Vanuit
het standpunt van de scheppende vermogens van de menselijke geest is religie
een boeiend onderwerp dat al duizenden jaren lang op de meest concrete wijze
vorm geeft aan de onsterfelijke idealen en verbeeldingen van het menselijk ras.
Religie gaat zonder omwegen naar de meest fundamentele levensvragen,
existentiële problemen en hoog gespannen verwachtingen die de mens terecht of
onterecht koestert ten aanzien van zijn plek in het universum. Deze directheid
geeft religie zowel een realiteitsaspect dat mensen aantrekt, alsook een
platvloers simplisme dat door te gemakkelijke antwoorden aanstootgevend is of
zelfs belachelijk aandoet.
Religie
is niet altijd zo kunstmatig geweest als ze zich nu aan ons voordoet. In
vroeger tijden was er meer logica te bespeuren tussen de aanbidding van een
goddelijke macht (of machten) en de levens-omstandigheden waar mensen zich in
bevonden. Waren ze met landbouw bezig, dan was de belangrijkste godheid in het
pantheon een landbouwgod of vruchtbaarheidsgodin en was oorlogvoering een
belangrijke bezigheid, dan werd met regelmaat de god van de oorlog aangeroepen
om zege te brengen bij de talloze campagnes tegen buurvolken. Wie dicht bij de
zee woonden situeerden belangrijke goddelijke machten in die zee en wie bij een
gebergte woonden lokaliseerden hun god of goden hoog in die bergen. Anderen
hadden riviergoden, moerasgoden, bosgoden, woestijngoden, al naar gelang hun
levensomgeving en natuurlijke omstandigheden. De aanbidding van het ‘heilige’
onder wat voor naam dan ook -vaak waren goden van verschillende volken
inwisselbaar, met een kleine naamsverandering- had een natuurlijk verband met
hoe mensen leefden.
Er
was geen obstructie van de religieuze orde ten opzichte van de natuurlijke orde
in het leven en in de menselijke gemeenschap. De goden waren er voor de mens,
zoals de mens er was voor de goden die hij respecteerde in hun natuurlijke
domein en die hij eer bewees als machtige heersers. De vijandigheid van de
religie ten opzichte van het ‘wereldse leven’ kwam pas veel later, omdat de
goden vroeger juist de bestendiging van voorspoed in de wereld waren. Veel
sporen zijn daarvan in moderne religie nog terug te vinden, maar die staan in
contrast met het geloof van bijvoorbeeld christenen om ‘wel in de wereld, maar
niet van de wereld’ te zijn. De gnostici maakten het helemaal bont en
verklaarden zichzelf in hun lichaam als ziel gevangen, zoals in een kerker. Ze
wilden vaak geen enkele wereldse verbintenis aangaan (huwelijk, kinderen) omdat
ze alles zagen als een besmetting van het zuiver geestelijke leven dat ze
nastreefden.
Overeenstemming met de natuurlijke orde
Dat
zuiver geestelijke leven domineert ook nu nog de drie monotheïstisch religies Jodendom,
christendom en islam en in het Oosten het boeddhisme. De enige religie die erin
geslaagd is om een leven in overeenstemming met de natuurlijke orde en een
leven van de geest in harmonie te houden met elkaar, is het Hindoeïsme waar traditioneel
de gezinshoofden pas rond de pensioenleeftijd zich terugtrokken in een ashram
om zich geheel aan geestelijke zaken te wijden. Voor die tijd hadden ze een
vaak een normaal gezinsleven en een arbeidzaam bestaan in de wereld. Spirituele
zaken en wereldse verlangens werden nooit zo scherp in contrast gezet met
elkaar, omdat in de natuurlijke verlangens van de mens een begin werd gezien
van de hogere geestelijke aspiraties waar de meer gerijpte geest naar uitgaat.
Er kon in die samenleving niet snel iets gebeuren dat een bewijs was van
‘geloof’ of ‘ongeloof’ zoals we zo vaak zien bij het monotheïsme. Religie was
en is in het Hindoeïsme meer een levenswijze dan een geloofsdoctrine, omdat de mythologische
verhalen van de religie, die een rijke wereld van betekenisgeving vormen rondom
de centrale filosofie van de Vedanta, zowel letterlijk als symbolisch mogen worden
opgevat. Het volksgeloof zal het meer letterlijk zien en de ontwikkelde wijzen
en yogi’s als symbolische voorstellingen die elementen van de innerlijke
spirituele weg verduidelijken.
