeboren zoontje moest achterlaten.
Ik besefte dat ik iets had gevoeld wat ik niet had kunnen weten en het
schilderij had het me gezegd zonder woorden. En waarom ook niet, want tijd en
ruimte zijn relatieve begrippen waar het bewustzijn van de mens een bijzondere
rol in heeft, omdat de mens met zijn voorstellingsvermogen het heden kan
overstijgen en een glimp kan opvangen van dingen die voorbij zijn of van wat
nog moet komen.
Waarom
anders zou de mens de kunst zo’n grote waarde toekennen in zijn leven, als het
niet was om langs die weg toegang te krijgen tot een soort kennis die met het
verstand niet te begrijpen is? Ik heb nooit in twijfel getrokken dat mensen
die kunstvormen waarderen die niet mijn smaak zijn, er euforische belevingen
bij kunnen hebben die hun leven een toegevoegde waarde geven die ze nergens
anders kunnen vinden. Handen af van de persoonlijke beleving! Maar daar ligt
precies mijn bezwaar tegen de allesoverheersende invloed van moderne kunst, die
zoals eerder gezegd, zo opdringerig vanuit de openbare ruimte op mij afkomt.
Want indien de kunst voor een deel ten doel heeft de mensen erdoor te
verheffen, ze beschaafder te maken en gecultiveerder, mogen die burgers die een
heel ander soort van ‘opvoeding’ in gedachten hebben dan ook meebeslissen over
waar ze dagelijks mee geconfronteerd worden op pleinen, in kantoorgebouwen en
gemeentehuizen? Of wordt dat weer afgeserveerd met de misleidende stelling dat
je over kunst geen oordeel kunt hebben, omdat smaken nu eenmaal verschillen,
zonder in te zien dat alles wat in de openbare ruimte hangt juist géén
persoonlijke beleving is, maar een opgedrongen ideologie als het niet in de
smaak valt van de gemiddelde voorbijganger.
Stellingen
Het
probleem van de moderne kunst en de reden waarom het vaak helemaal geen kunst
genoemd mag worden heb ik eens samengevat in een paar stellingen. De eerste is
dat de klassieke kunst anders dan veel moderne kunst een grote hoeveelheid
talent, vakmanschap, geduld en intelligentie vereist die geheel objectief is. Die door niemand betwijfeld kan worden, omdat ze los staat van de
persoonlijke smaak van de toeschouwer. Er hoeft bij een schilderij van Da Vinci
niets in het kunstwerk ‘gezien’ te worden afgezien van een eventuele verborgen
symboliek, want het representeert zichzelf. Iedereen begrijpt de hoeveelheid
inspanning die ervoor nodig is geweest om het te maken en hoeveel jaren het moet
hebben gekost voor de kunstenaar om zijn kunst te vervolmaken. Moderne kunst
hoeft helemaal geen moeite te kosten, omdat de verantwoordelijkheid in de
eerste plaats bij de toeschouwer wordt neergelegd die bij de esthetische
commissie wordt voorgeleid die hem streng aankijkend vraagt of hij het
kunstwerk wel begrijpt? Zo niet, dan willen ze hem eventueel het hoofd laten
duizelen met een overdaad aan postmoderne begrippen om het kunstwerk te duiden,
die voor normale mensen kant noch wal raken, maar die in de hogere kringen een
soort geheime taal zijn waarvan iedereen op de hoogte is of in ieder geval
zijn uiterste best doet die indruk te wekken.
Daarmee
kom ik op de tweede stelling die het karakter van moderne kunst discutabel
maakt, het speculatieve commerciële element. Plat gezegd, moderne kunst is
vooral handel waarbij de prijzen niet stijgen met de toename aan
creatieve vaardigheden van de kunstenaars, maar omdat het kopen van kunst
gezien wordt als een goede investering die tot inflatie leidt. Geen enkel
kunstwerk ter wereld zou tachtig miljoen waard mogen zijn, zelfs niet de
Nachtwacht of de Mona Lisa. De betekenis van de kunst staat niet meer in
verhouding tot de marktwaarde en kunstenaars die veel mooiere werken maken dan
de miljoenen opbrengende moderne ‘meesters’ worden weggedrukt door het
commerciële geweld. Door de enorme geldbedragen die in de wereld van de moderne
kunst rondgaan is het verworden tot een pseudo-religie, een windhandel,
waarbij de prijzen ieder moment in elkaar kunnen klappen, zoals de beurzen in
2008 vanaf het moment dat bij de massa begint door te dringen dat het gehele
systeem corrupt is.
