Wie
de herkomst bestudeert van de ideeën die hebben geleid tot de Sociale Wijkteams
en de Participatiesamenleving valt van de ene verbazing in de andere. Neem nu
het document van voormalig kroonlid van de RMO (Raad voor Maatschappelijke
Ontwikkeling) Micha de Winter uit 2002 met betrekking tot de pedagogische Civil
Society getiteld ‘Over last van jongeren en de lust van buurtaanpak.’(1) Daarin
wordt duidelijk dat met het oorspronkelijke concept iets heel anders werd bedoeld dan er later door de beleidsmakers van gemaakt is. En zelfs het
oorspronkelijke concept bezorgt mij al een weeïge buikpijn vanwege de naïviteit
en probleemontkenning in relatie tot het integratievraagstuk.
Hoe begon het allemaal?
Lang
voordat de problemen bij Bureau Jeugdzorg de spuigaten uitliepen waren er dus
al sociaal-pedagogische plannen in omloop zoals die van De Winter om de
problemen met jongeren in de probleemwijken van grote steden aan te pakken. We
praten over de periode vóór 2004 met de zaak Savanna die Bureau Jeugdzorg weldra
zou veranderen in een vooral op preventie van gezinsdrama’s ingestelde ‘kinderdief’
zoals ze in de volksmond zou gaan heten. Het ging toen nog om het helpen van
probleemgezinnen, waarbij de regering hoopte dat het via Bureau Jeugdzorg wat
meer centraal geleid zou worden. Dat bleek volstrekt niet het geval, want meer
dan twintig hulpverleners op één gezin kwam met enige regelmaat voor omdat
alle verschillende stichtingen die zich met kinderen bezig hielden graag wilden
meeprofiteren. Er was zelfs het verschijnsel dat er kinderen werden weggeplukt
van vrijwilligersprojecten die succesvol met probleemjongeren aan de slag waren
gegaan, omdat de stichtingen geld kregen voor ieder kind in hun kaartenbak, of
ze die nu konden helpen of niet. Micha de Winter was van mening dat er teveel
achter de feiten aan gelopen werd met probleemgedrag bij jongeren en stelde
voor om te komen tot een vernieuwende aanpak.
Gevoel van
betrokkenheid
In
zijn benadering gaat het vooral om de structurele problemen in de
probleemwijken die omgevingsgerelateerd zijn. Jongeren zouden zich teveel ‘een
nummer’ voelen in een onpersoonlijk grootschalig maatschappelijk systeem en te
weinig sociale samenhang ervaren of persoonlijke betrokkenheid van de
volwassenen. Hierdoor zouden ze in groepen op de pleintjes en op straathoeken samenscholen,
overlast bezorgen voor de omwonenden en afglijden naar criminaliteit. Terwijl
deze jongeren diep in hun hart veel liever zouden participeren op een positieve
manier als de gemeente daar maar de middelen voor beschikbaar wilde stellen. “En wat de overlastveroorzakers in Amsterdam
betreft: ik maak me sterk dat ze eigenlijk niets liever willen dan uitblinken
op het skateboard, of misschien wel iets anders”.
Eerlijkheidshalve
geeft De Winter toe dat de kans aanwezig is dat wanneer een buurthuis wordt
gebouwd, de jongeren datzelfde buurthuis een week later in de fik steken, dus daarom moet er ook enige mate van toezicht zijn. Maar voor alles
gaat het om het gevoel van betrokkenheid dat de jongeren zouden willen ervaren.
Als ik het vrij vertaal betekent de pedagogische Civil Society dat de overheid
een opvoedingsstructuur moet bieden die vooral gaat over de sociale omgeving en
die eerder sociologisch van aard is dan psychologisch. Het woord ‘pedagogisch’
is in dit verband wat misleidend, omdat het vaak gebruikt wordt voor de één op
één opvoedsituaties tussen ouder en kind of tussen docent en leerling, maar De
Winter doelt hiermee op een hele samenhang van welzijnswerkers in de buurt, de jongeren
en hun ouders, de politie, de school, buurtbewoners, de gemeente en het gezamenlijk
zorg dragen voor de buurt in goed overleg tussen alle partijen.