Een
vreemde vraag in het moderne westen die vaak door christenen gesteld wordt
luidt ‘gelooft u in god?’ waarop velen vaak wat benauwd antwoorden vanwege de
rechtstreeksheid van de vraag en huiverig voor de impliciete boodschap van het
‘goede’ of ‘foute’ antwoord. Er rijzen met die vraag twee problemen; ten eerste
wil men de ander die wel in God gelooft niet te zeer beledigen door glashelder
te stellen dat alle religie bijgelovige onzin is en dat alleen infantiele
mensen die een ingebeelde vader of moederfiguur in de hemel nodig hebben
behoefte voelen aan zo’n zoete manier van zelfmisleiding en ten tweede is er
bij velen de angst dat die hogere werkelijkheid wel degelijk bestaat en dat ze
die dus al jaren hebben verwaarloosd, wat niet goed is voor de kosmische
spaarkaart. Het kunstmatige van de vraag schuilt niet zozeer in het wel of niet
bestaan van god als zodanig, maar de vreemde gedachte dat onze overtuiging van Gods
bestaan zo doorslaggevend is voor ons toekomstig heil op aarde of in het
hiernamaals. Waarom zouden moreel zuivere mensen die niet in God geloven of
hier niet te vaak bij stil staan, moeten krom liggen over de vraag of God
bestaat en op wat voor manier hij zich tot mensen verhoudt?
Irritante woordspelletjes
Het
irritantste aan moderne ‘gelovigen’ is hun woordspelletjes: ‘Ken jij Jezus al?’
Alsof ze aan je vragen of je het pas geopende restaurant aan het einde van de
straat al hebt bezocht en zo nee, dan heb je echt wat gemist! De plotseling
ontstane urgentie, van God of Jezus wel of
niet te kennen, is het hele bedrog
van modern geloof. God heeft een eeuwigheid voor zichzelf en is indien
werkelijk en reëel bestaand, heel geduldig. God zal nooit zo dom zijn om mensen
voor een beperkte tijd te ‘scheppen’ -werkelijk een speldenprik in de kosmische
tijd!- en ze voor de keuzes die ze in
die heel korte tijd hebben gemaakt voor een uitzichtloze eeuwigheid op te
zadelen met de consequenties daarvan. Zelfs het door mensen uitgevonden
rechtssysteem is niet zo wreed en volledig gespeend van proportie. Is God
daarmee wreder dan mensen? Kan een verkeerde ‘keus’ (omdat dit door gelovigen
vaak zo wordt voorgesteld) werkelijke de implicatie hebben van een eeuwig
durende straf? De Britse programmamaker Louis Theroux ging in de Verenigde
Staten op bezoek bij extreme christenen, waar hij in het bijzonder interesse
toonde voor een meisje in de puberleeftijd dat erg vriendelijk was, er leuk
uitzag en ondanks het feit dat ze de interviewer best sympathiek vond, er
heilig in geloofde dat hij zou branden in de hel omdat hij geen (juist) geloof
aanhing. Ze lachte er ook bij toen ze die woorden uitsprak, wat een duidelijk
teken was van de sterke splitsing tussen haar verstand en gevoel, want haar
onvermogen om gevoelsmatig echt contact te maken met wat ze zei deed haar
zenuwachtig lachen, alsof ze wilde zeggen ‘Ik kan het ook niet helpen, het zijn
niet mijn regels’. Zonder er bij stil te staan dat het waarschijnlijk ook
helemaal niet Gods regels zijn, maar de menselijke behoefte aan onwrikbare
zekerheden die de eventuele liefde voor een opperwezen voortdurend verdringen
door vrees en angst.
Religie
heeft idealiter twee aspecten die we weerspiegeld zien in de natuur, het
mannelijk en het vrouwelijke. Het heeft die twee aspecten nodig om in evenwicht
te zijn met zichzelf. Alle religies uit de oudheid kenden godenparen, een
oppergod (vaak mannelijk) met een gelijkwaardige of bijna gelijkwaardige wederhelft.