Mijn
derde stelling vloeit voort uit de tweede, dat moderne kunst vooral
pretentie is en iets dat mensen elkaar wijsmaken. Zoals in het sprookje van de
nieuwe kleren van de keizer. Iedereen ziet dat de koning in zijn blote gat
loopt, maar er is enkel een kind zo eerlijk om het hardop te zeggen. De grote
mensen zijn druk bezig te doen of ze gek zijn en willen hun eventuele relaties
met het hof niet riskeren. Van prinses Beatrix, onze voormalige koningin weten
we dat ze in haar jonge jaren ook geen heil zag in moderne kunst, maar ze had
‘geleerd het te waarderen’. Ik vraag me altijd af wat er gebeurd zou zijn met
haar eigen smaak en kunstzinnige ontwikkeling wanneer er geen kunstzinnige
elite was geweest die het haar met alle geweld had willen leren. Wanneer ze
niet uit beleefdheid en omdat ze een koningin was van ons allemaal, ook de
musea met moderne kunst had moeten bezoeken, maar gewoon heel eerlijk had
kunnen zeggen ‘Ik vindt er geen klap aan’. De nieuwe koning Willem en zijn
broers de prinsen van oranje doen ook hun best om alles maar te begrijpen,
want ze zijn tenslotte kinderen van deze tijd en willen niet versleten worden
voor conservatief of ouderwets. Mijn idee is dat het veel moderner zou zijn om
al het contextloze culturele gekrakeel, al die aandachttrekkerij die in de
plaats is gekomen van het echte vakmanschap eens een keer een halt toe te roepen.
Mijn
vierde stelling is de moeilijkste om uit te leggen omdat daarvoor zaken aan elkaar moeten worden gekoppeld waar weinigen een causaal
verband in zien. Ik zou de periode van de moderne kunst, die ik ongeveer
situeer vanaf 1900 tot het heden, willen verdelen in twee tijdvakken; dat van
vóór en dat van na de Tweede Wereldoorlog. In de begintijd dat de moderne kunst
opkwam was er een dubbele beweging waar te nemen die aan de ene kant verband
hield met de industriële vernieuwingen en aan de andere kant een
vernieuwingsdrang onder kunstenaars die op zoek waren naar een soort
minimalisme. Het was al enige tijd in de mode om schilderijen te maken die niet
helemaal waren uitgewerkt, maar die werden opgehangen en getoond aan het
publiek, alsof ze nog niet helemaal af waren. Dit viel wel in de smaak bij het
publiek, omdat het de kunst een romantisch gevoel gaf, een natuurlijke
beleving, heel anders dan de perfecte kunst van de gouden eeuw en het
neoclassicisme. Er werd een natuurlijkheid teruggebracht in de kunst die samen
ging met het buitenleven, waarbij kunstenaars uit hun ateliers kwamen en in de
open lucht hun kunstwerken maakten.
Nieuwe tijden
De
invloed van de wetenschap op de kunst was bijvoorbeeld merkbaar in de
architectuur, waar geheel nieuwe bouwstijlen ontwikkeld konden worden door het
werken met beton, in plaats van houten gevels en gemetselde muren zoals vroeger.
Nieuwe materialen zorgden voor een nieuwe smaak bij diegenen die er mee gingen
experimenteren en over het algemeen neigde men steeds meer naar strakke vormen
en zakelijkheid. Functionaliteit werd een belangrijk element in de esthetische
beleving en dit ging min of meer samen met de langzame terugtrekking uit de
klassieke manier van schilderen of beeldhouwen. Hoe het precies in zijn werk
ging durf ik met mijn gebrekkige kennis ervan niet te zeggen, maar ik probeer
de contouren van deze ontwikkeling weer te geven in een periode waar nog niet
veel ‘mis’ ging in de kunst. Tijden veranderen en de culturele smaak ook en dit
is wat de moderne tijd ons bracht.
Een
heel ander verhaal wordt het na de Tweede Wereldoorlog, als er behalve een verdere vooruitgang in technologie -de twintigste eeuw bracht meer
vernieuwing dan de vijfduizend jaar ervoor- een neergang te zien is in de
westerse filosofie en religie. De oorlog is hier niet direct de oorzaak van geweest, maar als ultieme manifestatie van wreedheid en meedogenloosheid
door het nodeloze lijden van miljoenen was zij een goed alibi voor wie de verdere
ontwikkeling van de rede toch al wilde opgeven. De verschrikkingen van de
Tweede Wereldoorlog hadden niet alleen laten zien wat de keerzijde is van de
technologische vooruitgang, maar ook dat de mens de natuur enkel aan zich had
onderworpen in de buitenwereld, terwijl de natuur van zijn innerlijk nog even
onvoorspelbaar en oncontroleerbaar was als daarvoor. Sterker nog, met de
toename van de techniek was er een toename gekomen van de vernietigingskracht
van de mens, waardoor vooruitgang niet langer moreel of spiritueel
gemeten kon worden maar slechts materieel.
