woensdag 12 augustus 2015

Het Pedagogisch Paradijs

Wie de herkomst bestudeert van de ideeën die hebben geleid tot de Sociale Wijkteams en de Participatiesamenleving valt van de ene verbazing in de andere. Neem nu het document van voormalig kroonlid van de RMO (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling) Micha de Winter uit 2002 met betrekking tot de pedagogische Civil Society getiteld ‘Over last van jongeren en de lust van buurtaanpak.’(1) Daarin wordt duidelijk dat met het oorspronkelijke concept iets heel anders werd bedoeld dan er later door de beleidsmakers van gemaakt is. En zelfs het oorspronkelijke concept bezorgt mij al een weeïge buikpijn vanwege de naïviteit en probleemontkenning in relatie tot het integratievraagstuk.

Hoe begon het allemaal?

Lang voordat de problemen bij Bureau Jeugdzorg de spuigaten uitliepen waren er dus al sociaal-pedagogische plannen in omloop zoals die van De Winter om de problemen met jongeren in de probleemwijken van grote steden aan te pakken. We praten over de periode vóór 2004 met de zaak Savanna die Bureau Jeugdzorg weldra zou veranderen in een vooral op preventie van gezinsdrama’s ingestelde ‘kinderdief’ zoals ze in de volksmond zou gaan heten. Het ging toen nog om het helpen van probleemgezinnen, waarbij de regering hoopte dat het via Bureau Jeugdzorg wat meer centraal geleid zou worden. Dat bleek volstrekt niet het geval, want meer dan twintig hulpverleners op één gezin kwam met enige regelmaat voor omdat alle verschillende stichtingen die zich met kinderen bezig hielden graag wilden meeprofiteren. Er was zelfs het verschijnsel dat er kinderen werden weggeplukt van vrijwilligersprojecten die succesvol met probleemjongeren aan de slag waren gegaan, omdat de stichtingen geld kregen voor ieder kind in hun kaartenbak, of ze die nu konden helpen of niet. Micha de Winter was van mening dat er teveel achter de feiten aan gelopen werd met probleemgedrag bij jongeren en stelde voor om te komen tot een vernieuwende aanpak.

Gevoel van betrokkenheid

In zijn benadering gaat het vooral om de structurele problemen in de probleemwijken die omgevingsgerelateerd zijn. Jongeren zouden zich teveel ‘een nummer’ voelen in een onpersoonlijk grootschalig maatschappelijk systeem en te weinig sociale samenhang ervaren of persoonlijke betrokkenheid van de volwassenen. Hierdoor zouden ze in groepen op de pleintjes en op straathoeken samenscholen, overlast bezorgen voor de omwonenden en afglijden naar criminaliteit. Terwijl deze jongeren diep in hun hart veel liever zouden participeren op een positieve manier als de gemeente daar maar de middelen voor beschikbaar wilde stellen. “En wat de overlastveroorzakers in Amsterdam betreft: ik maak me sterk dat ze eigenlijk niets liever willen dan uitblinken op het skateboard, of misschien wel iets anders”.                        
 

Eerlijkheidshalve geeft De Winter toe dat de kans aanwezig is dat wanneer een buurthuis wordt gebouwd, de jongeren datzelfde buurthuis een week later in de fik steken, dus daarom moet er ook enige mate van toezicht zijn. Maar voor alles gaat het om het gevoel van betrokkenheid dat de jongeren zouden willen ervaren. Als ik het vrij vertaal betekent de pedagogische Civil Society dat de overheid een opvoedingsstructuur moet bieden die vooral gaat over de sociale omgeving en die eerder sociologisch van aard is dan psychologisch. Het woord ‘pedagogisch’ is in dit verband wat misleidend, omdat het vaak gebruikt wordt voor de één op één opvoedsituaties tussen ouder en kind of tussen docent en leerling, maar De Winter doelt hiermee op een hele samenhang van welzijnswerkers in de buurt, de jongeren en hun ouders, de politie, de school, buurtbewoners, de gemeente en het gezamenlijk zorg dragen voor de buurt in goed overleg tussen alle partijen.