Soms was de vrouw van de oppergod belangrijker in betekenis, zoals in het Egyptische
verhaal van Isis en Osiris, waarbij het lichaam van de mannelijke god Osiris in
stukken werd gehakt door de kwade god Seth en de delen ervan verspreid over
heel Egypte. Zijn vrouw Isis verzamelde deze delen en wekte hem uiteindelijk
weer tot leven (door de geslachtsdaad) zodat de kosmische orde weer hersteld was.
In India zijn er het godenpaar Shiva en Parvati, welke laatste ook als Durga
kan verschijnen of als Kali. Haar verschijningsvormen kunnen variëren van
vriendelijk en huiselijk tot zeer strijdbaar en zelfs afschrikwekkend
gevaarlijk in de strijd met demonen. Het is opvallend dat de vrouwelijk
verschijningsvorm (Shakti) zoveel variaties kent, wat overeen komt met de
veranderlijkheid van de natuur. De mannelijke god Shiva is consistenter in zijn
verschijning en geldt eigenlijk altijd als de opperheer van de Yogi’s.
De cycli van het leven
Een
volwaardige religie heeft een evenwicht tussen het statische aspect van het
goddelijk wezen en het dynamische aspect ervan dat in verbinding staat met de
natuur en de cycli van het leven. In religies waar het mannelijke aspect
domineert (jodendom, christendom, islam en boeddhisme) is de ideologie de
voornaamste uiting van het geloof en in mindere mate de rituelen, de
gevoelsuitingen, de natuur of natuurkrachten. In de mannelijke religie wordt
veelvormigheid verafschuwt en gezien als onbetrouwbaar en verraderlijk. Schoonheid (het vrouwelijke domein) wordt
gezien als de bron van alle kwaad, omdat het afleid van de eenheid van het Zijn
en de concentratie doet versplinteren door de ‘veelheid’ van de schepping. De
mannelijke godsdienst probeert zich eeuwig van de natuur af te scheiden door
het bedwingen van natuurlijke neigingen (lusten) en het verbergen van het
vrouwelijke (sluiers) en het verbieden
van afbeeldingen. Ook het terugdringen van kleuren en het versoberen van
ruimtes door ze zo leeg mogelijk te laten is een onderdeel van het stimuleren
van het mannelijke en het terugdringen van het vrouwelijke. God voorstellen als
een ‘onzichtbaar’ wezen is mannelijk ten voeten uit en het is vanuit het
verleden niet zo vreemd dat op zeker moment deze monotheïstisch neiging is
ontstaan. Dat men op zoek ging naar de ‘Eenheid achter de verscheidenheid’ is
natuurlijk verbonden met de nieuwsgierigheid van de mannelijk intelligentie,
die principes wil ontdekken die zich losmaken van de eeuwig herhalende cycli
van het leven, waar de vrouw zich van nature bij thuis voelt.
Waar
het bij religie in de moderne tijd mis gaat is dat de verhouding tot de natuur
nog steeds expliciet en impliciet op vijandige manier tot uiting komt en dat de
goddelijke aanwezigheid vaak wordt verwacht van een inbreuk op de natuurlijke -en
dus vrouwelijke orde (een wonder!) zodat de mannelijk superioriteit van god kan
blijken. De vraag of je ‘gelooft in god’ is een mannelijke vraag, die aangeeft
dat het ‘hoofd’ op zoek gaat naar een waarschijnlijkheid van goddelijke
aanwezigheid, die blijkbaar niet vanzelfsprekend in de cycli van de natuur
wordt waargenomen of intuïtief aangevoeld. Dat erover nagedacht moet worden en
dat er ‘goede’ of ‘foute’ antwoorden bestaan (zowel het juiste geloof als de
juiste variant van een geloof) gegoten in vaste formules van ‘Zoon van god, die
voor onze zonden is gestorven’, het
‘Zegel der profeten’ of ‘het Uitverkoren volk’, laat al zien dat religie in die
zin niet ‘natuurlijk’ is, want er moet iets worden toegevoegd of juist
uitgesloten. De zekerheid van de werkelijkheid moet uit een boek gehaald
worden, op een bepaalde bladzijde. En wat daar staat spreekt vaak ook niet
vanzelf, maar moet weer door anderen worden uitgelegd en dat kan vervelende
frictie geven bij uiteenlopende uitleggingen.