Hardware en
software
Afgezien
van het rooskleurige idealisme waar weinig realiteitszin in te ontdekken
valt, is het meest opmerkelijke van het essay dat er door De Winter een
duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen de ‘hardware’ en de ‘software’ van
probleemaanpak bij jongeren. De software noemt hij de individuele aanpak van
opvoedproblematiek:
“Teveel
deskundigen van nu zien probleemgedrag vooral als een individueel
ontwikkelingskenmerk, dat wordt beïnvloed door stoornissen in de
persoonlijkheid, gezinsfactoren, etniciteit, sekse en verkeerde vrienden.”
De
hardware is de wijkgerichte aanpak, waarbij het ontstaan van probleemgedrag bij
jongeren primair gerelateerd wordt aan omgevingsfactoren zodat de oplossing dus
ook vooral daar gezocht moet worden:
“Betrek de
jongeren bij de herinrichting van de buurt, maak ze medeverant-woordelijk voor
de veiligheid en onderhoud van de zo gewenste hangplekken.”
Centraal
in de theorie van De Winter is dat er naar zijn overtuiging te weinig
frontlijnwerkers beschikbaar zijn, jongerenwerkers in de buurt (één op vijfhonderd
tot duizend jongeren) wat ook door Brinkgreve (2) als belangrijk probleem werd aangemerkt
in haar essay in 2009 (Onzekere ouders) die een vertrouwensband met jongeren
kunnen opbouwen en onderhouden door de jaren heen. Het opmerkelijke hiervan is
dat dit aspect van de pedagogische Civil Society, zoals ze tot uitdrukking komt
in de Sociale Wijkteams van de Participatiesamenleving die vanaf 1 januari 2015
operationeel zijn, geheel afwezig is. De Sociale Wijkteams gaan uit van de
opvoedingsbenadering en zijn individueel -of gezinsgericht bezig. Het
hardware-element ontbreekt, want jongeren worden nergens bij betrokken wat de
buurt betreft en hun ouders evenmin. Nog voor de decentralisatie een feit werd
kwam uit Rotterdam al het bericht dat door sommige Sociale Wijkteams de ouders
niet werden betrokken bij de bemoeienis met hun kind, omdat deze mogelijk
toestemming zouden kunnen weigeren!
‘Samen opvoeden’
We
komen het woord ‘pedagogisch’ ook nergens meer tegen in relatie tot de Civil
Society, want de ‘pedagogische structuur’ van de omgeving waarin de
probleemjongeren leven is geen issue meer. De participatie-samenleving betekent
grofweg dat we ‘met z’n allen’ een gezin gaan helpen dat het moeilijk heeft,
met zo min mogelijk betrokkenheid van professionals, net genoeg om het een
beetje te dirigeren. Het is eigenlijk ‘samen opvoeden’ geworden en de sociale
structuur doet er niet meer toe. Het leek de gemeente Amsterdam bijvoorbeeld wel
efficiënt om de Ouder- en Kindadviseur in de scholen te stationeren zodat deze
centraal contact kon hebben met alle ouders van de kinderen om door de jaren
heen een vertrouwensband met hen op te bouwen. Maar ouders gaan daar niet heen
omdat de afname van sociale cohesie in de buurt, door schaalvergroting en het
verlies van bijvoorbeeld buurtwinkeltjes waar Brinkgreve het over had,
natuurlijk nooit vervangen kunnen worden door zo’n kunstmatige figuur in de school
als de Ouder- en Kindadviseur. Het geroddel en gesmoes vroeger in de rij bij de
bakker of de slager zal zich echt niet verplaatsen naar het Sociale Wijkteam,
want je kunt sociale cohesie niet creëren omdat
je op preventie uit bent. Dat is een negatieve insteek die vrij onnatuurlijk
overkomt.