Het geloof in
vooruitgang
Tot
dan toe was de mens er altijd van
uitgegaan dat de toename van materiële welvaart ook zou leiden tot een betere
wereld, omdat mensen verondersteld werden op een goede gewetensvolle manier met
de vooruitgang en alle nieuwe middelen om de levenskwaliteit te verhogen om te
gaan. Dit werd gedacht door kapitalisten en communisten, gelovigen en
humanisten, vooruitgang zou de mogelijkheden scheppen tot gelijke kansen voor
haast iedereen. De eerste wereldoorlog werd aanvankelijk als de laatste oorlog
gezien, want zo iets verschrikkelijks zou nooit meer gebeuren. De Volkenbond,
voorloper van de Verenigde Naties zou voor vrede gaan zorgen voor alle landen
onderling en conflicten zouden voortaan op een redelijke manier worden beslecht.
Dat liep een beetje anders en Europa werd zo’n twintig jaar na de ‘grote
oorlog’ compleet overvallen door de opkomst van het Derde Rijk van Hitler dat
heel het continent in vuur en vlam zette. De extra deceptie van deze oorlog was
dat het niet slechts ging over bloedige veldslagen en hongerwinters, maar dat
er op grote schaal systematisch mensen werden uitgeroeid in vernietigingskampen
en dat het merendeel van het Duitse volk er geen weet van had gehad of deed
alsof ze er niet van wist. Het geloof in de vooruitgang had mensen blind
gemaakt voor het kwaad.
De
verschrikkingen van de oorlog betekenden een aanslag op het geloof in de morele
vooruitgang van de mens en het mensbeeld moest worden bijgesteld naar een meer
pessimistische verwachting naar de toekomst. Als na een lange tijd van groeiende
beschaving verschillende landen en volkeren zich tijdens de oorlog en ook
daarna zich zo beestachtig hadden kunnen gedragen, dan betekende dit een
moreel failliet die resulteerde in een argwanende kijk op het redelijke
vermogen van de mens. Opeens leek alles een dun laagje chroom over roestig
ijzer. Achter de façade van de maatschappelijke ordening had zich een beest
schuilgehouden. Ik denk dat de Tweede Wereldoorlog, Vietnam, de dissidentenkampen
in communistische landen en de permanente dreiging van een kernoorlog die de
hele beschaving tot een vroegtijdig einde zou kunnen brengen er voor gezorgd
hebben dat de westerse mens op diep collectief niveau getraumatiseerd is
geraakt en een vergeefse vluchtpoging heeft willen doen in de geneugten van het
materiële leven, alsof het allemaal niet waar was dat we op het punt stonden onszelf als mensheid te vernietigen.
Schreeuw van
pijn
De
kunst heeft op het collectieve trauma gereageerd met een verwerkingsproces van
tientallen jaren, waarbij steeds absurdere en krankzinniger manieren bedacht
werden om de verbijstering en sprakeloosheid over het verlies van de positieve,
verheffende rede, mee uit te drukken. De vormloosheid, de wanstaltigheid, het
chaotische, het gehavende en uit zijn verband gerukte karakter van
de moderne kunst verraadt een schreeuw van pijn, van een mensheid die zonder
woorden wil zeggen wat zij kort geleden heeft aangericht.
Voor mij is de moderne kunst van na de oorlog geen kunstvorm of een kunstperiode, maar eerder een breukvlak, een crisis, een absentie en een niet-zijn. Een verschrompeling van het zielenleven dat bij gebrek aan bezielde rede terugvalt tot het meest primaire niveau van expressie, het smijten met verf. De moderne kunst vertegenwoordigt wanhoop, machteloosheid en zelfbeklag, maar bovenal een bezwaard geweten dat door gebrek aan richting of hoop op herstel vervalt tot nihilisme. Over ‘de Bom’ zong de groep Doe Maar ‘Laat maar vallen, want het komt er toch wel van, het geeft niet of je rent’. Dit gevoel hadden velen en hoewel sommigen zich groot hielden en zich verrijkten met de winsten uit geweldige ondernemingen en schijnbaar lak hadden aan de gevoeligheid van anderen, werden ze toch onbewust een deel van de morele crisis, door de kunstwerken die ze in hun dure kantoren ophingen gemaakt door de verkondigers van het morele failliet.