De verticale as
Wat
in moderne religie vaak ontbreekt is het verband tussen de geloofsinhoud en de
levenskwaliteit, de toegevoegde waarde ten opzichte van een geseculariseerd
leven. Vaak heeft modern geloof in hoge mate een troostende werking (‘zielig’)
dan wel auto-suggestieve werking (‘succes’), want met ‘Jezus’ aan je zijde kun
je eindelijk van jezelf houden en langs heel indirecte weg over jezelf leren
wat je van de meeste psychologen met minder ingewikkelde verhalen ook had
kunnen leren in veel kortere tijd: Dat je er mag zijn! Maar de schoen wringt natuurlijk
daar waar de existentie van de mens zelf aan de orde is en niet enkel de
onderdelen van die existentie zoals, werk, huwelijk, kinderen, gezondheid en de
wendingen van het lot. De mens wil niet enkel weten hoe hij van problemen
bevrijd kan raken, maar ook of die problemen verband houden met een zinvol
geheel naar kosmische afmetingen. Niet slechts de vraag of het leven zin heeft
als zijnde ‘leuk’, ‘uitdagend’, spannend en voldoening gevend, maar ook op
dieper niveau de vraag naar een groter verband waar hij in is opgenomen. Dat
kan een gewone psycholoog zonder spirituele affiniteit niet beantwoorden en
voor velen is dit toch een belangrijke vraag. Het probleem is dat daarmee weer
die scheiding zichtbaar wordt tussen het ritme van de natuur en het leven naar
de Geest. De seculiere hulpverlening kan de mens integreren in zijn aardse
bestaan en ervoor zorgen dat hij meer plezier en geluk ervaart in het leven,
maar bij grotere noden en onoplosbaar schijnende zaken wordt er gezocht naar
een andere weg. De verticale as, die de mens rechtstreeks in contact brengt met
een kosmische toestemming om te ‘zijn’. Spiritueel heel begrijpelijk en vanuit
een innerlijke noodzaak ook niet tegen te spreken, maar helaas heeft religie een
aantal bijproducten die de spirituele genade vergezellen.
Francis Bacon
De
religieuze boodschap geeft de mens innerlijke voldoening, maar legt hem tegelijkertijd
zoveel beperkingen op door de benauwdheid van haar doctrines en de
bespottelijkheid van haar bijgelovigheden, dat de vraag zich aftekent wat
zwaarder moet wegen. Religie is overigens voorlopig niet weg te denken uit de samenleving,
want de ontkerkelijking in Europa is in de rest van de wereld nog abnormaal. Toch
doet geloof om verschillende redenen misplaatst aan, niet in de laatste plaats
omdat de natuurwetenschap met haar koele mentale onderzoekingen -de
vrouwonvriendelijke uitspraak van Francis Bacon om ‘de natuur op de pijnbank te
leggen’ ten spijt- via een omweg het contact met de natuur juist hersteld heeft
voor de moderne mens, waardoor de bestraffende vadergod van het monotheïsme
(die uit ‘liefde’ zijn eigen zoon laat kruisigen) hoe langer hoe meer een
vervelende stalker wordt, een ongewenste indringer in de (spirituele)
wereldtuin die we recentelijk hebben hervonden. De wereld is niet langer een
kwaad en het onvoorspelbare karakter van de natuur is niet een verraad aan de
onveranderlijkheid van een hoog verheven god (die bijvoorbeeld walgt van
afbeeldingen). De spirituele strevingen van de huidige mens kunnen autonoom
worden vormgegeven en hoeven niet gespannen voet te staan met eeuwenoude
voorschriften van een verkrampte religie die alleen een absolute waardebepaling
en een min of meer gedwongen keuze voor de juiste doctrine gelijk stelt aan de
Waarheid. De waarheid is vrij en de wegen er naartoe zijn talrijk. De
spiritualiteit van de mens zal meer blijken uit zijn vermogen tot deelname aan dat
overvloedige leven dan uit de verwerping daarvan. God heeft ons tenslotte niet
geboren laten worden op een kale planeet.
Sven Snijer