Taal en cultuurbarrière
Het
plan van De Winter had om diverse redenen niet kunnen werken, zoals de huidige
Sociale Wijkteams dat ook niet doen. Als ouders hun kinderen niet kunnen
opvoeden zal dit nooit ondervangen kunnen worden, zelfs niet door de beste en
meest idealistische zorgprofessionals. Een groot deel van de problemen in de achterstandswijken
heeft vooral te maken met integratieproblematiek en dat vertaalt zich in te
weinig participatie door allochtone ouders. Al jaren is bekend van scholen dat
die zich nauwelijks laten zien op ouderavonden en dat wanneer ze wel
verschijnen de cultuurbarrière en de taalproblemen vaak hindernissen vormen bij
het pedagogische proces. Hetzelfde geldt voor contacten met de huisarts en
specialisten van het ziekenhuis. Ik woon zelf in de wijk Bos en Lommer in
Amsterdam West en in 2015 kom ik nog regelmatig groepjes allochtone vrouwen
tegen op schoolpleinen die met elkaar hardop in het Turks of Arabisch converseren,
alsof hun kinderen nog niet genoeg problemen zullen krijgen later met het
vinden van een baan. En daarnaast is er het
probleem van de zelf-stigmatisering bij jongeren, want omdat veel allochtone
jongeren van mening zijn dat ze ‘toch gediscrimineerd worden’ doen ze in veel
gevallen niet eens meer moeite om het tegendeel te bewijzen. Op speciaal voor
hen georganiseerde banenmarkten in Rotterdam komen ze gewoon niet opdagen, wat
een grote ergernis is voor de goed geïntegreerde en succesvolle Marokkaans-Nederlandse burgemeester
Aboutaleb.
Pieter Hilhorst
en Michiel Zonneveld
In
de benadering van Hilhorst en Zonneveld bij het gedachtegoed van De Winter valt
er een verschuiving op te merken van de hardware-benadering naar de software en
ontaardt het hele idee in een collectief opvoedfeestje. Met de sociale omgeving worden
niet langer de voorzieningen in de wijk bedoeld (voldoende jeugdwerkers) en de
directe inspraak van jongeren, maar vooral de psychologisch-sociale omgeving
waarin iedereen de plicht heeft (‘een gebod’ zegt Hilhorst) (3) om ook andermans
kinderen op te voeden. Als voorbeeld noemt hij kinderen die zonder ouderlijk
toezicht op straat zwerven, waar verantwoordelijke burgers zich over zouden
moeten ontfermen. Ook hier geldt weer (zonder dat dit expliciet wordt benoemd)
het integratievraagstuk, want het zijn vooral allochtone kinderen die ’s avonds
laat nog in groepjes zonder toezicht rondzwerven en die later bekenden worden
van de politie. Opmerkelijk aan dit boekje van Hilhorst en Zonneveld, is dat er
in vermeld staat dat de mislukte Centra voor Jeugd en Gezin ook al op het
gedachtegoed van De Winters pedagogische Civil Society waren gestoeld.
“De logica van de pedagogische civil society is een
inspiratiebron geweest voor de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin (cjg),
voor de decentralisatie van de jeugdzorg en voor pleidooien voor ontzorgen en
normaliseren.”
Van vrijblijvend
naar dwingend
De
Centra voor Jeugd en Gezin waren nog van het niveau ‘koffie-ochtendjes voor
ouders’ die elkaar opvoedingstips konden geven. Toen dit niet werkte
verplaatsten ze het gebeuren naar de scholen en werden op sommige scholen ouders
ook ‘vrijwillig’ aangewezen, anders kregen ze met de aansluitmedewerker van
jeugdzorg in het CJG te maken. Want hoe durfden risicogroepen als alleenstaande
ouders te weigeren? De laagdrempelige toegang tot jeugdhulp van de CJG’ s werd een
groot fiasco en spoedig moesten verscheidene centra sluiten wegens te lage
opkomst. Dus werd er voor een meer dwingende aanpak gekozen in de vorm van de Sociale
Wijkteams die gevraagd of ongevraagd achter de voordeur zouden komen van
probleemgezinnen, waarbij men zoveel mogelijk zou proberen de rechter te
omzeilen. Vooral in Rotterdam leek dit aanvankelijk goed te werken, maar dat
was in feite een zero-tolerancebeleid op opvoedingsgebied en had niets meer te
maken met de pedagogische Civil Society. ‘Dwang en drang’ was gewoon een
breekijzer om bij mensen binnen te komen en ze met een soort Bureau
Jeugdzorghulp op te zadelen, maar dan onder gemeentelijke regie. De sociale
preventie speelde hierin geen enkele rol.