Hardware en software

Afgezien van het rooskleurige idealisme waar weinig realiteitszin in te ontdekken valt, is het meest opmerkelijke van het essay dat er door De Winter een duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen de ‘hardware’ en de ‘software’ van probleemaanpak bij jongeren. De software noemt hij de individuele aanpak van opvoedproblematiek:

“Teveel deskundigen van nu zien probleemgedrag vooral als een individueel ontwikkelingskenmerk, dat wordt beïnvloed door stoornissen in de persoonlijkheid, gezinsfactoren, etniciteit, sekse en verkeerde vrienden.”

De hardware is de wijkgerichte aanpak, waarbij het ontstaan van probleemgedrag bij jongeren primair gerelateerd wordt aan omgevingsfactoren zodat de oplossing dus ook vooral daar gezocht moet worden:

“Betrek de jongeren bij de herinrichting van de buurt, maak ze medeverant-woordelijk voor de veiligheid en onderhoud van de zo gewenste hangplekken.”

Centraal in de theorie van De Winter is dat er naar zijn overtuiging te weinig frontlijnwerkers beschikbaar zijn, jongerenwerkers in de buurt (één op vijfhonderd tot duizend jongeren) wat ook door Brinkgreve (2) als belangrijk probleem werd aangemerkt in haar essay in 2009 (Onzekere ouders) die een vertrouwensband met jongeren kunnen opbouwen en onderhouden door de jaren heen. Het opmerkelijke hiervan is dat dit aspect van de pedagogische Civil Society, zoals ze tot uitdrukking komt in de Sociale Wijkteams van de Participatiesamenleving die vanaf 1 januari 2015 operationeel zijn, geheel afwezig is. De Sociale Wijkteams gaan uit van de opvoedingsbenadering en zijn individueel -of gezinsgericht bezig. Het hardware-element ontbreekt, want jongeren worden nergens bij betrokken wat de buurt betreft en hun ouders evenmin. Nog voor de decentralisatie een feit werd kwam uit Rotterdam al het bericht dat door sommige Sociale Wijkteams de ouders niet werden betrokken bij de bemoeienis met hun kind, omdat deze mogelijk toestemming zouden kunnen weigeren!  

‘Samen opvoeden’

We komen het woord ‘pedagogisch’ ook nergens meer tegen in relatie tot de Civil Society, want de ‘pedagogische structuur’ van de omgeving waarin de probleemjongeren leven is geen issue meer. De participatie-samenleving betekent grofweg dat we ‘met z’n allen’ een gezin gaan helpen dat het moeilijk heeft, met zo min mogelijk betrokkenheid van professionals, net genoeg om het een beetje te dirigeren. Het is eigenlijk ‘samen opvoeden’ geworden en de sociale structuur doet er niet meer toe. Het leek de gemeente Amsterdam bijvoorbeeld wel efficiënt om de Ouder- en Kindadviseur in de scholen te stationeren zodat deze centraal contact kon hebben met alle ouders van de kinderen om door de jaren heen een vertrouwensband met hen op te bouwen. Maar ouders gaan daar niet heen omdat de afname van sociale cohesie in de buurt, door schaalvergroting en het verlies van bijvoorbeeld buurtwinkeltjes waar Brinkgreve het over had, natuurlijk nooit vervangen kunnen worden door zo’n kunstmatige figuur in de school als de Ouder- en Kindadviseur. Het geroddel en gesmoes vroeger in de rij bij de bakker of de slager zal zich echt niet verplaatsen naar het Sociale Wijkteam, want je kunt sociale cohesie niet creëren omdat je op preventie uit bent. Dat is een negatieve insteek die vrij onnatuurlijk overkomt.