Voor mij is de moderne kunst van na de oorlog geen kunstvorm of een kunstperiode, maar eerder een breukvlak, een crisis, een absentie en een niet-zijn. Een verschrompeling van het zielenleven dat bij gebrek aan bezielde rede terugvalt tot het meest primaire niveau van expressie, het smijten met verf. De moderne kunst vertegenwoordigt wanhoop, machteloosheid en zelfbeklag, maar bovenal een bezwaard geweten dat door gebrek aan richting of hoop op herstel vervalt tot nihilisme. Over ‘de Bom’ zong de groep Doe Maar ‘Laat maar vallen, want het komt er toch wel van, het geeft niet of je rent’. Dit gevoel hadden velen en hoewel sommigen zich groot hielden en zich verrijkten met de winsten uit geweldige ondernemingen en schijnbaar lak hadden aan de gevoeligheid van anderen, werden ze toch onbewust een deel van de morele crisis, door de kunstwerken die ze in hun dure kantoren ophingen gemaakt door de verkondigers van het morele failliet.
Lofzang op een
psychose
Met
deze overwegingen wil ik de lezer echter niet achterlaten, want er is
meer te zeggen over moderne kunst dan dat zij de veruiterlijking is van een
moreel failliet. Alles heeft een keerzijde en de therapeutische verwerking van
de wond in het zielenleven van de moderne mens heeft natuurlijk ook wel wat
goeds gebracht(1). Aangezien ik er geen pleitbezorger van ben zal ik daar niet
te diep op ingaan en me beperken tot het onderscheid dat we moeten maken tussen
moderne kunst als verschijnsel en de theorieën die erover bestaan. Als
noodzakelijke fase in onze ontwikkeling kan ik moderne kunst begrijpen en ik
meen haar spiritueel te kunnen duiden, maar het is even onmogelijk haar te
objectiveren als een wenselijke conditie voor onze cultuur, als het wenselijk
is om een gediagnosticeerde psychose te continueren en er een lofzang op te
schrijven. Moderne kunst is een tijdelijke aandoening en zal voorbij gaan.
Er
zijn al tekenen zichtbaar dat de moderne mens langzaam aan het herstellen is
van het trauma, want de figuratieve kunst wordt steeds meer gewaardeerd en in
het filosofisch debat zijn er steeds meer mensen die de discussie willen voeren
op basis van argumenten zonder te vluchten in ‘belevingen’. Gelijktijdig zien we dat het
geloof in de wetenschap en haar functie in het verbeteren van de
levenskwaliteit -zowel naar uiterlijke omstandigheden als in het innerlijk-
begint terug te keren. We aanvaarden weer langzaam de meetbare resultaten bij
het ontplooien van onszelf en bij het vormgeven van de wereld waarin we leven.
Langzamerhand wordt kennis weer onze bondgenoot en durven we na te denken over
de verdere toepassingen daarvan, ook richting de toekomst.
De herstelde Rede
De herstelde Rede
Sven Snijer
(1) De
positieve werking van moderne kunst zou ik willen vergelijken met een effect
dat enigszins in de richting gaat van Zen beoefening, met zaken als rotsblokken,
aangeharkt grind, een vijver, een bloesem en dagelijkse gebruiksvoorwerpen als
objecten van concentratie en meditatie.
Net als de raadselachtige Koans waar op gemediteerd wordt, die door hun onlogische karakter, die het verstand doet struikelen, tot doel hebben het intellect te overstijgen en een intuïtief inzicht te verkrijgen. Moderne kunst heeft soms ook zo’n verrassende werking die kan aanzetten tot een intuïtief besef, maar een zingevend kader daarbij ontbreekt vaak. Binnen Zen is het onverwachte en ‘spontane’ een onderdeel van het harmonische en geordende, waardoor niets ontaardt in betekenisloosheid en grenzeloos relativisme die de hedendaagse kunst zo kenmerkt.
Net als de raadselachtige Koans waar op gemediteerd wordt, die door hun onlogische karakter, die het verstand doet struikelen, tot doel hebben het intellect te overstijgen en een intuïtief inzicht te verkrijgen. Moderne kunst heeft soms ook zo’n verrassende werking die kan aanzetten tot een intuïtief besef, maar een zingevend kader daarbij ontbreekt vaak. Binnen Zen is het onverwachte en ‘spontane’ een onderdeel van het harmonische en geordende, waardoor niets ontaardt in betekenisloosheid en grenzeloos relativisme die de hedendaagse kunst zo kenmerkt.