Wat er niet in
zit, komt er niet uit
Grootstedelijke
jeugdproblematiek is voor een belangrijk deel integratieproblematiek, maar dat mag je
nog steeds niet hardop zeggen. Men vindt het in Den Haag kennelijk een vreemd
idee dat mensen die van het Turkse of Marokkaanse platteland hierheen kwamen om
eenvoudige arbeid te verrichten, moeite hadden om hun hier geboren kinderen de
juiste voorbereiding te geven op het maatschappelijk leven. Ze hadden weinig
algemene ontwikkeling, hoefden lange tijd de taal niet te spreken, hadden
andere culturele en religieuze normen, de vrouwen bleven vaak binnenshuis en mengden
zich nauwelijks met autochtonen en de kindertjes moesten bij de dokter
uitleggen waar moeder precies pijn had. Het nieuws en kennis van de wereld kwamen
vooral binnen via de schotelantenne gericht op de thuislanden en veel geld was
er in het algemeen niet beschikbaar. Het lijkt vanzelfsprekend dat kinderen die
zo opgroeien veel minder kansen hebben in het maatschappelijk systeem, maar de
Sociale Wijkteams en het kabinet blijven het steevast een opvoedingsprobleem
noemen (of enkel een sociaal-economisch probleem), waarbij de segregerende
factoren van andere aard aan Geert Wilders worden toevertrouwd. Aboutaleb doet
nog wel eens een poging om de allochtone gemeenschap de hand in eigen boezem te
laten steken, maar staat hierin geheel alleen. Vooral binnen zijn eigen partij (PvdA)
die de vrouwenrechten inmiddels heeft opgegeven in ruil voor ‘vrijwillige’
knechting door het geloof. (‘I love my Burkha’)
Participatiesamenleving
als containerbegrip
De
zwakte van de Participatie-samenleving is dat het een veel te breed begrip is
geworden, waarbinnen de oorspronkelijke pedagogische Civil Society nauwelijks
nog te traceren is en waarbij de aanpak van de grootstedelijke problematiek van
jeugdcriminaliteit en het integratievraagstuk (juichen bij 9-11 of de Charlie
Hebdo aanslag) onterecht zijn samengevoegd met de normale jeugdhulpverlening
die vanwege de interne structuur niet functioneerde. Bureau Jeugdzorg kampte
met een ontwerpfout en die leidde tot machtsmisbruik en verlies aan vertrouwen
bij de cliënten. De sociaal-economische en culturele problemen in de achterstandswijken
staan hier volkomen los van en het bejaarden van negentig hun thuiszorg
weigeren (WMO), omdat ze best iemand van hun eigen netwerk kunnen mobiliseren heeft
er al helemaal geen fluit mee te maken. Hoe hebben ze dit in godsnaam kunnen
verzinnen?! Eén methode om problematiek mee op te lossen die zo
gedifferentieerd is, zoveel verschillende oorzaken kent en die zo is losgeraakt
van het idee waar het allemaal mee begon.
Wat is het eigenlijk?
Ik
probeer zelf maar een politieke duiding te geven, aangezien geen enkele
politicus van links tot rechts mij kan vertellen of de huidige aanpak nu
sociaal is of liberaal, christelijk of etatistisch. De indruk die ik ervan
krijg is dat we te maken hebben met een in oorsprong sociologische benadering
(die angstvallig het integratievraagstuk uit de weg ging), waar na verloop van
tijd een links-liberale saus overheen ging, die vooral bij de VVD ingang kreeg
vanuit het idee van kostenbesparing en bij de PvdA vanuit het sociale gevoel
van lekker met elkaar bezig zijn, terwijl ondertussen het ‘radicaal kiezen’
voor de Civil Society, de sociale controle en het achter de voordeur komen (drang & dwang)
wat communistisch begon aan te doen. Op dit moment weet eigenlijk niemand meer
wat het precies is en wat het allemaal moet voorstellen, maar ze beginnen bij
de gemeenten nu wel te begrijpen dat de bezuinigingsslag niet gehaald gaat
worden, wat de pragmatische legitimatie van dit sociale verzinsel ook steeds
moeilijker maakt.
Sven Snijer
Onzekere ouders – Brinkgreve 2009, pagina 18
“Als een gebod aan elke burger om zich ook met andermans kinderen te bemoeien.”
‘Radicaal kiezen voor de pedagogische civil society’, Pieter Hilhorst en
Michiel Zonneveld, januari 2013.