Taal en cultuurbarrière

Het plan van De Winter had om diverse redenen niet kunnen werken, zoals de huidige Sociale Wijkteams dat ook niet doen. Als ouders hun kinderen niet kunnen opvoeden zal dit nooit ondervangen kunnen worden, zelfs niet door de beste en meest idealistische zorgprofessionals. Een groot deel van de problemen in de achterstandswijken heeft vooral te maken met integratieproblematiek en dat vertaalt zich in te weinig participatie door allochtone ouders. Al jaren is bekend van scholen dat die zich nauwelijks laten zien op ouderavonden en dat wanneer ze wel verschijnen de cultuurbarrière en de taalproblemen vaak hindernissen vormen bij het pedagogische proces. Hetzelfde geldt voor contacten met de huisarts en specialisten van het ziekenhuis. Ik woon zelf in de wijk Bos en Lommer in Amsterdam West en in 2015 kom ik nog regelmatig groepjes allochtone vrouwen tegen op schoolpleinen die met elkaar hardop in het Turks of Arabisch converseren, alsof hun kinderen nog niet genoeg problemen zullen krijgen later met het vinden van een baan. En daarnaast is er het probleem van de zelf-stigmatisering bij jongeren, want omdat veel allochtone jongeren van mening zijn dat ze ‘toch gediscrimineerd worden’ doen ze in veel gevallen niet eens meer moeite om het tegendeel te bewijzen. Op speciaal voor hen georganiseerde banenmarkten in Rotterdam komen ze gewoon niet opdagen, wat een grote ergernis is voor de goed geïntegreerde en succesvolle Marokkaans-Nederlandse burgemeester Aboutaleb.

Pieter Hilhorst en Michiel Zonneveld

In de benadering van Hilhorst en Zonneveld bij het gedachtegoed van De Winter valt er een verschuiving op te merken van de hardware-benadering naar de software en ontaardt het hele idee in een collectief opvoedfeestje. Met de sociale omgeving worden niet langer de voorzieningen in de wijk bedoeld (voldoende jeugdwerkers) en de directe inspraak van jongeren, maar vooral de psychologisch-sociale omgeving waarin iedereen de plicht heeft (‘een gebod’ zegt Hilhorst) (3) om ook andermans kinderen op te voeden. Als voorbeeld noemt hij kinderen die zonder ouderlijk toezicht op straat zwerven, waar verantwoordelijke burgers zich over zouden moeten ontfermen. Ook hier geldt weer (zonder dat dit expliciet wordt benoemd) het integratievraagstuk, want het zijn vooral allochtone kinderen die ’s avonds laat nog in groepjes zonder toezicht rondzwerven en die later bekenden worden van de politie. Opmerkelijk aan dit boekje van Hilhorst en Zonneveld, is dat er in vermeld staat dat de mislukte Centra voor Jeugd en Gezin ook al op het gedachtegoed van De Winters pedagogische Civil Society waren gestoeld.

“De logica van de pedagogische civil society is een inspiratiebron geweest voor de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin (cjg), voor de decentralisatie van de jeugdzorg en voor pleidooien voor ontzorgen en normaliseren.”

Van vrijblijvend naar dwingend

De Centra voor Jeugd en Gezin waren nog van het niveau ‘koffie-ochtendjes voor ouders’ die elkaar opvoedingstips konden geven. Toen dit niet werkte verplaatsten ze het gebeuren naar de scholen en werden op sommige scholen ouders ook ‘vrijwillig’ aangewezen, anders kregen ze met de aansluitmedewerker van jeugdzorg in het CJG te maken. Want hoe durfden risicogroepen als alleenstaande ouders te weigeren? De laagdrempelige toegang tot jeugdhulp van de CJG’ s werd een groot fiasco en spoedig moesten verscheidene centra sluiten wegens te lage opkomst. Dus werd er voor een meer dwingende aanpak gekozen in de vorm van de Sociale Wijkteams die gevraagd of ongevraagd achter de voordeur zouden komen van probleemgezinnen, waarbij men zoveel mogelijk zou proberen de rechter te omzeilen. Vooral in Rotterdam leek dit aanvankelijk goed te werken, maar dat was in feite een zero-tolerancebeleid op opvoedingsgebied en had niets meer te maken met de pedagogische Civil Society. ‘Dwang en drang’ was gewoon een breekijzer om bij mensen binnen te komen en ze met een soort Bureau Jeugdzorghulp op te zadelen, maar dan onder gemeentelijke regie. De sociale preventie speelde hierin geen enkele rol.

Wat er niet in zit, komt er niet uit

Grootstedelijke jeugdproblematiek is voor een belangrijk deel integratieproblematiek, maar dat mag je nog steeds niet hardop zeggen. Men vindt het in Den Haag kennelijk een vreemd idee dat mensen die van het Turkse of Marokkaanse platteland hierheen kwamen om eenvoudige arbeid te verrichten, moeite hadden om hun hier geboren kinderen de juiste voorbereiding te geven op het maatschappelijk leven. Ze hadden weinig algemene ontwikkeling, hoefden lange tijd de taal niet te spreken, hadden andere culturele en religieuze normen, de vrouwen bleven vaak binnenshuis en mengden zich nauwelijks met autochtonen en de kindertjes moesten bij de dokter uitleggen waar moeder precies pijn had. Het nieuws en kennis van de wereld kwamen vooral binnen via de schotelantenne gericht op de thuislanden en veel geld was er in het algemeen niet beschikbaar. Het lijkt vanzelfsprekend dat kinderen die zo opgroeien veel minder kansen hebben in het maatschappelijk systeem, maar de Sociale Wijkteams en het kabinet blijven het steevast een opvoedingsprobleem noemen (of enkel een sociaal-economisch probleem), waarbij de segregerende factoren van andere aard aan Geert Wilders worden toevertrouwd. Aboutaleb doet nog wel eens een poging om de allochtone gemeenschap de hand in eigen boezem te laten steken, maar staat hierin geheel alleen. Vooral binnen zijn eigen partij (PvdA) die de vrouwenrechten inmiddels heeft opgegeven in ruil voor ‘vrijwillige’ knechting door het geloof. (‘I love my Burkha’)

Participatiesamenleving als containerbegrip

De zwakte van de Participatie-samenleving is dat het een veel te breed begrip is geworden, waarbinnen de oorspronkelijke pedagogische Civil Society nauwelijks nog te traceren is en waarbij de aanpak van de grootstedelijke problematiek van jeugdcriminaliteit en het integratievraagstuk (juichen bij 9-11 of de Charlie Hebdo aanslag) onterecht zijn samengevoegd met de normale jeugdhulpverlening die vanwege de interne structuur niet functioneerde. Bureau Jeugdzorg kampte met een ontwerpfout en die leidde tot machtsmisbruik en verlies aan vertrouwen bij de cliënten. De sociaal-economische en culturele problemen in de achterstandswijken staan hier volkomen los van en het bejaarden van negentig hun thuiszorg weigeren (WMO), omdat ze best iemand van hun eigen netwerk kunnen mobiliseren heeft er al helemaal geen fluit mee te maken. Hoe hebben ze dit in godsnaam kunnen verzinnen?! Eén methode om problematiek mee op te lossen die zo gedifferentieerd is, zoveel verschillende oorzaken kent en die zo is losgeraakt van het idee waar het allemaal mee begon.

Wat is het eigenlijk?

Ik probeer zelf maar een politieke duiding te geven, aangezien geen enkele politicus van links tot rechts mij kan vertellen of de huidige aanpak nu sociaal is of liberaal, christelijk of etatistisch. De indruk die ik ervan krijg is dat we te maken hebben met een in oorsprong sociologische benadering (die angstvallig het integratievraagstuk uit de weg ging), waar na verloop van tijd een links-liberale saus overheen ging, die vooral bij de VVD ingang kreeg vanuit het idee van kostenbesparing en bij de PvdA vanuit het sociale gevoel van lekker met elkaar bezig zijn, terwijl ondertussen het ‘radicaal kiezen’ voor de Civil Society, de sociale controle en het achter de voordeur komen (drang & dwang) wat communistisch begon aan te doen. Op dit moment weet eigenlijk niemand meer wat het precies is en wat het allemaal moet voorstellen, maar ze beginnen bij de gemeenten nu wel te begrijpen dat de bezuinigingsslag niet gehaald gaat worden, wat de pragmatische legitimatie van dit sociale verzinsel ook steeds moeilijker maakt.

Sven Snijer





Onzekere ouders – Brinkgreve 2009, pagina 18


Als een gebod aan elke burger om zich ook met andermans kinderen te bemoeien.” ‘Radicaal kiezen voor de pedagogische civil society’, Pieter Hilhorst en Michiel Zonneveld, januari 2013.